Week 5 Trust Flashcards
wat is insolventie en insolventierisico?
Wat is insolventie?
Insolventie is een juridische toestand waarin een persoon of rechtspersoon (bijvoorbeeld een onderneming) niet langer in staat is om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Dit betekent dat de schulden groter zijn dan de beschikbare activa, of dat een debiteur niet in staat is om schulden tijdig te betalen. Insolventie is een kernbegrip in het privaatrecht, omdat het direct verband houdt met het nakomen van verbintenissen uit overeenkomsten en de bescherming van schuldeisers.
In Nederland wordt insolventie doorgaans behandeld in het kader van het faillissementsrecht, zoals vastgelegd in de Faillissementswet (Fw). De belangrijkste vormen van insolventieprocedures zijn:
Faillissement (art. 1 Fw): Gericht op het vereffenen van het vermogen van een schuldenaar ten behoeve van alle schuldeisers.
Surseance van betaling (art. 214 Fw): Tijdelijke opschorting van betalingsverplichtingen om een faillissement te voorkomen.
Schuldsanering natuurlijke personen (WSNP, art. 284 Fw): Een traject voor natuurlijke personen om via een wettelijke regeling schulden af te lossen.
2. Wat is insolventierisico?
Insolventierisico verwijst naar het risico dat een schuldenaar niet in staat is om zijn schulden te betalen, waardoor schuldeisers hun vorderingen niet of slechts gedeeltelijk kunnen innen. Dit risico speelt een cruciale rol in het privaatrecht, met name bij:
Overeenkomstenrecht: Partijen moeten rekening houden met de mogelijkheid dat hun wederpartij insolvent raakt, waardoor de wederzijdse prestaties in gevaar komen.
Goederenrecht: Zekerheidsrechten zoals pand en hypotheek worden vaak gevestigd om insolventierisico’s te beperken.
Incassotrajecten: Het insolventierisico beïnvloedt de beslissing om een gerechtelijke invorderingsprocedure te starten.
Kun je informatie geven over de het arrest van Procall/beatrix ziekenhuis
Het arrest Procall/Beatrix Ziekenhuis betreft een zaak waarin het Beatrix Ziekenhuis haar vorderingen op patiënten had overgedragen aan incassobureau Procall. Toen Procall failliet ging, bleek dat het ziekenhuis geen aanspraak kon maken op de geïncasseerde gelden, die in de boedel van Procall waren gevallen. De Hoge Raad moest zich buigen over de vraag of het ziekenhuis recht had op die gelden.
Kern van het probleem
In het Nederlandse goederenrecht wordt eigendom van goederen (inclusief geld) overgedragen door levering. Voor tastbare zaken gebeurt dit via bezitsverschaffing (art. 3:110 BW), maar voor geld kan bezitsverschaffing niet worden ingeroepen omdat geld dat op een rekening staat niet individueel identificeerbaar is. Het ziekenhuis stelde dat de geïncasseerde gelden buiten het faillissement van Procall gehouden moesten worden, omdat die gelden hen toebehoorden. De Hoge Raad wees dit echter af.
Uitspraak van de Hoge Raad
Gelijke rang van schuldeisers (art. 3:277 Fw):
Volgens de faillissementswet hebben alle schuldeisers gelijke rang, tenzij de wet een uitzondering bepaalt. In dit geval was er geen wettelijke uitzondering die het ziekenhuis een preferente positie gaf. Het ziekenhuis had geen pandrecht of andere zekerheidsrechten gevestigd op de geïncasseerde bedragen.
Als het ziekenhuis toch voorrang zou krijgen, zou dat de systematiek van de faillissementswet ondermijnen.
Geen afgescheiden vermogen:
Nederland kent geen trustconstructie waarbij vermogen van een partij wordt afgescheiden ten behoeve van een specifieke rechthebbende, tenzij de wet anders bepaalt. Het geld dat Procall voor het ziekenhuis incasseerde, viel daarom volledig in de faillissementsboedel van Procall.
Geen kwaliteitsrekening:
Advocaten, notarissen en deurwaarders kunnen gebruikmaken van een kwaliteitsrekening (art. 25 Ambtenarenwet), waarmee geïncasseerd geld afgescheiden blijft van hun eigen vermogen. Voor incassobureaus geldt deze regeling echter niet. Procall had geen dergelijke kwaliteitsrekening, waardoor het ziekenhuis geen recht had op afgescheiden vermogen.
Oplossingen binnen het Nederlandse recht
De Hoge Raad benadrukt dat Nederland geen systeem van trust erkent. Om in de toekomst soortgelijke problemen te voorkomen, biedt het Nederlandse recht de volgende oplossingen:
Gebruik van een kwaliteitsrekening:
Hoewel incassobureaus geen kwaliteitsrekening kunnen gebruiken, zouden andere structuren zoals een stichting kunnen worden ingezet. Het ziekenhuis kan bijvoorbeeld het geld laten incasseren op een rekening van een stichting die enkel als beheerder optreedt. Zo blijft het geld afgescheiden van het vermogen van het incassobureau.
