Week 1 Belastingrecht Flashcards
Belastingen vormen de kern van overheidsinkomsten en uitgaven, waarbij de overheid belastinggelden gebruikt voor collectieve uitgaven zoals infrastructuur en gezondheidszorg. Deze inkomsten zijn onmisbaar voor de werking van de overheid en hebben zowel een budgettaire als een instrumentele functie.
belastingen vormen de kern van overheidsinkomsten en uitgaven, waarbij de overheid belastinggelden gebruikt voor collectieve uitgaven zoals infrastructuur en gezondheidszorg
H0
1 Overheidsinkomsten en overheidsuitgaven
De overheid heeft geld nodig om de collectieve uitgaven te bekostigen. Die collectieve uitgaven staan echter niet vast; zij zijn voorwerp van politieke besluitvorming. Het verschilt dan ook per kabinet aan welke uitgaven voorrang wordt gegeven. Niet alleen de verdeling van de collectieve uitgaven is geen vast gegeven, maar ook de totale omvang daarvan. Die omvang is namelijk afhankelijk van de inkomsten van de overheid. De belastingen vormen uiteraard de belangrijkste inkomstenbron van de overheid.
Andere significante bronnen zijn:
- Het staatsaandeel in de olie- en gasbaten;
- Retributies en bijdragen: toegang tot de rechtspraak, rioolrechten etc.
- Privaatrechtelijke prijzen voor prestaties van de overheid.
2 Belastingen
Veruit de belangrijkste bron van overheidsinkomsten wordt dus gevormd door de belastingen. De rijksbelastingopbrengst inclusief premies volksverzekeringen bedroeg in Nederland in 2023 circa €302,0 miljard. De totale belastingdruk was in 2023 maar liefst 283,7 miljard, wat 27,6 % van het BBP, was dat circa €1.028 miljard bedroeg.
De term ‘belastingen’ kun je op twee manieren definiëren:
- Materieel:
Belastingen zijn gedwongen financiële bijdragen van burgers en bedrijven aan de overheid zonder individuele tegenprestatie, ter financiering van collectieve uitgaven, die geheven worden volgens democratisch tot stand gekomen regels. - Formeel: belasting is elke heffing die door de wet zo wordt genoemd.
Formele definitie is van enig belang omdat de Grondwet art. 104 Gw voorschrijft dat (rijks)belastingen uit kracht van een formele wet geheven moeten worden. Formele wetten zijn, zoals we weten, wetten waarover het parlement gestemd heeft. Andere (rijks)heffingen mogen bij de wet worden ‘geregeld’.
H0
materieel:
belastingen zijn gedwongen financiële bijdragen van burgers en bedrijven aan de overheid zonder individuele tegenprestatie, ter financiering van collectieve uitgaven, die geheven worden volgens democratisch tot stand gekomen regels.
Formeel:
belasting is elke heffing die door de wet zo wordt genoemd
begrippen:
Retributie = is een gedwongen betaling aan de overheid voor een verleende dienst.
Betaling voor overheidsdiensten
Premie = bedrag dat je aan jouw verzekeraar betaalt voor je verzekering.
premie volksverzekeringen = onderdeel van loonheffing die je als werkgever verplicht moet inhouden op het loon dat je aan je werknemers betaalt.
volksverzekeringen zijn:
- Algemene ouderdomswet (AOW)
- Algemene nabestaandenwet (Anw)
- Wet langdurige zorg (Wlz)
Retributie = is een gedwongen betaling aan de overheid voor een verleende dienst
3 Free riders
Belastingen hebben eigenlijk een bijzondere eigenschap: de individuele bijdrage gaat naar collectieve (niet-individualiseerbare) uitgaven, waarvan niemand uitgesloten kan worden, ook niet als hij geen bijdrage heeft geleverd of de collectiviteit juist enorme schade berokkend heeft.
Bij collectieve uitgaven bestaat dus het zogenoemde ‘free riders probleem’. Je kunt gratis meeliften, zonder dat iemand merkt dat je de prijs voor het burgerschapspakket niet hebt betaald of al veel te veel gratis hebt gelift.
Door dit probleem kunnen sommige brave belastingbetalende burgers in de verleiding komen om geen of minder belasting te betalen. Controle en handhaving zijn dus noodzakelijk. De wetgever heeft om deze reden dan ook een scala van controlebevoegdheden aan de fiscus gegeven, om fraude tegen te gaan.
