Week 5 Flashcards

1
Q

Wat is de energiebalans? Hoe kun je de intake meten?

A

Verandering opslag = intake - verbruik
7500 kcal = 1 kg massa
Energie-inhoud voedselcomponenten(Atwater factoren): bereken ahv inname
- koolhydraat/eiwit 4, vet 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kun je het energieverbruik meten?

A
  • Directe calometrie: Atwater-Rosa calorimeter= warmteproductie bij arbeid gemeten → onderzoek
  • Indirecte calorimetrie: O2-verbruik meten → EE= ~5 Vo2, correctie RQ
    Koolhydraat < eiwit < vet
  • Double labelled water methode: drinken → verhouding 2H:18O urine
    • 18O ook via CO2 → metabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het energieverbruik?

A
  • basaalmetabolisme(BMR): 60%, body maintenance, vooral afhv vetvrije massa
  • fysieke arbeid
    • bewust: sport, werk
    • NEAT: onbewust
  • adaptieve thermogenese
    • cold-induced
    • diet induced(DIT): specifieke dynamische werking(SDA)= deel energie-inhoud nodig om verwerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is gewichtsverandering moeilijk?

A

Energiebalans sterk gereguleerd, behoefte afgestemd op inname en als afvallen BMR efficienter -> sporten geeft meer spier en hoger BMR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de body mass index? Wat zijn nadelen?

A

massa/lengte^2 -> voorspellen levensverwachting(u-vorm)
- geen maat teveel vet: spiermassa, vers populaties
- normaalwaarden sekse en leeftijdsonafh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor soorten vet zijn er? Waar word dit opgeslagen?

A
  • essentieel: nodig normaal functioneren -> isoleren, padding, energiebron
  • niet-essentieel(opslagvet): subcutaan, TG
  • subcutaan, inter- en intramusculair, buik- en borstholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verschilt de lichaamssamenstelling tussen mannen en vrouwen?

A

Man: buik(appel)
Vrouw: dijen, heup, onderbuik(peer)
Vrouwen hebben meer essentieel vet, minder spier en bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de lean body mass, vetvrije massa en vetmassa?

A

Vetmassa= al het vet
FFM= massa - vet(water, eiwit en mineralen)
LBM= FFM + essentieel vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke methodes bestaan er om de lichaamssamenstelling te bepalen? Wat meet je en wat zijn nadelen?

A
  • Huidplooidikte: indruk tot vet, subjectief + geen info visceraal vet
  • Lichaamsomtrek: WHR → vetverdeling
    • Man - vrouw andere normaalwaarde, hoger m leeftijd
    • Gezondheidsrisico individu
  • Bio-elektrische analyse(BIA): elektrodes vinger, pols en voet → FFM
    • Vet, bot en lucht geleiden slecht
    • Snel, non-invasief en herhaalbaar
    • Hydratietoestand
  • Beeldvormende techieken
    • DEXA= Dual emission xray absorptiometry: absolute hvlh lichaamsvet meten, relatief duur, geen onderscheid subcutaan en abdominaal vet
    • CT en MRI: visceraal vet berekenen, duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er als je teveel/weinig glucose op een dag binnen krijgt?

A
  • elke dag opnieuw koolhydraten aanvullen -> glycogeen voorraad 1600 kcal
  • teveel: lipogenese
  • te weinig: vetoxidatie, gluconeogenese met netto eiwitafbraak
    ery’s en hersenen alleen glucose: geen glucose uit vetten(klein deel glycerol), wel uit aminozuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke voedingstoestanden zijn er en welke processen horen hierbij?

A
  • Storage mode: glycogense, lipogenese en triglyceride synthese, netto eiwitsynthese
    • Well-fed
    • Early-refed: maaltijd na periode vasten
  • Production mode: glycogenolyse, gluconeogense, lipolyse, ketogenese, netto eiwitafbraak
    • Post-absorptive: overnacht vasten(4-12h)
    • Early fasting
    • Late fasting: >36h
    • Starvation: >1wk → hersenen gebruiken ketonlichamen
  • Balans insuline - glucagon, adrenaline, cortsiol en groeihormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt de glucose homeostase?