Vestiging van een pandrecht:
Het ziekenhuis kan vooraf een pandrecht vestigen op de geïncasseerde vorderingen of bedragen. Dit geeft het ziekenhuis een preferente positie bij een faillissement.
Mededeling van cessie:
Door patiënten tijdig op de hoogte te brengen van de cessie (overdracht van de vorderingen), krijgt het ziekenhuis een directe aanspraak op de betalingen. Dit versterkt hun positie in geval van faillissement van het incassobureau.
Conclusie
De Hoge Raad wees de vordering van het Beatrix Ziekenhuis af omdat Nederland geen trustrecht kent en er geen wettelijke uitzondering was die het ziekenhuis voorrang gaf. Het ziekenhuis had geen pandrecht gevestigd, geen mededeling van cessie gedaan, en Procall had geen kwaliteitsrekening. Hierdoor viel het geld in de faillissementsboedel van Procall en moesten de gelden gelijk verdeeld worden onder alle schuldeisers. Dit arrest bevestigt dat schuldeisers zich in Nederland moeten beroepen op bestaande wettelijke regelingen om hun rechten te waarborgen.
Wat is een trustee en een beneficial?
Trustee
Een trustee is de persoon of entiteit (bijvoorbeeld een bedrijf) die wettelijk verantwoordelijk is voor het beheren van het vermogen dat deel uitmaakt van een trust. De trustee handelt namens de trust en heeft de plicht om in het belang van de beneficiaries (begunstigden) te handelen. Zij zijn de eigenaar van het geld, maar niet de rechthebbende.
De beneficial owner (ook wel beneficiary genoemd in de context van een trust) is degene die uiteindelijk het recht heeft op de voordelen van het vermogen dat door de trustee wordt beheerd. Dit kan gaan om bijvoorbeeld inkomsten uit investeringen, dividenden of het vermogen zelf. Dit is de rechthebbende van het geld en hij heeft een sterk recht tegen over de trustee.
erkent de Nederlandse wetsysteem de trust
Nee, in Nederland wordt dit niet erkent zie hiervoor het arrest Procall /Beatrix ziekenhuis. In Nederland maken we de beneficials eigenaar zodat ze hun geld niet kwijtraken bij een trust is de trustee eigenaar, maar hebben de beneficials sterker recht en zijn dus rechthebbende.
Geef aan op welke wijze(n) een vordering op naam kan worden geleverd?
Een vordering op naam is een vordering die op een specifieke persoon of entiteit staat, bijvoorbeeld een schuld die een bepaalde schuldenaar aan een specifieke schuldeiser verschuldigd is. In het Nederlandse recht kan een vordering op naam op verschillende manieren worden overgedragen (geleverd) aan een andere partij. Dit gebeurt meestal door middel van cesie (ook wel overdracht van vorderingen genoemd). De regels voor de levering van een vordering op naam zijn vastgelegd in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Er zijn verschillende manieren waarop een vordering op naam kan worden geleverd:
- Overdracht door middel van cession (3:94 BW)
De meest gebruikelijke manier om een vordering op naam te leveren, is door middel van een cessie. Dit houdt in dat de oorspronkelijke schuldeiser (de cedent) zijn vordering overdraagt aan een andere partij (de cessionaris). De vordering kan zowel in volle eigendom als gedeeltelijk worden overgedragen.
Vereisten voor een geldige cessie:
Akkoord van de schuldenaar: In principe hoeft de schuldenaar niet akkoord te gaan met de cessie, maar de schuldenaar moet wel op de hoogte worden gesteld van de overdracht van de vordering om de cessie tegenover hem effectief te maken.
Formele kennisgeving: De schuldenaar moet op de hoogte worden gesteld van de cessie, hetzij door de cedent, hetzij door de cessionaris. Dit is nodig om de cessie tegen de schuldenaar in te kunnen inroepen. (Art. 3:98 BW)
Stappen bij een cessie:
Oorspronkelijke overeenkomst: De cedent heeft een overeenkomst met de schuldenaar waarbij een vordering ontstaat.
Cessieovereenkomst: De cedent en de cessionaris sluiten een overeenkomst om de vordering over te dragen. Dit kan schriftelijk worden vastgelegd.
Kennisgeving aan de schuldenaar: De schuldenaar wordt op de hoogte gesteld van de cessie, zodat hij weet dat hij voortaan moet betalen aan de cessionaris.
2. Overdracht van een vordering door middel van borgtocht of pandrecht (3:8 BW)
In sommige gevallen kan een vordering ook worden geleverd door het vestigen van een pandrecht op de vordering. Het pandrecht kan een manier zijn om een vordering als onderpand voor een lening of schuld te gebruiken.
Pandrecht op een vordering: De schuldeiser kan een pandrecht vestigen op de vordering door deze te verpanden aan een andere partij (bijvoorbeeld een bank). Dit gebeurt door middel van een schriftelijke overeenkomst en het in bezit stellen van de vordering door de pandhouder (Art. 3:84 BW). De pandhouder heeft dan het recht om de vordering te innen als de oorspronkelijke schuldenaar niet betaalt.
