week 5 belastingrecht Flashcards

1
Q

belastingheffing op multinationals: een moeilijke kwestie en is gericht op hoe internationale bedrijven eerlijk belast kunnen worden. Deze week omvat uitdagingen zoals belastingontwijking en het creëren van een gelijk speelveld voor alle bedrijven. Internationale samenwerking, zoals die van de OESO, speelt een kernrol in het aankaarten van deze problematiek en het streven naar een meer uniforme belastingbenadering wereldwijd.

H4 vennootschapsbelasting

12 Deelnemingsvrijstelling

12.1 inleiding
de deelnemingsvrijstelling zorgt ervoor dat winst binnen concernverhoudingen niet dubbel belast wordt. het gaat niet alleen om winstuitdelingen, maar alle voordelen die voortkomen uit een onderneming volgens art. 13 lid 1 wet VPB.
zelfs negatieve voordelen, zoals de waardedaling van een deelneming, vallen hieronder omdat ‘voordelen’ een rekenkundig begrip is.

  • een uitzondering hierop is de liquidatieverliesregeling van art. 13d VPB die de moedervennootschap toestaat eventuele verliezen bij liquidatie van haar deelneming af te trekken.

kosten die direct verband houden met de
aankoop of verkoop van een deelneming zijn geen aftrekbare negatieve voordelen art. 13 lid 1 VPB. Specifiek voor deze kosten geldt een aftrekverbod, dit omvat alle kosten die direct te maken hebben met de verwerving of vervreemding van een deelneming. De HR heeft bepaald dat sprake is van een dergelijk verband als deze kosten alleen gemaakt zouden worden vanwege de verwerving of vervreemding van een deelneming.

om gebruik te kunnen maken van de deelnemingsvrijstelling moet de moedermaatschappij een deelneming hebben in de dochtervennootschap. Het hebben van een deelneming betekent echter niet automatisch dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Binnen het deelnemingsregime van de vennootschapsbelasting zijn drie sferen te onderscheiden:
- de vrijstellingssfeer;
- de verrekeningssfeer
- en de belaste sfeer

12.2 Deelnemingsbegrip
volgens art. 13 lid 2 sub a VPB wordt een deelneming vastgesteld wanneer de moedervennootschap minstens 5% van het nominaal gestorte kapitaal van de dochtervennootschap bezit. Dit kapitaalcriterium van 5% geldt zowel voor binnenlandse als buitenlandse deelnemingen. Voor bepaalde EU-dochters geldt dat ook bij een aandelenbezit van minstens 5% van stemrechten. zoals bepaald in lid 3.

Vanaf oktober 2012 is het minimumkapitaal van €18.000 afgeschaft, en daarmee ook de verplichting tot volstorting. Dus zelfs als een moedermaatschappij een 100%-dochter opricht met slechts 1 euro nominaal kapitaal dat nog niet volgestort is, wordt de dochter automatisch beschouwd als een verbonden lichaam van de moeder.

Het begrip deelneming wordt verder uitgebreid in art. 13 lid 4 en 5 VPB door respectievelijk de meesleep- en meetrekregeling. De meesleepregeling stelt dat twee vermogenstitels (winstbewijzen en hybride geldleningen) ook als deelneming worden beschoudw als de moedervennootschap al een deelneming heeft volgens de hoofdregels.

meetrekregeling stelt dat aandelenpakketten van minder dan 5% winstbewijzen en hybride geldleningen gelijk worden gesteld aan een deelneming als een met de belastingplichtige verbonden lichaam al een deelneming heeft volgens de hoofdregels.

