week 5 Flashcards

1
Q

wat is privaat recht?

A
  • particulier belang, geen algemeen belang
  • handhaving van normen
  • initiatief bij individu
  • middelen tot handhaving –> dagvaarding via advocaat
  • het commune recht –> gemeenschappelijk recht
  • verschillende bevoegdheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de noodzaak van dwingend recht?

A

bescherming van bepaalde groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is absoluut recht?

A

een recht wat je kunt handhaven tegen iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is relatieF recht?

A

een recht wat je tegen bepaalde mensen kunt handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is accusatoir proces?

A
  • contractvrijheid,
  • rechter is lijdelijk, maar initiatief ligt bij de burgers
  • partijen zijn autonoom
  • de formele waarheid: partijen leveren bewijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inquisitoir proces?

A
  • rechter is actief
  • materiele waarheid: het werkelijk gebeurde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke twee rechtsfeiten zijn er?

A

menselijke handelingen en feiten met rechtsgvolg (blote rechtsfeiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit bestaan menselijke handelingen?

A

rechtshandelingen
- eenzijdig
- meerzijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waaruit bestaan feiten met rechtsgevolg?

A

feitelijke handelingen
- onrechtmatige daad
- wanprestatie
- rechtmatige daad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarop zijn rechtshandelingen gericht?

A

gericht op rechtsgevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarop zijn feitelijke handelingen gericht

A

niet gericht op rechtsgevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer is er sprake van onrechtmatige daad?

A
  • inbreuk op recht
  • doen/nalten in strijd met wettelijjke plicht
  • maatschappelijk verkeer –> zorgvuldigheidsnorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de leer van redelijke toerekening?

A

als er tijdens het plegen van een daad schade ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer is de onrechtmatige daad toerekenbaar?

A

in de zin van schuld (verwijtbaarheid), zie in de wet en bepaald volgens omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het laatste punt bij onrechtmatige daad waar naar gekeken moet worden?

A

of er sprake is van schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer is er bij wanprestatie sprake van een overeenkomst?

A

art. 6:213 jo. art 6:217

17
Q

wanneer kan de contractvrijheid beperkt worden?

A
  • bij de wet
  • bij de gewoonte
  • bij eisen van redelijkheid en billijkheid
18
Q

wanneer is de overeenkomst ongeldig?

A

bij dwaling
bij bedrog
bij misbruik van omstandigheden
bij bedreiging

19
Q

wat is een overeenkomst?

A

aanbod + aanvaarding

20
Q

wanneer is een overeenkomst nietig?

A

art 3:40 BW