A
  • na maaltijd: bloedsuiker piek -> lever glycogenese, snelle daling
  • tussen maaltijden door: glycogenolyse(beperkte voorraad lever)
  • regulatie via insuline, ‘s nachts laag
  • langer vasten: gluconeogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt de intermediaire stofwisseling?

A
  • Paden vaak tegengesteld
  • regulatie: richting en flux
  • Hormonen: (de)fosforylering, allosterie & inductie/repressie → sleutelenzymen, rekrutering transportaanbod, substraataanbod
    • (De)fosforylering, allosterie en rekrutering snel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt het metabolisme in gevoede toestand?

A
  • glucose: naar hersenen en spieren, overige opslag in vetweefsel(TG), lever en spieren(glycogeen)
  • aminozuur: eiwitsynthese
  • lipiden: naar spieren opslag en via lever als TG opgeslagen in vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is anabole en katabole toestand? Welke processen horen hierbij?

A
  • opslag en aanvullen energie -> LBM en vetweefsel nemen toe
    Eiwitsynthese, glycogenese, lipogenese
  • vrijkomen energie uit voorraden
    Proteolyse, glyogenolyse, gluconeogenese en lipolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de functies van insuline?

A
  • stimuleren glucoseopname cel, glycolyse, glycogenese, eiwitsynthese & lipogenese & opanme ionene(K+, PO43-)
  • remmen gluconeogenesis, glycogenolyse, lipolyse, ketogenese & proteolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werken de katabole hormonen?

A
  • glucagon: stimuleert glycogenolyse, lipolyse, proteolyse en ketogenese
  • counterregulatory hormones: (nor)adrenaline, cortisol, groeihormoon & schildklierhormoon -> remmen de opname van insuline in de periferie(muv hersenen, geen insuline nodig) & stimuleren katabole processen
18
Q

Hoe werkt de afgifte van bijnierhormonen? Wat is de functie?

A
  • middelste laag cortex: cortisol -> lipolyse, proteoltse en mobilisatie vrije vetzuren
    Hypothalamus -> CRH uit hypofyse stimuleer afgifte ACTH uit voorkwab bijnier -> cortisol afgifte
    Dag-nacht ritme: 8:00 piek, 0:00 dal
  • Medulla: catecholamines(= (nor)adrenaline) -> + glycogenolyse, lipolyse en remmen glucose opname spier
    Stimulatie symp zenuwstelsel d stressprikkels hersenen geeft afgifte
19
Q

Wat is stress? Wat gebeurt er met hormonen en intermediair metabolisme?

A

lichamelijk verandering die stabiliteit interne milieu dreigt verstoren(verwonding, infectie)
- Afgifte catecholamines, cortisol(meer ACTH) via autonoom zenuwstelsel
- Genoeg energie mobiliseren(katabole reactie), HF en BD verhogen → fight or flight reactie
- Stressor weg: stress hormonen dalen, homeostase hersteld → anabole toestand
- Chronische stress: afbraak spier en vetdepots blijft → verlies bemoeilijkt herstel

20
Q

Wat gebeurt er met het intermediair metabolisme bij langdurig vasten?

A
  • stress factor -> stresshormonen
  • vrije vetzuren en ketonlichamen steeds belangrijker energiebron -> voorkomt energieafbraak
  • glucose op peil: insuline daalt(niet 0), glucagon stijgt
  • starvation: eerst eiwitafbraak, neemt af
  • lagdurig: voorraad uitgeput -> orgaanfalen -> dood
21
Q

Hoe werkt de energievoorziening bij vasten?

A
  • lever: eerst glycogenolyse & gluconeogenese(spiereiwit) → glucose n CZS
    • Glycerol en pyruvaat-lactaat(spierglycogeen)
  • Afbraak TG: vrije vetzuren n lever → ketogenese
    • Vooral niet-CZS, als lang ook CZS
22
Q

Wat is de cori-cyclus?