12.3 niet kwalificerende beleggingsnemingen
om de verplaatsing van mobiel kapitaal naar laagbelaste jurisdicties te ontmoedigen is de deelnemingsvrijstelling uitgesloten voor zogenoemde niet-kwalificerend beleggingsdeelnemingen.
- daarvoor geldt in plaats een verrekeningsstelsel art. 23c wet VPB.

met behulp van drie toetsen kan worden beoordeeld of sprake is van een niet-kwalificerende beleggingsdeelneming
- oogmerktoets art. 13 lid 9 en lid 10 VPB
- reële heffingstoets art. 13 lid 11 sub a VPB
- bezittingentoets art. 13 lid 11 sub b VPB

12.3.1 oogmerktoets
als de moedervennootschap aandelen houdt met het doel van beleggen in plaats van doel van ondernemen, wordt dit beschouwd als een beleggingsdeelneming art. 13 lid 9 VPB. de Hoge raad heeft bepaald dat het bezit van aandelen als een belegging wordt gezien als de eigenaar van de aandelen zelf geen bedrijfsactiviteiten uitvoert. in zo een situatie is er geen verband tussen de bedrijfsactiviteiten van het ene bedrijf en die van het andere. De essentiele vraag voor het toepassen van de deelnemingsvrijstelling op de voordelen van de Europese dochterondernemingen is of de NL tussenholding zelf een materiele onderneming heeft.

12.3.2 Reele-heffingstoets en bezittingentoets
de deelnemingsvrijstelling geldt nog steeds voor een beleggingsdeelneming als deze belasting betaalt over de winst volgens NL normen. Ook geldt de deelnemingsvrijstelling als minder dan de helft van de bezitttingen van de beleggingsdeelneming bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen.

12.3.3 regeling voor gecontroleerde lichamen
volgens art. 13ab van VPB worden de winsten van de NL moedermaatschappij direct beinvloed door de winsten van haar gecontroleerde dochterondernemingen. dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.

12.4 compartimenteringsreserve
sfeerovergangen, zoals wanneer activitieten van belast naar vrijgesteld gaan, worden geregeld door art. 28c VPB. bij zo een overgang moet een belaste compartimenteringsreserve worden aangelegd. deze reserve moet uitiendelijk worden opgenomen in de winst, bijv. bij de verkoop van de aandelen. als er na zo overgang dividend wordt ontvangen, wordt een deel van de belaste reserve aan de winst toegevoegd. het ontvangen dividend wordt direct afgeboekt van de boekwaarde van de deelneming. als de aandelenparticipatie onder de 5% zakt, moet een onbelaste compartimenteringsreserve worden gevormd volgens art. 13 lid 16 VPB.

12.5 antimisbruikbepalingen
12.5.1 vervreemding onvolwaardige vordering
de vordering wordt als besmet beschouwd als deze is afgewaardeerd ten laste van de NL winst van de schuldeiser of een gelieerd bedrijf en als er een verband is met het deelnemingsregime. dit betekent dat de vordering moet worden gehouden op een bedrijf waarin de schuldeiser of een gelieerd bedrijf een deelneming heeft.

er zijn bepaalde situaties waarin het afwaarderingsverlies gedwongen moet worden teruggenomen:
- de vordering wordt overgedragen aan een gelieerd bedrijf of aan een persoon waarmee de schuldeiser verbonden is.

  • de vordering wordt overgebracht naar een buitenlandse vaste inrichting
  • de schuldenaar wordt leeggemaakt.

12.5.2 omzetting onvolwaardige vordering in aandelenkapitaal
art. 13ba van VPB bepaalt wanneer een schuldeiser een eerder afgewaardeerde vordering op een lichaam waarin hijzelf of een gelieerd lichaam een vrijgestelde deelneming heeft, omzet, hybridiseert of kwijtscheldt, hij de eerdere afwaardering moet bijtellen bij zijn winst. dit wordt als ongewenst beschouwd door de wetgever omdat de schuldeiser via de deelnemingsvrijstelling onbelast kan profiteren van eventuele verbeteringen bij de vormalige schuldenaar, terwijl het eerdere afwaarderingsverlies ten laste van de winst is gebracht.

op deze afwaarderingsreserve wordt een voorwaardelijke fiscale claim gelegd, die op drie manieren kan worden afgewikkeld:
- gespreide belastingheffing naarmater de waarde van de deelneming in de voormalige schuldenaar stijgt;
- directe belastingheffing;
- directe belastingvrijstelling.