Free riders
Functies van Belasting
2 functies:
1 Budgettaire functie:
De overheid gebruikt de belastinggelden om collectieve middelen te bekostigen. Het aanvullen van de staatskas bijv.
2 Instrumentele functie:
De overheid gebruikt de belastingheffing om beleid te voeren. Bijv. heffen van hoge accijnzen op tabak, het vrijstellen van lage inkomens etc.
Functies zijn echter niet duidelijk te scheiden en zijn ook afhankelijk van de politieke opvattingen van de overheid, denk bijv. aan milieubelastingen.
5 Mix
De belastingmix is de verhouding tussen de bijdragen die de verschillende belastingsoorten leveren aan de totale belastingopbrengst binnen een nationale overheidshuishouding. Er zijn zoals bekend veel verschillende soorten belastingen, maar je kunt ook hierin een grof onderscheid maken:
- Directe belastingen:
Belasting op inkomen, winst en vermogen. - Indirecte belastingen:
Belastingen op verbruik
Functies van Belasting
6.1 Persoon of object
Afhankelijk van de vraag of bij een belasting het object van heffing of de persoon van de belastingplichtige vooropstaat, wordt een belasting objectief of subjectief genoemd. De inkomstenbelasting is subjectief omdat zij aanknoopt bij de persoon van de belastingplichtige. De OZB is een objectieve heffing omdat het aangeknoopt wordt bij het object (onroerende zaak)
6.2 Persoonlijke omstandigheden
Afhankelijk van de vraag of een belasting abstraheert van persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige of met die omstandigheden juist rekening houdt, wordt een belasting zakelijk of persoonlijk genoemd. De inkomstenbelasting is dus een persoonlijke belasting, omdat rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. De BPM (belasting personenauto’s en motorrijwielen) daarentegen is een zakelijke belasting.
6.1 Persoon of object
Structuur en indeling
Een belasting is altijd te ontleden in de formule:
Grondslag X tarief = belastingschuld
De grondslag van belasting is wat de werkgever wil belasten, zoals inkomen of bezit van een auto of motor. Dit vereist een nauwkeurige definitie van het belastbare feit en de maatstaf van heffing, die het feit omzet in een getal. Bijv. bij de inkomstenbelasting is de maatstaf eenvoudig: het inkomen. Zodra het belastbare feit, de maatstaf van heffing en het tarief vastgesteld zijn, kan de belasting worden geheven van de belastingplichtige, zoals elke inwoner van NL of iedereen met een NL inkomen.
Structuur en indeling
Heffing / invordering
Men moet heffen en invorderen uit elkaar proberen te houden, ondanks het feit dat beide termijn met elkaar verbonden zijn:
- heffing: de juiste vaststelling van de belastingschuld zoals die uit de wet en de feiten voortvloeit en de aanwijzing van de belastingplichtige
- invorderen: zodra het daadwerkelijk op betalen aankomt
Heffing / invordering
Rechtsbeginselen:
De leidende uitgangspunten bij de verdeling van de belastingdruk zijn:
1 Economische efficiency
2 Rechtvaardigheid en draagkracht
3 Consumptie
4 Profijt
5 Compensatie van hinder en maatschappelijke schade
6 Uitvoerbaarheid
Erg concrete grondslagen en tarieven leveren deze inzichten echter niet op. Het zijn weinig operationele uitgangspunten. Zij zijn dogmatiek zelfs moeilijk uit elkaar te houden. Het geloof in de bestaanbaarheid van autonome belastingbeginselen is dan ook verlaten.
Vrijwel gemeengoed is de opvatting dat de belastingheffing aan twee voorwaarden moet voldoen, namelijk dat zij:
- beantwoordt aan algemeen levende opvattingen van rechtvaardigheid, dus aan de algemene rechtsbeginselen, zoals rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, willekeurverbod etc.
- past binnen en dienstbaar is aan het totale beleid dat de gekozen regering voert om haar doeleinden te verwezenlijken.
Rechtsbeginselen:
De leidende uitgangspunten bij de verdeling van de belastingdruk zijn:
Materieel / formeel
Materiële belastingrecht en het formele belastingrecht
Materieel: heffingswetten zijn de wetten waarin belastbare feiten, voorwerpen van heffing, maatstaven van heffing, belastingplichtigen en tarieven worden aangewezen. De wetten bepalen kortom wie voor wat en voor hoeveel belast wordt.
Formeel: al het niet-materiële belastingrecht, dus al het belastingrecht dat ergens anders dan in de heffingswetten is geregeld, met name in de genoemde algemene wetten.