3. Overdracht door middel van een andere rechtsgrond (bijvoorbeeld in het geval van erfopvolging)
In sommige gevallen kan een vordering ook overgaan als gevolg van een andere rechtsgrond, bijvoorbeeld erfopvolging of vererving van vorderingen.
Erfopvolging: Bij overlijden van een schuldeiser, gaan de vorderingen op de erfgenamen over (Art. 4:1 BW). Dit houdt in dat de erfgenamen de vorderingen op naam overnemen.
4. Overdracht in geval van faillissement (Art. 23 Faillissementswet)
In geval van faillissement kan de curator de vorderingen van de gefailleerde overdragen aan derden. Dit is een uitzondering op de reguliere overdrachtsregels, aangezien de curator het vermogen van de failliete boedel beheert en vorderingen kan overdragen aan de boedel.
Conclusie
De levering van een vordering op naam gebeurt vaak door middel van cessie, waarbij de schuldeiser zijn recht op betaling overdraagt aan een andere partij. Er zijn echter ook andere manieren om vorderingen over te dragen, zoals het vestigen van een pandrecht of door vererving. Het belangrijkste is dat de schuldenaar op de hoogte wordt gesteld van de overdracht, zodat de cessie tegenover hem effectief wordt.
Geef aan waarom artikel 26 F1 er toe leidt dat verbintenisrechtelijke aanspraken in faillissement zwak zijn.
Artikel 26 van de Faillissementswet (Fw) heeft betrekking op de zwakte van verbintenisrechtelijke aanspraken in faillissement, en dit artikel speelt een cruciale rol in het bepalen van de rechtspositie van schuldeisers wanneer iemand failliet is verklaard. Het artikel legt de nadruk op de mogelijkheid van de curator om de rechten van schuldeisers in te perken, wat betekent dat verbintenisrechtelijke aanspraken in faillissement als ‘zwak’ worden beschouwd.
Artikel 26 Faillissementswet: Achtergrond
Artikel 26 van de Faillissementswet regelt de verhouding tussen de failliete boedel en vorderingen die bestaan tussen de gefailleerde en derden. Het artikel bepaalt dat zodra iemand failliet is verklaard, alle verbintenissen van de gefailleerde in beginsel worden opgesplitst in twee categorieën:
Verplichtingen die opeisbaar zijn en niet door de failliet kunnen worden nagekomen (wanneer de gefailleerde zijn verplichtingen niet kan nakomen).
Verplichtingen die nog niet zijn vervuld, maar waarop de schuldenaar nog aanspraak kan maken.
Dit heeft implicaties voor de positie van de vorderingen van de schuldeisers en andere verbintenisrechtelijke aanspraken die tijdens het faillissement van de schuldenaar bestaan.
Waarom zijn verbintenisrechtelijke aanspraken zwak in faillissement?
Voorrangsregels en boedeltoewijzing (Art. 26 Fw)
Geen voorrang voor verbintenisrechtelijke aanspraken: Artikel 26 Fw zorgt ervoor dat vorderingen van schuldeisers geen voorrang hebben in de verdeling van de boedel, tenzij dit expliciet is geregeld in de wet. Dit betekent dat verbintenisrechtelijke aanspraken niet boven andere vorderingen staan.
Onzekerheid van betaling: De vorderingen van de schuldeisers in een faillissement moeten vaak concurreren met de andere claims op de boedel. Dit maakt de rechtspositie van schuldeisers zwakker, omdat zij niet gegarandeerd hun geld ontvangen, zelfs als zij een rechtmatig vordering hebben.
Beperkingen in de afdwingbaarheid van vorderingen
Onvervulde verplichtingen in de boedel: In faillissement kunnen sommige onvervulde verplichtingen van de gefailleerde door de curator worden gekort of zelfs geheel verworpen, afhankelijk van de situatie. Dit maakt het moeilijk voor schuldeisers om hun vorderingen daadwerkelijk geïnd te krijgen.
Afsplitsing van vorderingen: Verbintenisrechtelijke aanspraken kunnen als een soort secundaire verplichtingen worden behandeld, waarbij de curator kan besluiten ze niet in te vullen of hen in mindere mate af te handelen.
Beheer door de curator
De curator speelt een centrale rol in de afwikkeling van de boedel en kan besluiten om bepaalde vorderingen niet te honoreren of zelfs de overeenkomst waarin de vordering is gebaseerd, te ontbinden. Dit beperkt de rechten van schuldeisers die een verbintenisrechtelijke aanspraak hebben.
Informatiecontrole: De curator heeft de bevoegdheid om de boedel te beheren, wat inhoudt dat de rechten en aanspraken van de schuldeisers worden geherstructureerd volgens de regels van het faillissement. Dit kan ertoe leiden dat schuldeisers die op verbintenisrechtelijke gronden aanspraak maken, ondergeschikt worden aan andere schulden.