Er zijn drie situaties waarin de afwaarderingsreserve volledig moet worden vrijgegeven volgens art. 13ba lid 10 van de Wet Vpb 1969. Deze situaties hebben gemeen dat een latere belaste vrijval niet meer mogelijk is vanwege het ontbreken van een deelnemingsrelatie, terwijl de waardeontwikkeling van de onderneming van de voormalige schuldenaar nog steeds aan het concern of direct belanghebbenden toekomt.

De eerste situatie betreft de verkoop van de onderneming van de voormalige schuldenaar aan de belastingplichtige of een gelieerd lichaam of persoon. In de tweede situatie leidt de verkoop van de deelneming aan een gelieerde natuurlijke persoon tot een directe belaste vrijval. In de derde situatie moet er direct worden afgerekend als de deelneming volgens art. 13ba wordt opgenomen in een fiscale eenheid met het lichaam waarop de afwaarderingsreserve betrekking heeft.

A

belastingheffing op multinationals: een moeilijke kwestie en is gericht op hoe internationale bedrijven eerlijk belast kunnen worden. Deze week omvat uitdagingen zoals belastingontwijking en het creëren van een gelijk speelveld voor alle bedrijven. Internationale samenwerking, zoals die van de OESO, speelt een kernrol in het aankaarten van deze problematiek en het streven naar een meer uniforme belastingbenadering wereldwijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

12.6 liquidatieverliesregeling

12.6.1 wettelijke systeem
volgens de liquidatieverliesregeling kunnen moedervennootschappen een verlies van een dochteronderneming aftrekken van hun winst, als uitzondering op de normale regel voor deelnemingsvrijstelling.

aftrekbare verlies wordt berekend:
- het bedrag dat is geïnvesteerd in de dochteronderneming
- verminderd met eventuele uitkeringen bij liquidatie
= resultaat is het liquidatieverlies.

dit wordt verder gecorrigeerd volgens bepaalde regels

bij het berekenen van de liquidatie-uiterking worden dividenden meegereked die zijn uitgekeerd vanaf vijf jaar voor het jaar waarin de dochteronderneming stopte met haar activiteiten. Deze periode kan worden verlengd tot maximaal tien jaar als de eochterondernenming in dat jaar een verlies leed.

er gelden ook temporele voorwaarden: het verlies kan alleen worden afgetrokken als de liquidatie plaatsvindt binnen drie jaar na het stoppen van de activiteiten van de dochteronderneming.

2 extra voorwaarden:
- er mag geen compensatie zijn voor verliezen van de geliquideerde dochteronderneming; en
- de activiteiten van de geliquideerde dochteronderneming moeten zijn gestopt of buiten het concern zijn voortgezet

12.6.2 de tussenholdingbepaling
de regeling beoogt te voorkomen dat een niet-aftrekbaar deelnemingsverlies wordt getransformeerd in een aftrekbaar liquidatieverlies door gebruik te maken van een tussenholding.

12.6.3 de doorkijkbepaling
art. 13d lid 8 VPB bevat een doorkijkbepaling op grond waarvan het een moedervennootschap niet is toegestaan een liquidatieverlies te nemen op een deelneming voor zover een tussenholding dit liquidatieverlies op de desbetreffende deelneming ook niet kon nemen.

12.6.4 beperking van de liquidatieverliesregeling
vanaf 2021 is er een beperking van toepasing op de liquidatieverliesregeling waneer het verlies hoger is dan 5 miljoen. dit wordt geregeld in art. 13d lid 2 VPB om het midden-en kleinbedrijf mkb te beschermen tegen deze beperking.

om in aanmerking te komen voor aftrek van een liquidatieverlies, moet de belastingplichtige aantonen dat hij beslissende zeggenschap heeft gehad in het ontbonden lichaam. daarnaast kan een liquidatieverlies alleen worden afgetrokken als het ontbonden lichaam is gevestgd in NL, andere lidstaat van EU, de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten.

