week 3 Flashcards

1
Q

waarvoor bestaat een staat?

A

een staat is er voor de orde in een samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe zijn staten ontstaan?

A
  1. mythologische verhalen (goddelijke rechtvaardiging 2. gewelddadige oprivhting (door burgeroorlogen etc.) 3. referendum (wil van het volk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is macht?

A

het vermogen om zaken te bwerkstelligen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar ligt het gezag?

A

het gezag ligt bij de volksvertegenwoordiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de kenmerken van een staat?

A

een bevolking, terrotorium met effectief gezag door overheid, een regering en erkenning van andere staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een regiem?

A

een manier waarop een staat wordt ingericht, de vorm waarin de politiek gestalte krijgt en het vertegenwoordigt een systeem van basis vaardigheden en basisvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke staatsvormen zijn er?

A

oligarchie, aristocratie, demoratie, tirannie, theocratie en totalitarisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is oligarchie?

A

heerschappij van weinigen, rijke mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een aristocratie?

A

heerschappij van de beste, goed opgevoed en hebben verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een democratie?

A

van het volk, door het volk en voor het volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een tirannie?

A

heerschappij van iemand die op een gewelddadige manier bestuurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is theocratie?

A

heerschappij van mensen in naam van het goddelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is totalitarisme?

A

een ideologische staat, alles wordt bepaald door het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het nederlands regiem?

A

een democratisch regiem: de wil van het volk, een constitutionele monarchie en een seculier regime waarbij de kerk en staat zijn geschieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de drie metabeginselen?

A

liberte (vrijheid), egalite (gelijkheid) en fraternite (broederschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar staat het staatsrecht?

A

in de grondwet

17
Q

wat doet de staten-generaal?

A

het vertegenwoordigen van het gehele volk

18
Q

wat is de koning?

A

de koning is onschendbaar en minister zijn op zijn naam verantwoordelijk

19
Q

wat is een monarchie?

A

de koning wordt benoemd, zijn opvolger wordt door efopvolging bepaald, er is geen andere koning of koningshuis mogelijk

20
Q

wat is het toetsingsverbod?

A

toetsing van de wetten aan de grondwet, de rechter mag niet beoordeelen of een wet in formele zijn, inhoudelijk in stijd is met de grondwet. toetsing aan verdraging is wel toegestaan. art 120 GW