Risico van preferentie van andere schuldeisers (Art. 26 en 77 Fw)
Het faillissement introduceert de regel dat schuldeisers gelijke rang hebben, tenzij anders bepaald door de wet (bijvoorbeeld voor preferente schuldeisers). Dit betekent dat verbintenisrechtelijke aanspraken die niet als preferent worden geclassificeerd, in de praktijk mogelijk niet aan bod komen of een kleinere uitkering ontvangen uit de boedel.
Aangezien het faillissementsrecht specifieke regels kent over de volgorde waarin schuldeisers worden betaald, kunnen de verbintenisrechtelijke aanspraken van een schuldeiser als zwak worden gezien in vergelijking met de preferente schulden.
Beperkingen in het recht om schadevergoeding te eisen
In sommige gevallen kunnen vorderingen, zoals schadevergoedingen, niet volledig worden ingediend of geëxecuteerd tijdens het faillissement, omdat de curator de betalingsverplichting van de failliete boedel regelt. Artikel 26 Fw zorgt ervoor dat de boedel de bevoegdheid heeft om te beslissen welke vorderingen kunnen worden voldaan, wat vaak betekent dat verbintenisrechtelijke vorderingen een zwakke positie innemen.
Conclusie
Artikel 26 Fw maakt duidelijk dat verbintenisrechtelijke aanspraken in een faillissement minder sterk zijn dan in situaties waar geen faillissement speelt. De beperkingen in de afdwingbaarheid van vorderingen, de voorafgaande afhandeling door de curator, en het onderscheid tussen preferente en niet-preferente schuldeisers zorgen ervoor dat deze vorderingen minder kans hebben om volledig voldaan te worden. Dit maakt de rechtspositie van schuldeisers met verbintenisrechtelijke aanspraken zwakker, aangezien zij concurreren met andere vorderingen in een boedel die vaak onvoldoende middelen heeft om alle schulden te voldoen.
Waar gaat het teixeira-arrest over?
Feiten van het arrest:
In deze zaak ging het om goudstaven die eigendom waren van Teixeira en die door een bank werden bewaard. De goudstaven waren fysiek in bezit van de bank, maar er ontstond onduidelijkheid over wie de eigenaar was van deze goudstaven. De goudstaven werden gemengd met andere goudstaven van de bank, zonder dat de goudstaven van Teixeira fysiek waren geïdentificeerd en apart gehouden.
Deze situatie wordt aangeduid als oneigenlijke vermenging van goederen. In dit geval werden de goudstaven van Teixeira fysiek vermengd met andere goudstaven die eigendom waren van de bank, zonder dat het duidelijk was welke goudstaven van Teixeira waren.
De juridische kwestie:
De vraag in deze zaak was wie de eigenaar was van de goudstaven na de vermenging. Dit raakte aan de vraag of Teixeira nog steeds eigenaar was van de goudstaven na de vermenging, of dat de bank eigenaar was geworden van de goudstaven.
De bank had de goudstaven in haar bezit, maar de vraag was of de eigendomsrechten van Teixeira door de vermenging verloren gingen, of dat hij de eigenaar bleef.
Oordeel van de Hoge Raad:
De Hoge Raad oordeelde dat er geen eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. Dit kwam omdat de goudstaven door de vermenging niet meer afzonderlijk konden worden geïdentificeerd, en dus geen directe eigendomsovergang had plaatsgevonden. Volgens de regels van het goederenrecht, wanneer goederen onterecht (of zonder duidelijke toewijzing) worden vermengd, leidt dit tot oneigenlijke vermenging, wat kan leiden tot het verlies van eigendom.
In dit geval werd vastgesteld dat de vermenging van de goudstaven met die van de bank niet leidde tot een overdracht van eigendom van de goudstaven aan de bank. Dit komt omdat de vermenging niet op een zodanige manier had plaatsgevonden dat er sprake was van een verhouding die de eigendom van Teixeira aan de goudstaven zou uitsluiten.
Wat betekent dit voor eigendom en vermenging?
Het Teixeira-arrest gaat dus over de gevolgen van oneigenlijke vermenging van goederen. Het arrest maakt duidelijk dat in gevallen van vermenging van goederen het belangrijk is om te kijken naar de mogelijkheid om de oorspronkelijke goederen te identificeren en toe te wijzen aan de juiste eigenaar. Eigendomsrechten kunnen verloren gaan als goederen niet duidelijk meer van elkaar te onderscheiden zijn.
In dit geval concludeerde de Hoge Raad dat, ondanks de vermenging, Teixeira nog steeds eigenaar bleef van de goudstaven, omdat er geen sprake was van een overdracht van eigendom en de vermenging onvoldoende duidelijkheid bood over de verandering van eigendom.
Conclusie:
Het Teixeira-arrest benadrukt het belang van identificeerbaarheid en toewijzing van goederen bij vermenging. Het recht op eigendom kan verloren gaan bij oneigenlijke vermenging, tenzij de eigendom van de goederen duidelijk kan worden aangetoond en de goederen gescheiden blijven. In dit geval bleef Teixeira eigenaar van de goudstaven, omdat de vermenging onvoldoende duidelijkheid bood om een eigendomsoverdracht te veronderstellen.