H1 Formeel belastingrecht
1 Legaliteitsbeginsel
Belastingheffing kan slechts plaatsvinden op grond van de wet. Art. 104 Gw bepaalt: ‘Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld’. Dit is het zogeheten legaliteitsbeginsel. Voor lokale heffingen is dit geregeld in art. 132 lid 6 GW. Het legaliteitsbeginsel staat eraan in de weg dat belasting zou kunnen worden geheven op buitenwettelijke gronden, zoals enige algemene bestuursbevoegdheid.
Het legaliteitsbeginsel vordert echter niet dat de gehele belastingwetgeving bestaat uit formele wetgeving, gezamenlijk tot stand gebracht door regering en Staten-Generaal. In de formele heffingswetgeving worden vaak bevoegdheden gedelegeerd aan de minister.
2 Materiële/formele belastingschulden
Het materiële belastingrecht ziet op de totstandkoming van materiële belastingschulden ingevolge de heffingswetten. Het formele belastingrecht heeft onder meer betrekking op de wijze van heffing, bezwaar, beroep, de interpretatieleer, boetekwesties en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast hoort tot het formele belastingrecht ook de invordering van belastingaanslagen en het fiscale strafrecht.
Materieel / formeel
Materiële belastingrecht en het formele belastingrecht
Wijze van heffing
AWR onderscheidt twee hoofdmethodes waarop belasting geheven kan worden:
- Heffing bij wege van aanslag:
Bij aanslagbelastingen wordt de materiële belastingschuld door de inspecteur geformaliseerd door middel van een aanslag - Heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte:
Bij aangifte-belastingen vindt formalisering plaats ofwel door de belastingplichtige zelf die aangifte doet en de door hemzelf als verschuldigd berekende belasting voldoet (omzetbelasting) ofwel door de inhoudingsplichtige (bijv. de werkgever) die op aangifte een bedrag afdraagt (loonbelasting) ter delging van de door hem berekende materiële belastingschuld van de belastingplichtige (werknemer).
1 Heffing van belasting bij wege van aanslag
Belastingen die bij wege van aanslag worden geheven worden besproken in H3 van de AWR. Art. 11 lid 1 AWR bevat de kern: ‘De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur’. De inspecteur kan van de aangifte afwijken en heeft zelfs geen aangifte nodig om een aanslag te kunnen opleggen (lid 2). De inspecteur heeft gedurende drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld de gelegenheid een aanslag op te leggen. Deze termijn wordt verlengd met het op verzoek van de belastingplichtige verleende uitstel voor het doen van aangifte (art. 11 lid 3 AWR).
Tip:
Als de inspecteur een aanslag heeft opgelegd, is het mogelijk dat hij nadien tot de conclusie komt dat de aanslag te laag is vastgesteld. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden:
1 De bevoegdheid tot vaststelling van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de materiële belastingschuld is ontstaan, verlengd met het desgevraagd verleende uitstel voor het doen van aangifte (art. 16 lid 3 Awr)
2 Bovendien geldt in de regel dat de eis dat de inspecteur voor navordering moet beschikken over een ‘nieuw feit’ art. 16 lid 1 Awr. Een ‘nieuw feit’ kan gelegen zijn in omstandigheden die de inspecteur eerst na de aanslag ter kennis komen, bijv. als nadien blijkt dat de rente inkomsten zijn verzwegen of ‘zwart loon’ is ontvangen.
art. 16 lid 2 AWR bevat nog drie aanvullende gevallen waarin navordering ook kan plaatsvinden.
-
Heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
De belastingen die bij wege van voldoening of afdracht op aangifte worden geheven worden besproken in H4 van de AWR. art. 19 lid 1 bepaalt in de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting voorschrijft, is de belastingplichtige, of inhoudingsplichtige, gehouden de belasting binnen een maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen’.
als blijkt dat er te weinig belasting is betaald, kan in beginsel een naheffingsaanslag worden opgelegd art. 20 AWR binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de materiële belastingschuld is ontstaan.
Wijze van heffing
Verplichtingen
Zonder de medewerking van de belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen is belastingheffing niet goed mogelijk. De hoofdverplichting van de belastingplichtige is uiteraard het doen van aangifte.
Daar komt nog wel:
- de in het aangiftebiljet verlangde gegevens en bescheiden, zoals jaarrekeningen en betalingsbewijzen, moeten met de aangifte worden meegezonden art. 8 AWR.