A

Bij vasten mk ery’s lactaat uit glucose v/d lever, dat gaat terug n lever waar gluconeogenese plaatsvind.
In gevoede toestand lactaat in hart-/skeletspier geoxideerd.

23
Q

Wat is glucose- en eiwitsparing?

A

Bij vasten
Glucose sparing= spieren geen glucose opnemen, vetzuuroxidatie → glucose v hersenen en ery’s
Eiwitsparing= minder glucose nodig als meer ketonlichamen geoxideerd in hersenen(>36h) → minder glucose uit lever uit proteolyse ⇒ minder eiwitafbraak

24
Q

Hoe werkt de glycogenolyse?

A
  • fosforylase: glycogeen-(1)6-fosfaat
  • G6P alleen in lever: glucose
  • spier: pyruvaat/lactaat -> energie
25
Q

Hoe werken de gluconeogenese en glycolyse? Waarom kan glucose alleen in de lever gevormd worden?

A
  • Glycogeen, glycerol, lactaat & aminozuur → glucose-6-fosfaat
    • Glycerol: activatie kost ATP maar reductie NAD+ levert
      • Glycerol kinase alleen in lever
    • Lactaat: pyruvaat, oxaalacetaat
    • Aminozuren: via oxaalacetaat
    • glycogeen: fosforylase
  • G6Pase alleen in lever(lang vasten: nier): glucose
  • Anders dan glycolyse → regulatie
26
Q

Hoe werkt de oxidatie van aminozuren?

A
  • Trans-/deaminering aminozuren uit voeding: NH3+
  • Glucogeen aminozuren: c-skelet(= a-ketozuur) op pyruvaat of oxaalacetaat via citroenzuurcyclus → alanine, aspertaat
  • Ketogene aminozuren: c-skelet op acetyl-coA → leucine, lysine, tryptophan
  • NH3+-groep: vrij of gekoppeld aminozuur
  • ureumcyclus: 2NH3+ van vrij en aspertaat in lever -> ureum
27
Q

Hoe werkt de eiwitmobilisatie in de spier?

A
  • netto-ewitafbraak
  • Spier gebruikt vertakt-keten aminozuren als brandstof: (iso)leucine, valine
  • Aminogroep op pyruvaat of glutamaat → alanine, glutamine(2 aminogroepen) → lever
  • Andere aminozuren: naar lever → glucose
28
Q

Hoe werkt de vetzuuroxidatie?

A
  • In mito lever, 4 stadia(0-1)
    1. Activering: vetzuur → acyl-CoA
    1. B-oxidatie: acetyl-CoA(C2) + NADH en FADH2
      - Herhaald tot geheel vetzuur omgezet
    1. Citroenzuurcyclus: oxidatie acetyl-CoA → NADH en FADH2
    1. NADH en FADH2 oxideren O2 → ATP
  • Overmaat vetzuuraanbod lever: ketogenese
29
Q

Waarom is de vetzuuroxidatie essentieel voor de gluconeogenese?

A
  • vanuit alanine: oxaalacetaat kan niet over mitochondriale binnenmembraan → vormt m NADH malaat
  • In cytosol weer omgezet, NADH bij omzetting PEP gebruikt
  • Vetzuuroxidatie essentieel voor gluconeogenese
    • B-oxidatie levert veel NADH en ATP
    • Pyruvaatcarboxylase pas actief als veel acetyl-CoA in mito → veel vetzuuraanbod
30
Q

Wat is een transaminase reactie?

A

Reactie waarbij overdracht aminogroep van een aminozuur aan ketonzuur waarbij nieuw aminozuur ontstaat.
- a-ketogluteraat -> glutamaat

31
Q

Hoe werd obesitas in de middeleeuwen, 19e eeuw en 1900 gezien?

A
  • Middeleeuwen: status
    • Maar: koning Lodewijk → religieuze gematigdheid
  • 19e eeuw: burgelijke buik → intersectionaliteit
    • Prostituees: lui, immoreel
    • Slankheidsideaal
  • 1900: dik als medisch probleem → leefstijladvies, medicatie
    • Rol pt en industrie
    • Statistiek
32
Q

Hoe was de opkomst v/h BMI?