Geef aan wat een schuld is, een verbintenis en een vordering en op welke wijze deze begrippen samenhangen?
- Schuld
Een schuld is een plicht van een persoon (de schuldenaar) om iets te doen of te laten ten opzichte van een andere persoon (de schuldeiser). Het ontstaat uit een verbintenis die voortkomt uit een overeenkomst, onrechtmatige daad of een andere juridische handeling. De schuld bestaat uit de verplichting van de schuldenaar om iets te geven, te doen of te laten (bijvoorbeeld het betalen van geld, het leveren van goederen of het verrichten van een dienst).
Voorbeeld:
Als je een lening afsluit bij een bank, ontstaat er een schuld bij jou om het geleende geld terug te betalen volgens de afgesproken voorwaarden.
- Verbintenis
Een verbintenis is een juridische relatie tussen twee of meer personen (de partijen), waarin de ene partij (de schuldenaar) verplicht is iets te doen, te geven of te laten, en de andere partij (de schuldeiser) recht heeft om dit van de schuldenaar te eisen. De verbintenis is het juridische fundament voor de schuld. Het is dus de juridische basis waarop de schuld rust.
Er zijn verschillende soorten verbintenissen:
Verbintenissen uit overeenkomst: Zoals bij een koopovereenkomst (waarbij de verkoper verplicht is het product te leveren en de koper verplicht is te betalen).
Verbintenissen uit de wet: Zoals in het geval van onrechtmatige daad (waarbij iemand schade veroorzaakt en verplicht is om die schade te vergoeden).
Verbintenissen uit een ander feit (bijvoorbeeld verrijking zonder recht).
De verbintenis kan afgedwongen worden door de schuldeiser via bijvoorbeeld een gerechtelijke procedure als de schuldenaar niet vrijwillig nakomt.
Voorbeeld:
In een koopovereenkomst waarin een persoon een product verkoopt aan een ander, ontstaat een verbintenis voor de verkoper om het product te leveren en voor de koper om te betalen.
- Vordering
Een vordering is het recht van de schuldeiser om van de schuldenaar iets te eisen (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of de levering van een goed). Het is de rechtsvordering die de schuldeiser heeft om de schuld in te vorderen. De vordering kan worden uitgeoefend door het instellen van een rechtszaak of door andere juridische middelen (zoals beslaglegging).
In principe kan de schuldeiser zijn vordering afdwingen, bijvoorbeeld door een gerechtelijke procedure te starten als de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt.
Voorbeeld:
Als je een lening hebt afgesloten, is de bank de schuldeiser en heeft zij een vordering op jou om de lening terug te betalen. De vordering kan door de bank geëxecuteerd worden als je niet betaalt.
Samenhang tussen schuld, verbintenis en vordering
De verbintenis is het juridische kader waarbinnen een schuld ontstaat. Het beschrijft de verplichting die de schuldenaar heeft tegenover de schuldeiser. In dit kader spreken we van de schuld als de verplichting die uit de verbintenis voortvloeit.
De schuld is dus de plicht van de schuldenaar om te voldoen aan de verbintenis. De schuld is het wat de schuldenaar moet doen (bijvoorbeeld betalen, leveren, of iets nalaten).
De vordering is het recht van de schuldeiser om nakoming van de verbintenis af te dwingen. Het is het middel waarmee de schuldeiser de schuld kan opeisen. De vordering is het recht om iets te verkrijgen of af te dwingen van de schuldenaar, bijvoorbeeld door betaling of levering van een goed.
Samenvatting:
Verbintenis = de juridische relatie tussen partijen die een schuld creëert.
Schuld = de plicht van de schuldenaar om iets te doen, geven of laten.
Vordering = het recht van de schuldeiser om de schuld te eisen en af te dwingen.
Deze begrippen hangen dus nauw samen: de verbintenis creëert de schuld, en de schuldeiser heeft een vordering om de schuld van de schuldenaar in te vorderen.
Omschrijf he engelsrechtelijke trustbegrip en geef aan inhoeverre deze rehctsfiguur in het Nederlandse recht voorkomt
Het trustbegrip in het Engelse recht is een juridisch concept waarbij iemand (de trustee) het vermogen van een ander (de settlor) beheert voor het belang van een derde (de beneficiary). In een trustovereenkomst wordt het vermogen dus formeel overgedragen aan de trustee, die de juridische eigendom van het vermogen houdt, terwijl de beneficiary de economische eigendom heeft en recht heeft op de voordelen van dat vermogen.
Een trust kan verschillende doelen dienen, zoals het beheren van vermogen voor minderjarigen, het beschermen van eigendom tegen schuldeisers of het veiligstellen van een erfenis. De belangrijkste kenmerken van een Engelse trust zijn:
Trustor (of Settlor): De persoon die het vermogen in de trust plaatst.
Trustee: De persoon die het vermogen beheert en de juridische eigendom heeft.