- Tevens is het zo dat na het doen van de aangifte de belasting- of inhoudingsplichtige ex art. 10a AWR de plicht heeft om in enige specifieke gevallen de inspecteur ‘eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden’.
- verder kent de AWR een aantal bijkomende verplichtingen. Belangrijkste zijn de diverse informatieverplichtingen.
Administratieverplichtingen art. 52 lid 2 AWR, waaronder ondernemingen, moeten desgevraagd bovendien over derden gegevens en inlichtingen verschaffen of in dat verband boeken en bescheiden overleggen art. 53 lid 1 AWR.
Verplichtingen
Omkering van bewijslast
In principe moet de inspecteur de belastinvermeerderende feiten, zoals belastbare feiten, stellen. Wanneer de belastingplichtige echter bepaalde verplichtingen jegens de Belastingdienst niet nakomt, kan dientengevolge de bewijslast eenzijdig op de Belastingplichtige worden gelegd.
Dit betekent een verschuiving en verzwaring van de bewijslast en staat bekend als ‘omkering van de bewijslast’. De verzwaring zit hem in het feit dat nu de belastingplichtige moet laten blijken in hoeverre de aanslag of de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Omkering van bewijslast
Bestuurlijke boeten in de AWR
Indien de belastingplichtige niet of niet tijdig heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, kan de inspecteur in bepaalde gevallen een boete opleggen. Sinds 1 juli 2009 zijn de regels voor het opleggen van bestuurlijke boeten hoofdzakelijk te vinden in de titels 5.1 en 5.4 van H5 van de Awb.
Karakter van de boete
De bestuurlijke boete wordt gedefinieerd als ‘een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht op bestraffing van de overtreder’. Daarnaast is het opleggen van een boete te zien als het instellen van een strafvervolging (‘criminal charge’) in de zin van art. 6 lid 1 EVRM, zodat daarop de beschermende bepalingen van het EVRM van toepassing zijn.
Boeten in fiscaliteit
De bestuurlijke boeten worden geregeld in H VIIIA van de AWR, dat begint met art. 67a AWR. Hierin worden de verschillende gevallen vermeld waarin men een boete riskeert.
Daderschap
Het is sinds 2009 ook mogelijk voor de Belastingdienst om een medepleger, feitelijk leidinggever, de doen pleger, de uitlokker of de medeplichtige een bestuurlijke boete op te leggen. Voor het oordeel dat sprake is van een medepleger, moet eerst wel aan twee vereisten worden voldaan:
1 Er moet bewezen worden dat er sprake is van een pleger.
2 Er moet sprake zijn van een bewuste samenwerking met het oog op het verrichten van een beboetbare gedraging.
Schuld
Voor vergrijpboeten (aangifte opzettelijke onjuist of onvolledig) moet de inhoudingsplichtige of belastingplichtige grove schuld of opzet kunnen worden verweten. Bij de vergrijpboete van art. 67d AWR is grove schuld echter niet voldoende, er moet op zijn minst opzet aanwezig zijn voordat het opleggen van een vergrijpboete mogelijk is. Bij verzuimboeten is het verzuim beboetbaar zonder dat sprake is van schuld. Ten allen tijde geldt dat als geen verwijt kan worden gemaakt of sprake is van een pleitbaar standpunt of zelfs afwezigheid van alle schuld AVAS , geen boete kan worden opgelegd zie ook par. 4 BBBB.
In de twee zogenoemde toerekeningsarresten heeft op 1 dec 2006 de HR geoordeeld dat de opzet of grove schuld van de gemachtigde van de belastingplichtige niet voor rekening van de belastingplichtige komt, tenzij de belastingplichtige onzorgvuldig is geweest bij de keuze van of de samenwerking met zijn adviseur.
Vormvereisten
Het ‘una via-beginsel’ vereist dat de inspecteur ofwel een bestuurlijke boete oplegt of een strafvervolging instelt. Dit wordt gereguleerd door art. 5:44 Awb, waarbij de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt als er een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen.
Bovendien vervalt de mogelijkheid voor de inspecteur om een vergrijpboete op te leggen als er een fiscale transactie is getroffen met de belastingplichtige volgens art. 76 AWR.
Het ne bis in idem-beginsel in art. 5:43 AWB verbiedt het opleggen van een bestuurlijke boete voor dezelfde overtreding waarvoor al eerder een boete is opgelegd. Een uitzondering hierop is dat de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen voor hetzelfde feit waarvoor eerder een verzuimboete is opgelegd, als er nieuwe bezwaren zijn art. 67q AWR.