A

12.6 liquidatieverliesregeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

13 fusie en splitsing

13.1 aandelenfusie
bij een aandelenfusie worden aandelen in de ene vennootschap geruild tegen aandelen in een andere vennootschap.

13.2 bedrijfsfusie
de bedrijfsfusie is een deal waarbij activa en passiva worden overgedragen in ruil voor aandelen. deze activa en passiva vormen een werkende onderneming.

voor het bedrijf dat de activa en passiva overdraagt, betekent de fusie een afrekening van stille reserves en goodwill. Maar onder bepaalde omstandigheden kan deze afrekening worden vermeden dankzij de bedrijfsfusiefaciliteit van art. 14 VPB.

als deze faciliteit van toepassing is, neemt het overnemende bedrijf fiscaal gezien de plaats in het overgedragende bedrijf wat betreft de overgenomen onderneming. soms heeft een bedrijf automatisch recht op de bedrijfsfusiefaciliteit volgens art. 14 lid 1 VPB. in dat geval kan de faciliteit eenvoudig worden toegepast in de belastingaangifte. maar in sommige gevallen kan het recht op deze faciliteit pas worden verkregen nadat de belastingdienst akkoord is gegaanmet een beschikking die vatbaar is voor bezwaar volgens art. 14 lid 2 VPB.

13.3 juridische fusie
juridische fusie is eigenlijk een mix van een aandelenfusie en een bedrijfsfusie. het heeft effect op zowel de aandeelhouders als op de bedrijven die fuseren.

13.4 juridische splitsing
anders dan bij een bedrijfsfusie geldt bij een moeder-dochterafsplitsing evenwel geen materiele ondernemingseis. ook de afsplisting van beleggingen naar een 100%-dochtervennootschap wordt derhalve fiscaal gefacilieerd.

13.5 antimisbruikbepaling
de reorganisatieregelingen worden vergezeld door een clausule die misbruik van belastingvoordelen tegengaat. deze clausule stelt dat een reorganisatie die voornamelijk bedoeld is om belastingontwijking mogelijk te maken, niet fiscaal gestimuleerd wordt. helaas is deze clausule op verschillende punten niet duidelijk.

volgens deze clausule worden bepaalde reorganisaties, zoals aandelenfusies, bedrijfsfusies, juridische (af)splitsingen en fusies, niet fiscaal ondersteund als ze hoofdzakelijk gericht zijn op het ontwijken of uitstellen van belastingheffing.

  • er geldt een vermoeden van misbruik: tenzij het tegendeel bewezen wordt, wordt aangenomen dat de reorganisatie hoofdzakelijk gericht is op belastingontwijking als deze niet plaatsvindt om zakelijke redenen, zoals herstructurering of efficientieverbtering van de betrokken bedrijven.
  • bij bedrijfsfusies en afsplitsingen geldt ook een verbod op vervreemding: zakelijke redenen worden niet geloofwaardig geacht als de uitgegeven aandelen binnen drie jaar na de fusie of afsplitsing worden verkocht, behalve als het tegendeel wordt bewezen.

het beroep op weerlegging van dit vermoeden faalt echter als de verkoop al gepland was of als er al onderhandelingen gaande waren met een familielid of werknemer. het aantonen van het tegendeel lijkt een uitdaging te zijn, waarbij gedetailleerde documentatie van het verkoopproces cruciaal is. het moet worden opgemekrt dat er een belangrijke uitzondering is op de regel van belastingontwijking als de te verstrekken aandelen al zijn verkocht op het moment van het besluit tot fusie of afsplitsing.

A

13 fusie en splitsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

14 fiscale eenheid

binnen een concernstructuur kan het probleem ontstaan dat wanneer een dochteronderneming winst maakt en een andere dochteronderneming verlies lijdt, de totale vennootschapsbelasting die beide vennootschappen verschuldigd zijn hoger kan zijn dan wat overeenkomst met de winst die het concern als geheel heeft behaald. om dit probleem aan te pakken is art. 15 VPB de regeling opgenomen die bekendstaat als de fiscale eenheid.

volgens de bepalingen van de fiscale eenheid kan, op verzoek, de vennootschapsbelasting worden geheven alsof de activiteiten en het vermogen van een dochteronderneming deel uitmaken van die van de moedermaatschappij.

14.2 bezits- en verzoekseis
de moedermaatschappij moet minstens 95% bezitten van zowel de juridische als economische eigendom van de aandelen van de dochtermaatschappij. als er verschillende soorten aandelen zijn, moet dit bezit minstens 95% van de stemrechten en recht op winst vertegenwoordigen.

een verzoek voor fiscale eenheid kan maximaal drie maanden met terugwerkende kracht worden ingediend art. 15 lid 9 VPB. volgens art. 15 lid 4 VPB moeten de moedermaatschappij en dochtermaatschappij in principe in NL gevestigd zijn. volgens art. 15 lid 2 VPB is het ook mogelijk om een fiscale eenheid tussen NL zustervennootschappen te vormen zonder dat er een vaste inrichting aanwezig is.

als de levering van de aandelen niet meer dan vijf werkdagen na de overdracht van de economische eigendom plaatsvindt, wordt de levering geacht tegelijkertijd met de economische eigendomsoverdracht te hebben plaatsgevonden. bij overmacht is uitstel mogelijk.

14.3 entreeheffingen
het vormen van een fiscale eenheid is in principe belastingneutraal. de moedermaatschappij vervangt de dochtermaatschappij binnen het fiscale stelsel, hoewel dit niet expliciet in de wet staat. de zustermaatschappij, die als moedermaatschappij wordt aangewezen, moet haar financielej aar ook afsluiten art. 6lid 4 VPB.

er zijn echter twee belangrijke uitzonderingen waarbij het vormen van een fiscale eenheid toch belastingimplicaties heeft. Deze uitzonderingen komen voort uit de waarderingsregels die gelden voor de samenvoeging. deze regels hebben betrekking op activa die na samenvoeging niet meer zichtbaar zijn, zoals de deelneming in de samengevoegde onderneming en wederzijdse vorderingen en schulden. Het moment voor de samenvoeging is dus het laatste moment waarop evenutele aanspraken kunnen worden afgewikkeld.

Volgens art. 15ab lid 1 VPB moet de moedermaatschappij de waarde van haar belang in de dochtermaatschappij op de marktwaarde vaststellen. Bovendien stelt art. 15ab lid 6 Wet Vpb 1969 waarderingsregels vast voor bestaande wederzijdse vorderingen en schulden tussen de moeder- en dochtermaatschappij.

14.4. Fiscale eenheidsperiode
tijdens de fiscale-eenheidsperiode worden de activiteiten en bezittingen van de dochteronderneming toegerekend aan de moederonderneming. Hierdoor blijven de onderlinge transactie stussen bedrijven binnen de fiscale eenheid onzichtbaar voor belastingdoeleinden, wat betekent dat ze geen belastingheffing veroorzaken.

een ander gevolg van deze toerekeningsregeling is dat de resultaten van de bedrijven binnen de fiscale eenheid jaarlijks worden verrekend. als een bedrijf verlies lijdt, wordt dit automatisch gecomponseerd door de winst van een ander bedrijf binnen dezelfde eenheid.
de spoedmaatregelen houden in dat voor bepaalde belangrijke bepalingen in de vennootschapsbelasting en dividendbelasting een ‘stand-alone’ benadering moet wordentoegepast.