Beneficiary: De persoon die uiteindelijk het voordeel van het vermogen ontvangt, oftewel de economisch gerechtigde.
De Trust in het Nederlandse Recht
In het Nederlandse recht komt het concept van een trust op zichzelf niet voor zoals in het Engelse recht. Nederland kent niet dezelfde juridische constructie van een trust, waarbij het vermogen juridisch wordt overgedragen aan een trustee die de plichten van beheer heeft. Nederland kent wel vormen van beheer en fiduciair beheer (bijvoorbeeld bij het beheer van vermogen voor minderjarigen of via stichtingen), maar deze zijn juridisch gezien geen trusts.
Echter, trusts worden wel erkend in Nederland wanneer het gaat om buitenlandse partijen of buitenlandse rechtsstelsels. Dit komt door de implementatie van het Haags Trustverdrag van 1985. Dit verdrag bepaalt dat trusts die in een land zijn opgericht volgens dat land’s regels (zoals het Engelse recht) ook in andere landen, waaronder Nederland, worden erkend. Dit betekent dat, hoewel de trust zelf niet voorkomt in het Nederlandse recht, buitenlandse trusts wel juridische erkenning krijgen in Nederland.
Beatrix/Procall Arrest en de toepassing van Trusts in Nederland
In het Beatrix/Procall-arrest (HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4846) werd een situatie besproken waarin een ziekenhuis (Beatrix) vorderingen had op een incassobureau (Procall). Het incassobureau ging failliet, en het ziekenhuis beweerde recht te hebben op de vorderingen die door Procall waren geïnd.
De centrale kwestie in dit arrest was of het ziekenhuis recht had op het geld, ondanks dat het incassobureau failliet was gegaan. Het Hof had eerst geoordeeld dat het ziekenhuis niet aanspraak kon maken op het geld, omdat er geen sprake was van een trustconstructie. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij het ook duidelijk maakte dat Nederland het trustconcept niet accepteert als een juridisch systeem dat in de Nederlandse rechtsorde kan worden toegepast. Dit zou impliceren dat een soortgelijke trustconstructie (zoals in het Engelse recht) niet zonder meer geaccepteerd zou worden.
De Hoge Raad oordeelde dat het ziekenhuis geen aanspraak kon maken op het geld omdat Nederland geen trusts accepteert als een juridische constructie. De trust wordt in Nederland dus niet toegepast op dezelfde manier als in het Engelse recht, en de Hoge Raad bevestigde dat het in Nederland aan de wetgever is om te beslissen of en hoe een trust in de toekomst een plaats zou kunnen krijgen in het Nederlandse recht.
Haags Trustverdrag
De erkenning van trusts uit andere landen is geregeld via het Haags Trustverdrag van 1985, wat betekent dat trusts die in landen waar het Engelse recht van toepassing is, zoals Engeland, wel juridisch erkend kunnen worden in Nederland, ondanks dat Nederland zelf geen trust als een rechtsfiguur kent. Het verdrag regelt dat wanneer er sprake is van een vertrouwensovereenkomst tussen partijen (zoals in het geval van een Engelse trust), deze overeenkomst en het vermogen dat daaruit voortkomt, ook onder de Nederlandse wet kan vallen.
Conclusie
Trusts in Engels recht zijn constructies waarbij eigendom en voordelen van vermogen gescheiden worden, en de trustee beheer heeft over het vermogen ten behoeve van de beneficiary.
Nederland kent geen trust als rechtsfiguur in zijn wetgeving, maar het Haags Trustverdrag van 1985 zorgt ervoor dat buitenlandse trusts wel erkend worden in Nederland.
Het Beatrix/Procall-arrest bevestigde dat een trust niet wordt toegepast in het Nederlandse recht, maar buitenlandse trusts (zoals die uit het Engelse recht) wel kunnen worden erkend als er sprake is van buitenlandse partijen en een buitenlandse rechtskeuze.
Klopt de stelling?: het Haags Trustverdrag introduceert de rechtsfiguur van trust in het Nederlandse recht
De stelling “Het Haags Trustverdrag introduceert de rechtsfiguur trust in het Nederlandse recht” klopt niet in de zin die de stelling suggereert.
Het Haags Trustverdrag van 1985 zorgt er niet voor dat de trust als rechtsfiguur wordt geïntroduceerd in het Nederlandse recht. Wat het verdrag doet, is dat buitenlandse trusts, die volgens de wetgeving van landen die een trustsysteem kennen (zoals het Engelse recht), in Nederland erkend worden. Het verdrag zorgt ervoor dat de effecten van een trust (zoals het beheer van vermogen door een trustee ten behoeve van een beneficiary) in Nederland juridisch erkend worden, maar zonder dat Nederland zelf de trust als rechtsfiguur opneemt in de Nederlandse wetgeving.
In andere woorden:
Het Haags Trustverdrag erkent buitenlandse trusts en zorgt ervoor dat juridische gevolgen van buitenlandse trusts (zoals in Engeland of andere common law-landen) in Nederland effectief kunnen worden doorgevoerd.