Bestuurlijke boeten in de AWR
Indien de belastingplichtige niet of niet tijdig heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, kan de
Bezwaar / beroep / hoger beroep / cassatie
Bezwaar
Op grond van art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In art. 26 AWR is echter bepaald dat tegen een ingevolge de Belastingwet genomen besluit slechts beroep kan worden ingesteld als het betreft:
- een belastingaanslag art. 2 lid 3 sub e AWR en de verrekening van voorlopige aanslagen en voorheffingen art. 26 lid 1 aanhef en sub a AWR
- Als zodanig aangeduide voor bezwaar vatbare beschikkingen; zie bijv. art. 3.151 lid 1 Wet IB 2001 (art. 26 lid 1 aanhef en sub b AWR);
- Voldoening (bijv. de omzetbelasting) of afdracht op aangifte (bijvoorbeeld van loonbelasting door de werkgever) dan wel de inhouding (bijv. van loonbelasting ) door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting art. 26 lid 2 AWR.
Let wel op, degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een administratieve rechter in te stellen moet, voordat hij hiertoe overgaat, tegen dat besluit bezwaar maken.
In het belastingrecht komt het recht om een rechtsmiddel in te stellen alleen toe aan de direct belanghebbende art. 26a lid 1 AWR.
De enige uitzondering hierop treft men aan in art. 26a lid 1 AWR. Op bezwaar en beroep is de Awb van toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken in de AWR. Op hoger beroep en beroep in cassatie zijn grote delen van H8 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard art. 27j en 29 AWR. Zie voor meer bepalingen/regels H6 van de Awb.
Dwangsom
Als de inspecteur of de ontvanger niet tijdig beslist op een beschikking op aanvraag zie art. 1:3 lid 3 AWB of op een bezwaarschrift, dan kan een dwangsom worden gevraagd. er ontstaat eerst een recht op een dwangsom als de inspecteur of ontvanger na het verstrijken van de beslistermijn schriftelijk in gebreke is gesteld en er twee weken zijn verstreken zonder dat de beslissing alsnog is genomen.
-
Beroep
Het fiscale procesrecht wordt in de beroepsfase beheerst door hoofdstuk 8 van de Awb en door de bijzondere procesrechtelijke bepalingen in de AWR. Ingevolge art. 26 lid 1 AWR oordelen over beroepen in belastingzaken de rechtbanken. Voor beroepen inzake rijksbelastingen is dat geconcentreerd bij een vijftal rechtbanken, te weten de rechtbanken die gevestigd zijn in Leeuwarden, Arnhem, Haarlem, Den Haag en Breda (art. 8:7 lid 2 Awb jo. art. 27 AWR). Voor beroepen inzake lokale heffingen zijn alle negentien rechtbanken bevoegd (art. 8:7 lid 1 Awb). Zie voor meer bepalingen die van toepassing zijn op de beroepsfase afdeling 8.1.1 van de Awb.
Hoger beroep
ook het hoger beroep wordt beheerst door H8 van de Awb en de door de bijzondere procesrechtelijke bepalingen in de AWR zie art. 27h AWR.
Beroep in cassatie
Cassatieprocedure is geregeld in art. 28 t/m 30 AWR. Tegen een uitspraak van het gerechtshof kan beroep in cassatie bij de HR worden ingesteld, door de belanghebbende of de staatssecretaris van Financiën of door beiden.
Uit art. 79 wet RO volgt dat de HR hofuitspraken slechts vernietigd wegens verzuim van vormen of van schending van het recht. de HR gaat dus in principe uit van de feiten zoals deze door het gerechtshof zijn vastgesteld. Nieuwe feiten en omstandigheden kunnen in cassatie niet meer aan de orde worden gesteld.
Sprongcassatie
Wanneer partijen daarmee instemmen, kan tegen een uitspraak van de rechtbank rechtstreeks beroep in cassatie worden ingesteld art. 28 lid 3 AWR. De fase van het hoger beroep wordt dan overgeslagen = sprongcassatie.
-
In schemavorm beschikt een burger dus over de volgende mogelijkheden:
- bezwaar bij de instantie
- beroep bij de rechter
- hoger beroep bij de gerechtshoven (deze stap kan worden overgeslagen bij sprongcasssatie)
- beroep in cassatie bij de Hoge Raad
Bezwaar
Op grond van art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In art. 26 AWR is echter bepaald dat tegen een ingevolge de Belastingwet genomen besluit slechts beroep kan worden ingesteld als het betreft: