week 2 Flashcards

1
Q

wat is het verschil tussen feiten en normen?

A

feiten = zijn, normen = behoren. dus feiten zijn van iemand en normen behoren tot iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is deductie?

A

een redenering van algemeen naar bijzonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is inductie?

A

een redenering van bijzonder naar algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het inductieprobleem?

A

de zekerheid van de redenering is discutabel, je weet nooit wanneer het zeker is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen natuurwetenschap en rechtswetenschap?

A

natuurwetenschap is exacte wetenschap, toetsing is hard en exact. daarentegen is rechtswetenschap minder precies, minder exact en kan diverse uitkomsten hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de drie kernbegrippen van rechtswetenschap?

A

descriptief (accuraat of sysytematisch beschrijven), analayserend en het ontdekken of bedenken van structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is hermeneutiek?

A

proberen te begrijpen wat er gebeurd is en dat analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is telas?

A

zoeken naar doeleinde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is modus ponens?

A

als p, dan q. p, dus q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is omgekeerde modus ponens en is dat een goede redenering?

A

als p, dan q. q, dus p en nee dit is dus een foute redenering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is modus tollens?

A

als p, dan q. niet q, dus niet p.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is omgekeerde modus tollens en is dat een goede redenering?

A

als p, dan q. niet p, dus niet q en nee dit is dus een foute redenering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke drie typen rechtsvinding bestaat er?

A

republiek, l’etat despotique en l’etat monarchique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de republieke rechtsvinding?

A

gehoorzaamheid aan de wet, de rechter is de spreekbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de l’etat monarchique rechtsvinding?

A

gehoorzaamheid aan de wet maar de rechter oordeelt ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de trias politica?

A

wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht

15
Q

wat is de l’etat despotique rechtsvinding?

A

gehoorzaamheid aan het oordeel van de rechter, dus aan de wetgever

16
Q

wat is legisme?

A

controleert de toepassing aan de hand van wat er geschreven staat (wetten)

17
Q

wat zijn problemen van het moderne rechtsmodel?

A

rechtsregels zijn bewust vaag geformuleerd, er bestaan tegensprekende regels (de bijzondere, boven de algemene, de latere boven de eerdere, de hogere boven de lagere) en er zijn schaduwgevallen waarbij een wet niet bewust vaag is gemaakt, maar alsnog niet duidelijk is achteraf.

18
Q

wat betekent les speciales, les generalis?

A

de bijzondere boven de algemene wet

19
Q

wat betekent lex posterior, lex anterior?

A

de latere boven de eerdere wet

20
Q

wat betekent lex superior, lex inferior

A

de hogere boven de lagere wet

21
Q

wat ia de teleologische interpretatiemethode?

A

rechter kijkt naar het doel van de wet