Het Haags Trustverdrag creëert echter geen nieuwe wetgeving of rechtsfiguur binnen de Nederlandse wet, en de trust wordt niet als zodanig geïntroduceerd in het Nederlandse recht. Nederland blijft vasthouden aan zijn eigen civiele rechtssysteem zonder de trust als juridische constructie te integreren.
Samenvattend:
De stelling is dus onjuist in de suggestie dat het Haags Trustverdrag de trust in het Nederlandse recht introduceert. Het verdrag zorgt alleen voor de erkenning van buitenlandse trusts en de uitvoering daarvan in Nederland.
Leg het verschil uit tussenweg Beatrix ziekenhuis-arrest en het Teixeira-arrest?
Het verschil tussen het Teixeira-arrest en het Beatrix Ziekenhuis-arrest ligt in de manier waarop de vorderingen van de betrokken partijen werden behandeld, met name in het verband met eigendom en bezit van geld en goederen.
- Teixeira-arrest: Oneigenlijke vermenging
In het Teixeira-arrest (HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1461) ging het om de vraag wie eigenaar was van goudstaven die in de kluizen van een bank lagen. Het ging daarbij om de situatie waarin de goudstaven van verschillende eigenaren in de kluis van de bank waren opgeslagen. Er was sprake van oneigenlijke vermenging van goederen, wat betekent dat het niet langer mogelijk was om te achterhalen welk goud nu aan welke eigenaar toebehoorde.
Omdat het goud op zichzelf niet eenvoudig te identificeren was, en de bank het goud niet op een zodanige manier had opgeslagen dat het altijd duidelijk was welk goud van welke eigenaar was, was er sprake van vermenging die niet rechtmatig was. De eigenaar kon de goudstaven niet zonder meer terugvorderen, omdat er geen sprake was van een duidelijke eigendomsaanduiding, en het goud als het ware ‘verloren’ was gegaan tussen de andere staven in de kluis. De Hoge Raad oordeelde dat door deze vermenging de eigenaren niet zonder meer het goud konden terugvorderen, omdat de bezitsverhouding was verstoord door de onrechtmatige vermenging.
- Beatrix Ziekenhuis-arrest: Geen oneigenlijke vermenging, maar probleem bij terugvordering
In het Beatrix Ziekenhuis-arrest (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1767) ging het om de vraag of het ziekenhuis (Beatrix Ziekenhuis) aanspraak kon maken op geld dat via een incassobureau (Procall) naar de bank van het ziekenhuis was overgemaakt. Het probleem was echter dat het incassobureau Procall failliet was gegaan voordat het geld werd overgemaakt naar het ziekenhuis, waardoor het ziekenhuis het geld niet kon terugvorderen van het failliete incassobureau.
In dit geval was er geen sprake van oneigenlijke vermenging van goederen of geld, omdat het geld wel degelijk identificeerbaar was en het ziekenhuis exact wist hoeveel geld het had geclaimd. Het ging in dit geval echter om de juridische vraag of het ziekenhuis zijn geld terug kon vorderen van het failliete incassobureau. De Hoge Raad oordeelde dat Beatrix Ziekenhuis geen aanspraak kon maken op het geld, omdat de faillissementsregels van toepassing waren, en de voorrangsregel (artikel 77 Faillissementswet) stelde dat alle schuldeisers gelijke rang hadden, tenzij de wet anders voorzag. Omdat er geen wettelijke uitzondering was die de claim van het ziekenhuis prioriteit gaf, werd het ziekenhuis in dezelfde rij geplaatst als andere schuldeisers.
Samenvatting van de verschillen:
Teixeira-arrest: Dit arrest ging over oneigenlijke vermenging van goederen (goudstaven) zonder dat duidelijk was wie de eigenaar was, wat leidde tot het verlies van eigendom.
Beatrix Ziekenhuis-arrest: In dit arrest was er geen vermenging van goederen, maar het ging om een situatie waarbij het ziekenhuis het geld niet kon terugvorderen vanwege de faillissementsregel, ondanks dat het geld wel duidelijk identificeerbaar was en het ziekenhuis precies wist hoeveel geld het betrof.
Het belangrijkste verschil is dat Teixeira ging over een verlies van eigendom door vermenging, terwijl in Beatrix Ziekenhuis het probleem niet lag in eigendom, maar in het niet kunnen terugvorderen van het geld door de regels van het faillissementsrecht, ondanks dat het geld goed geïdentificeerd kon worden.
Wat zijn de kenmerken van een trust volgens het Haags Trustverdrag?
- De goederen van de trust vormen een afgescheiden vermogen en zijn geen deel van het vermogen van de trustee
- De rechtstitel met betrekking tot de goederen van de trust staat ten name van de trustee of ten name van een ander voor rekening van de trustee.
- De trustee heeft de bevoegdheid en de plicht, terzake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de en de bijzondere verplichtingen, waaraan hij van rechtswetenschap is onderworpen, de goederen van de trust te besturen en te beheren of erover te beschikken.
Hoe omschrijft D.W. Aartsen de trust?
De trustee heeft geen of slecht een beperkt economisch belang tot de trustgoederen. Indien de trust in de terminologie van het Nederlandse recht wordt beschreven, moet de trustee niettemin als enige rechthebbende van de trustgoederen worden gekarakteriseerd.
Wat is trust? (Uit aantekeningen lang antwoord)
1.1. Wat is de trust
De trust speelt een centrale rol in het Engelse rechtssysteem en kan op verschillende manieren ontstaan. Een trust kan bijvoorbeeld door een rechtshandeling worden ingesteld (express trust), maar ook door wetgeving, vermoedelijke intenties of rechterlijke uitspraken. Dit hoofdstuk richt zich specifiek op de express trust, waarbij de trust door middel van een bewuste rechtshandeling in het leven wordt geroepen. Dit type trust wordt ten gunste van één of meer specifieke personen ingesteld.
De Engelse term ‘trust’ omvat begrippen die in het Nederlandse recht niet voorkomen, wat ook terugkomt in de definitie van de trust in het Haagse Trustverdrag. Volgens dit verdrag ontstaat een trust wanneer een insteller (settlor) goederen onder het beheer van een trustee brengt, met als doel deze goederen ten behoeve van een begunstigde (beneficiary) te laten beheren. De trust heeft enkele belangrijke kenmerken: de trustgoederen vormen een afgescheiden vermogen, staan op naam van de trustee, maar maken geen deel uit van diens privévermogen, en de trustee heeft de plicht om de goederen volgens de voorwaarden van de trust te beheren. Bovendien zijn trustgoederen beschermd tegen de schuldeisers van de trustee en worden ze niet geraakt door zijn faillissement.
Een trust omvat doorgaans drie partijen: de insteller, de trustee en de begunstigde. De insteller draagt de goederen aan de trustee over, met de verplichting deze ten behoeve van de begunstigde te beheren. Een essentieel element is dat de trustee de trustgoederen gescheiden moet houden van zijn eigen vermogen, tenzij de trustakte anders bepaalt.
Het Engelse recht kent een historisch onderscheid tussen Common Law en Equity, dat ook binnen het trustrecht van belang is. De trustee heeft op basis van de Common Law de juridische eigendom van de trustgoederen, maar op grond van de Equity heeft hij de plicht deze te beheren in overeenstemming met de verplichtingen van de insteller en de eisen van Equity. De begunstigde heeft via Equity een afdwingbaar recht om te zorgen dat de trustee zijn verplichtingen nakomt.
Om een trust rechtsgeldig in te stellen, moet de insteller meestal twee handelingen verrichten: de goederen onder trustverband plaatsen en verklaren voor wie de trust wordt ingesteld, en vervolgens de goederen aan de trustee overdragen.
Totstandkoming van een trust
Een trust komt alleen rechtsgeldig tot stand als aan drie belangrijke vereisten is voldaan: certainty of intention, certainty of subject-matter en certainty of objects.
1. Certainty of intention houdt in dat de insteller duidelijk moet maken, via woorden of gedragingen, dat hij daadwerkelijk de intentie heeft om een trust te creëren. Dit betekent dat derden achteraf moeten kunnen vaststellen dat de bedoeling was om een trust op te richten, en niet zomaar een andere juridische verhouding.
2. Certainty of subject-matter vereist dat de insteller duidelijk aangeeft welke specifieke goederen of welk deel van zijn nalatenschap onder de trust vallen. De omschrijving van de goederen moet zodanig zijn dat het helder is welke goederen door de trustee beheerd moeten worden en hoe ze verdeeld moeten worden. Gebeurt dit niet, dan is de trust nietig.
3. Certainty of objects stelt dat er duidelijkheid moet zijn over wie de begunstigden zijn of kunnen worden. Zonder deze duidelijkheid kan de trust niet tot stand komen en is deze nietig. De begunstigden moeten dus duidelijk worden geïdentificeerd, of in elk geval moet vaststaan wie in aanmerking kunnen komen.
Het gemak waarmee een trust kan worden ingesteld en de flexibiliteit die de insteller heeft om de voorwaarden naar wens aan te passen, maken de trust populair in common law-rechtsstelsels. De insteller heeft veel vrijheid bij het bepalen van de verplichtingen van de truste, zolang deze verplichtingen niet in strijd zijn met de wet, openbare orde of goede zeden.
Het kiezen van de juiste trustee is van cruciaal belang voor het goed functioneren van de trust. De eerste trustees worden in principe door de insteller benoemd en kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn, zolang ze meerderjarig en handelingsbekwaam zijn. De vertrouwensrelatie tussen de insteller, trustee en begunstigden is essentieel. De trustee moet de trustgoederen beheren in het belang van de begunstigden, en als de trustee op een manier handelt waarbij hij zelf voordelen behaalt, moet hij deze voordelen in het trustvermogen laten terugvloeien, in overeenstemming met de fiduciaire aard van de trust.