A
  • Geen directe maat vet → discussie
  • Variatie → WHO 1990: BMI standaard
  • 1900: Amerikaanse(!) levensverzekeringen → statistische correlatie gewicht en sterfte
  • Tot 1900 nauwelijks gewicht
  • Jaren ‘20-30: personenweegschaal
33
Q

Welke maatschappelijke haken en ogen zitten er aan het zien van obesitas als een medisch probleem?

A
  • Stigmatisering: intersectionaliteit
    • Afslankreclames, artsen
  • Gezondheidsongelijkheid: meer bij lagere SES → gezond eten duur, opvoeding, mogelijkheid sporten
  • Individuele verantwoordelijkheid → gezonde levensstijl, moralisme
  • Correlaties?
34
Q

Waarom word glucose vooral in de lever opgenomen? Wat gebeurt ermee?

A
  • eerste orgaan
  • GLUT2 in lever is afh glucose gradient en insuline onafh, GLUT 4 in spier en vetcel is insuline afh
  • glycogenese, glycolyse & vetzuursyntese(als meer glycolyse dam behoefte)
  • spier: glycogeen, ATP
  • vetcel: energie, TG
35
Q

Hoe werkt de verwerking van vetzuren?

A
  • TG in chylomicron n lymfe
  • LPL splitst TG
    • FFA: vetcel nieuw TG, spiercel citroenzuurcyclus
    • glycerol: lever, vetcel kan geen actief metaboliet vormen
    • chylomicrol restant: lever, via VLDL verder
36
Q

Hoe bevordert insuline de vetopslag?

A
  • stimuleert Glucoseopname: meer glycerol-3-fosfaat → meer TG
  • stimuleert LPL → meer FFA opgenomen
  • remt hormoon-sensitief lipase(HSL): splitsing TG → voorraad
37
Q

Hoe werkt de verwerking van aminozuren?

A
  • Lever: netto eiwit synthese
    • Insuline: evenwicht n synthese
    • Aminozuren n spiercel
      • Opslag
      • Nieuwe aminozuren: puryvaat
      • Oxidatie
  • Vertakte keten aminozuren: geen transaminatie → in spier oxidatie(citroenzuurcyclus)
38
Q

Waardoor blijft de glucose spiegel tijdens vasten constant?

A
  • glycogenese en glycogenolyse
  • gluconeogenese uit aminozuren
  • gevormd glucose in lever via GLUT2 naar bloed: vetzuuroxidatie
  • geen opname in spier/vetweefsel: laag insuline
  • ery’s: Cori cyclus
  • hersenen: direct/via citroenzuurcyclus ATP
39
Q

Hoe worden vetzuren tijdens vasten verwerkt?

A
  • Daling insuline: geen opname glucose en FFA
  • HSL actief d glucagon en adrenaline → opgeslagen TG gesplitst
  • FFA n bloed
    • Lever
      • TG → via VLDL n lymfe
      • Citroenzuurcyclus
      • Ketogenese: FFA-CoA
    • Spieren: FFA uit bloed of VLDL → oxidatie
  • Glycerol: in lever TG synthese(eerst activatie) en gluconeogenese
40
Q

Hoe werkt de verwerking van aminozuren tijdens vasten?

A
  • Netto eiwit afbraak d cortisol en schildklierhormoon → aminozuren
  • Oxidatie in spier
  • Lever: gluconeogenese of ketogenese
41
Q

Waarom word er in de early refed state minder glucose in de lever dan in spier-/vetcellen opgenomen? Wat gebeurt hiermee?

A
  • glucokinase moet nog actief worden -> hoog glucose intracel
  • glycogenese wel, TG synthese duurt langer
  • glycogeen voorraad snel hersteld: gluconeogenese
  • GLUT 4 is insulineafh en hexokinase is insuline onafh
  • glycogenese en citroenzuurcyclus