Dit geldt met name voor artt. 10a, 13 lid 9 tot en met lid 15 en lid 17, 13a, 15ba en 20a van de Wet Vpb 1969, evenals art. 11 van de Wet op de Dividendbelasting 1965. Dit betekent dat voor de toepassing van deze bepalingen de fiscale eenheid tijdens haar bestaan toch moet worden genegeerd.

De kwijtscheldingswinstvrijstelling, art. 15ac lid 2 Wet Vpb 1969 beperkt de vrijstelling die de fiscale eenheid kan krijgen tot het bedrag dat zou gelden als de fiscale eenheid niet zou bestaan.

14.5 | Exitheffingen
De meest voorkomende manieren waarop een fiscale eenheid met een dochtermaatschappij wordt beëindigd, zijn:
1. Verkoop van de aandelen van de dochtermaatschappij, waardoor niet langer aan de vereiste van 95% bezit wordt voldaan (artikel 15 lid 10 onderdeel a jo. lid 1 Wet Vpb 1969).
2. Gezamenlijk verzoek van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij (artikel 15 lid 10 onderdeel h Wet Vpb 1969).
De ontvoeging van een dochtermaatschappij uit een fiscale eenheid gebeurt normaal gesproken zonder fiscale consequenties, maar er zijn belangrijke uitzonderingen:
* Art. 15aj lid 5 Wet Vpb 1969 stelt dat de maatschappij die wordt ontvoegd fiscaal in de plaats komt van de fiscale eenheid voor wat betreft de voortzetting na ontvoeging.
* Dit heeft impact op de openingsbalans van de dochtermaatschappij, waarbij de activa en passiva op dezelfde waarde worden geboekt als in de fiscale eenheid. Zo gaan fiscale claims automatisch over naar de dochtermaatschappij. De verdeling van fiscale reserves wordt geregeld in art. 15aj lid 4 Wet Vpb 1969.
Er zijn twee belangrijke exitheffingen om rekening mee te houden:
1. Art. 15ai Wet Vpb 1969 voorkomt dat latente boekwinst bij verkoop van activa wordt omgezet in vrijgesteld deelnemingsvoordeel.
2. Art. 15aj lid 3 onderdeel a Wet Vpb 1969 bepaalt dat externe schulden van een ontvoegde dochtermaatschappij vrijvallen bij de fiscale eenheid.
Het Fokker II-arrest illustreert de consequenties bij een faillissement binnen een fiscale eenheid, waarbij schulden op de nominale waarde worden gewaardeerd op de fiscale slotbalans. Bij een faillissement zonder activa vallen de schuldenvrij. Deze situatie verandert echter met ingang van 1 januari 2003 door artikel 15aj lid 3 onderdeel a Wet Vpb 1969, waarbij vrijvalwinst op schulden bij liquidatie van de dochtermaatschappij alsnog wordt meegenomen in de fiscale eenheid.

14.6 | Verliesverrekening
Praktisch bezien kunnen vier typen verliesverrekeningsregels worden onderscheiden te weten:
1. Saldering van jaarresultaten binnen een fiscale eenheid: binnen een fiscale eenheid kunnen verliezen van de ene maatschappij direct verrekend worden met winsten van een andere. Dit is bekend als horizontale of binnenjaarse verliesverrekening.

  1. Verrekening van fiscale eenheidsverliezen (Carry Back en Carry Forward): een fiscale eenheid kan verliezen één jaar terug verrekenen (carry back) en onbeperkt vooruit verrekenen (carry forward), vergelijkbaar met zelfstandige BV’s of NV’s.
  2. Verrekening van voorvoegingsverliezen (Carry Forward): voorwaartse verrekening van voorvoegingsverliezen met winsten van de fiscale eenheid is mogelijk. Deze verliezen zijn de verliezen die al bestonden bij een dochtermaatschappij voordat zij werd opgenomen in de fiscale eenheid. De mogelijkheden voor deze verrekening worden beperkt door: art. 15ae lid 1 onderdeel a Wet Vpb 1969.
  3. Verrekening van fiscale eenheidsverliezen met voorvoegingswinst (Carry Back): verliezen van de fiscale eenheid kunnen achterwaarts verrekend worden met winsten die zijn behaald vóór de voeging, maar alleen als die verliezen direct toe te rekenen zijn aan de desbetreffende maatschappij.
    Ook is de verlies-meegeefmogelijkheid bij ontvoeging van belang: bij het ontvoegen van een dochtermaatschappij uit de fiscale eenheid kunnen de aan haar toe te rekenen verliezen worden meegegeven, op basis van een gezamenlijk verzoek van moeder- en dochtermaatschappij (art. 15af lid 1 onderdeel b en lid 2 Wet Vpb 1969).

Beperkingen door anti-verlieshandel maatregelen: overgedragen verliezen kunnen in hun verrekenbaarheid worden beperkt door anti-verlieshandel maatregelen, met name, art. 20a Wet Vpb 1969 beperkt de verrekenbaarheid van meegegeven voorvoegings- en toerekenbare fiscale-eenheidsverliezen na ontvoeging, ter voorkoming van handel in verlies-BV’s.

A

fiscale eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

15 objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinst

15.1 eliminatiemethode
op grond van art. 15e VPB geldt een vrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinst, zoals de winst behaald met behulp van een in het buitenlands gelegen vaste inrichting. Door vrijstelling wordt de buitenlandse ondernemingswinst uit de wereldwinst geëlimineerd.

15.2 samenloop met belastingverdragen
het is een feit dat Nederland vaak op grond van belastingverdragen met andere landen moet zorgen voor een vrijstelling van buitenlandse ondernemingswinst. art. 15e wet VPB legt deze verdragsverplichting vast. art. 15e lid 2 sub a VPB koppelt deze vrijstelling direct aan de vrijstelling die Nederland moet verlenen op basis van een belastingverdrag.

Er zijn drie soorten buitenlandse ondernemingswinst waarvoor Nederland eenzijdig vrijstelling verleent:
1. Winst van een vaste inrichting;
2. Opbrengsten van onroerende zaken in het buitenland;
3. Netto-opbrengsten van rechten op aandelen in de winst van een buitenlandse onderneming, als deze rechten niet voortkomen uit bezit van effecten.

15.3 | Stakingsverliesregeling
Art. 15i Wet Vpb 1969 staat toe dat verliezen uit een buitenlandse onderneming aftrekbaar zijn bij definitieve beëindiging van de activiteiten of overdracht ervan aan een derde partij. Het stakingsverlies wordt bepaald door het negatieve saldo van de vrijgestelde winsten en verliezen, voor zover de andere staat geen belastingvermindering verleent voor deze verliezen (art. 15i, lid 2, Wet Vpb 1969).

De regeling voor stakingsverliezen moet per staat worden toegepast, volgens de per-country methode. Een antimisbruikbepaling in art. 15i, lid 5 van de Wet Vpb 1969 bepaalt dat het stakingsverlies wordt teruggenomen als de belastingplichtige binnen drie jaar na de beëindiging weer winst maakt in de andere staat. Belangrijk is ook dat een stakingsverlies niet aftrekbaar is als de activiteiten grotendeels, dat wil zeggen voor 30% of meer, worden voortgezet door een met de belastingplichtige verbonden lichaam. Als er sprake is van voortzetting van activiteiten vlak voor beëindiging, vindt er geen doorschuiving plaats.

15.4 | Laagbelaste beleggingsonderneming
De objectvrijstelling is niet van toepassing op de winst uit een zogenoemde laagbelaste beleggingsonderneming, art. 15e lid 7 Wet Vpb 1969. In plaats daarvan voorziet de Wet Vpb 1969 in een verrekening voor de in het buitenland verschuldigde winstbelasting art. 15h en 23d Wet Vpb 1969.

A

15 objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly