Week 5 - Klinische Praktijk Flashcards

Lecture 5 + H12 + H13 + H14

1
Q

Wat kenmerkt emotion focused therapie?

A

Hoge betrokkenheid, focus op de therapeutische relatie, het idee dat emotie de sleutel tot transformatie is, veel collaboratie en het gebruik van meerdere tools

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn 3 problemen bij emotieverwerking?

A
  1. Soms sta je te dicht of te ver weg van je emoties
  2. Vastzitten in de emotie, omdat je belangrijke info mist
  3. De belangrijkste emotie kan gemaskeerd worden door andere emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat moet je kunnen om emoties te kunnen verwerken?

A

Ze snappen, accepteren, reguleren, onderzoeken, serieus nemen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 4 componenten van emotie ervaring?

A

Symbolisering, gedrag, lichamelijke sensatie en expressie, en een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 4 mogelijke reacties die je kunt vertonen als je overspoeld wordt door emoties?

A

Rationaliseren, externaliseren, somatiseren of impulsief ageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een primair adaptieve emotie?

A

Een niet-aangeleerde directe respons op een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een primair maladaptieve emotie?

A

Een aangeleerde directe respons die niet past bij de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een secundaire reactieve emotie?

A

Wanneer je een emotie maskeert door een andere emotie te voelen (boosheid in plaats van schaamte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn relationele kernbehoeften?

A

Identiteit en autonomie (ruimte, vertrouwen, vrijheid, etc.)
Hechting en liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het dialectisch proces?

A

Mensen met een problematisch narratief over een situatie kunnen hierdoor ook een gestagneerde emotie voelen, waardoor het problematisch narratief blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Two Chair Method?

A

Je kunt je innerlijke criticus of een deel van je persoonlijkheid op een “tweede stoel” zetten en ermee in discussie gaan. Hiermee probeer je tegenstrijdigheden in je denken te identificeren en op te heffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is heterogeniteit van stoornissen?

A

Wanneer er veel variatie is in hoe een stoornis zich uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het probleem met een stoornis behandelen als een categorie?

A

Het kan leiden tot een insensitiviteit voor de heterogeniteit die aanwezig kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn externaliseren en internaliseren?

A

Externaliseren is vaak vijandig en verstorend, naar buiten gericht
Internaliseren is vaak depressie en angstig, naar binnen gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat stelt de benadering van predominance of one emotion system?

A

Een stoornis komt voort uit een imbalans van emoties, wanneer er 1 “familie van emoties” op de voorgrond ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat stelt de benadering inappropriate emotional responses?

A

Een stoornis komt voor omdat er atypische emotionele reacties zijn, iets wat niet hoort bij de fase van ontwikkeling of de context zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat stelt de benadering van poor emotion regulation?

A

Een stoornis ontstaat wanneer een kind hun emoties niet aan kan passen aan de situatie, of hun emoties niet goed kunnen omschrijven en identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat stelt de benadering van emotional adaptation to negative environments?

A

Dat stoornissen een strategische aanpassing aan een negatieve omgeving reflecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat onderzoekt epodemiologie?

A

Hoe vaak een stoornis voorkomt, en waar het door ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen prevalentie en incidentie?

A

Prevalentie is hoeveel mensen een stoornis hebben in een bepaalde periode, incidentie is hoe veel nieuwe mensen het krijgen in een bepaalde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel comorbiditeit hebben stoornissen?

A

Ongeveer de helft van de mensen met een stoornis hebben ook minstens een andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de p factor?

A

Iemands kwetsbaarheid voor negatieve affectiviteit en emotie dysregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat hebben tegenslagen in de kindertijd te maken met stoornissen?

A

Hoe meer tegenslagen een kind mee heeft gemaakt, hoe meer stress en kans op psychopathologie het kind heeft

24
Q

Waar leggen life-course modellen het meeste nadruk op?

A

Hoe flexibel de mentale gezondheid van kinderen is

25
Q

Waar leggen systems modellen het meeste nadruk op?

A

Dat veerkracht van een kind komt door goede systemen die interacteren met elkaar

26
Q

Wat stelt het diathesis-stress model?

A

Dat de kwetsbaarheid van een kind zorgt voor een hoger risico op een stoornis wanneer het kind ook een negatieve omgeving heeft

27
Q

Wat stelt differntial susceptibility?

A

Dat kinderen met een hogere baseline van activatie in stress-gerelateerde hersengebieden ook beïnvloedt kunnen worden door positieve situaties

28
Q

Wat is allostatic load?

A

Een opbouw van wear and tear op het lichaam door over- of onderactivatie van de HPA-axis (bijv. latere pubertijd)

29
Q

Wat zijn proximale risicofactoren?

A

Dingen die directe invloeden hebben op een persoon

30
Q

Welke attachment is het meest schadelijk voor een kind?

A

Wanneer er helemaal geen attachment is. Anders disorganized - avoidant - ambivalent

31
Q

Wat zijn distale risicofactoren?

A

Dingen die indirecte invloeden hebben op een persoon

32
Q

Wat is homotypische continuïteit?

A

Gelijkenis of stability binnen de stoornis over tijd (symptoom is hetzelfde in kinderen als in volwassenen)

33
Q

Wat is heterotypische continuïteit?

A

Een cross-over van symptomen tussen stoornissen

34
Q

Wat zouden verklaringen kunnen zijn voor heterotypische continuïteit?

A

Problemen in 1 domein kunnen ook problemen veroorzaken in andere domeinen, en daar kan ook een stoornis uit ontstaan
Of de p factor. Heterotypische continuïteit is er namelijk niet als je controleert voor de p factor

35
Q

Wat zijn kenmerken van bipolaire stoornis?

A

Depressie met een periode van mania. Er is ook minder vagale regulatie, waardoor ze biased emotionele processing hebben

36
Q

Wat zijn fobieën?

A

Onweerstaanbare neigingen om iets te vermijden

37
Q

Wat is agorafobie?

A

De sterke angst om weg te zijn van huis

38
Q

Wat is generalized anxiety disorder?

A

Minstens 6 maanden van intense angst of zorgen maken

39
Q

Wat zijn obsessies en compulsies?

A

Obsessies zijn opdringerige gedachten die je niet kunt stoppen, ook al weet je dat ze irrationeel zijn
Compulsies zijn acties of rituelen die tijdelijk een angst verminderen

40
Q

Wat is trauma?

A

Iets wat iemands aannames van de wereld radicaal schendt

41
Q

Wat zijn polygenic effects?

A

De invloed van een groep genen

42
Q

Wat zijn belangrijke ‘oorzaken’ van depressie?

A

Een heftige of moeilijke gebeurtenis
Verlies van een gewaardeerde rol

43
Q

Wat is het fast living syndrome?

A

Sommige mensen hebben een snelle leefstijl (risico’s nemen, vroeg volwassen worden), zij hebben ook een hogere p factor. Dit lijkt adaptief te zijn in tijden met meer verandering en ontwrichting

44
Q

Welke 2 factoren beschermen tegen stress?

A

Sociale steun en fysieke activiteit

45
Q

Wat is kindling of stress sensitization?

A

Een mechanisme waarbij je meer kwetsbaar bent voor depressie wanneer je meer depressieve episoden hebt gehad

46
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van kindling?

A

Emotionele patronen kunnen gewoontes worden, waardoor situaties minder heftig hoeven te zijn om depressie te induceren

47
Q

Waarom zet depressie zichzelf voort?

A

Het kan ervoor zorgen dat je blijft hangen in negativiteit, en dus biased naar de wereld kijkt. Hierdoor gaan mensen minder nieuwe plannen maken, en blijven ze langer in de depressie hangen.

48
Q

Welke breingebieden zijn betrokken bij depressie?

A

De (orbito)frontale cortex (waaronder de anterior cingulate cortex)
De hippocampus en de amygdala

49
Q

Wat is de rol van de amygdala bij depressie?

A

De amygdala is overactief, waardoor het de hippocampus ook actiever maakt. Hierdoor kun je beter negatieve gebeurtenissen herinneren

50
Q

Wat zijn de 5 modussen en eigenshappen van een betekenisvol leven?

A
  1. Samenwerking (een bijdrage kunnen leven)
  2. Blijheid
  3. Verwantschap (liefde, vrienden, familie)
  4. Tevredenheid
  5. Welzijn
51
Q

Welke 3 componenten heeft blijheid?

A

Positief affect, afwezigheid van negatief effect en voldoening in het leven

52
Q

Welke 3 componenten heeft welzijn?

A

Je genetische aanleg, intentionele activiteiten, en omstandigheden

53
Q

Wat is het doel van mentalizatietherapie?

A

Iemand in staat stellen om empathie en theory-of-mind te ontwikkelen

54
Q

Wat is peron-centered therapie?

A

Wanneer de therapeut oprecht is en niet oordeelt, waardoor de cliënt zich kan openstellen en incongruenties in hun zelf kan ervaren en veranderen

55
Q

Wat is het doel van emotie-focused therapie?

A

Een emotie veranderen door andere emoties op te wekken

56
Q

Hoe hangen emoties en geloof in vrije wil samen?

A

Mensen die minder geloven dat vrije wil bestaat, zijn meer agressief en wreed. Mensen die wel geloven zijn meer bedachtzaam en behulpzaam