Week 5 - 13 december t/m 17 december Flashcards

1
Q

Wanneer ontstaat er drukverval?

A

Als 75% van de dwarsdoorsnede opgeheven is (bij een straal die 2 x zo klein is -> A = pi x r^2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan de flow berekend worden bij een stenose?

A

F = (Pa - Pa’) / Rstenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar hangt de ernst van de celschade vanaf (bij ischemie bijvoorbeeld)?

A
  • De mate van stress
  • Type cel / weefsel
  • Type stress
  • Duur van O2-tekort
  • Gevoeligheid voor O2-tekort
  • Alternatieve bloedtoevoer (collateraal flow)
  • Volledige vs partiële vaatobstructie
  • Acute vs geleidelijke obstructie
  • Acute vs geleidelijke reperfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom ontwikkelen mensen minder snel een myocardinfarct dan andere dieren zoals bijvoorbeeld ratten?

A

Mensen hebben veel omleidingen, die bij dieren zoals ratten ontbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke uitingsvormen van atherotrombose zijn er?

A
  • Hersenen: TIA en CVA
  • Hart: acuut coronair syndroom en myocardinfarct
  • Benen: perifeer arterieel vaatlijden (PAV)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is claudicatio intermittens?

A

Pijn in het been bij het lopen (etalagebenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vragen stel je aan iemand met claudicatio intermittens?

A
  • Wat zijn de klachten
  • Waar, wanneer, hoe lang, wat helpt
  • Voorgeschiedenis
  • Medicatie
  • Familie anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke klachtenpatronen komen voor bij CI?

A
  • Pijn in spieren (verzuring) - bil, dijbeen, kuit
  • Na inspanning, zoals lopen
  • Wordt minder in rust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk lichamelijk onderzoek is er mogelijk bij CI?

A
  • Pulsaties
  • Souffles (zegt niets over de ernst)
  • Afwezigheid haar / atrofie van huid
  • ‘Depending rubor’: doorbloeding afhankelijke van zwaartekracht?
  • ‘Blanching’: ‘’ volledige vasodilatatie in voet (vuurrood)
  • Necrose / niet genezende wonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zijn de pulsaties te voelen bij CI?

A
  • A. femoralis communis
  • A. poplitea
  • A. tibialis posterior
  • A. dorsalis pedis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke differentiaal diagnoses zijn er bij CI?

A
  • PAV
  • Neurogene claudicatie
  • Arthrose / arthritis
  • DVT - chronische veneuze insufficiëntie
  • Chronische compartiments syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke diagnostiek is er mogelijk bij CI?

A
  • Doppler, enkel/arm-index en looptest
  • Echo(-duplex)
  • CT
  • MRI
  • Angiografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een maat voor de ernst van klachten in de benen?

A

De Fontaine classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In welke categorieën kan de Fontaine classificatie worden ingedeeld?

A
  1. Geen klachten
  2. Claudicatio intermittens
    a. > 200 lopen
    b. < 200 lopen
  3. Rust-/nachtpijn
  4. Gangreen (necrose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de voordelen van duplex?

A
  • Niet-invasief & veilig

- Goedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de nadelen van duplex?

A
  • Operator-dependent
  • Dynamisch onderzoek
  • Darmgas
  • Aorto-iliacaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn voordelen van CT?

A
  • Hoge sensitiviteit/specificiteit
  • Teruglezen, 3D-reconstructies
  • Snel
  • Weinig-invasief
18
Q

Wat zijn de nadelen van CT?

A
  • Contrastmiddel nefrotoxisch
  • Röntgenstraling
  • Calcificaties
19
Q

Wat zijn de voordelen van angiografie?

A
  • '’Gouden standaard’’ (vroeger)
  • Perifeer/cruraal goed af te beelden
  • Gelijk behandelen
20
Q

Wat zijn de nadelen van angiografie?

A
  • Invasief
  • Röntgenstraling
  • Contrastmiddel nefrotoxisch
  • Luminale afbeelding (geen info over de vaatwand)
21
Q

Wat zijn de korte termijn risico’s van hypertensie?

A

Hypertensieve crisis: bijvoorbeeld

  • Hersenbloeding
  • Dissectie van de aorta
  • Retinopathie
22
Q

Wat zijn de korte termijn risico’s van diabetes mellitus?

A
  • Hyperglykemie
    1: ketoacidose
    2: hyperosmolair
  • Hypoglykemie
23
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van hypertensie op microvasculair niveau?

A
  • Nefropathie

- Retinopathie

24
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van hypertensie op macrovasculair niveau?

A
  • Hersen-/hartinfarct
  • Coronair lijden
  • Aneurysmatisch, perifeer vaatlijden
25
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van hypertensie op microvasculair icm macrovasculair niveau?

A
  • Hartfalen

- Erectiele dysfunctie

26
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van diabetes mellitus op microvasculair niveau?

A
  • Retinopathie
  • Nefropathie
  • Neuropathie
27
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van diabetes mellitus op macrovasculair niveau?

A
  • Coronairlijden
  • Herseninfarct
  • Perifeer vaatlijden
28
Q

Wat zijn lange termijn risico’s van diabetes mellitus op microvasculair icm macrovasculair niveau?

A
  • Diabetische voet

- Erectiele dysfunctie

29
Q

Hoe bereken je de populatierisico?

A

Prevalentie x effect

30
Q

Waar is diabetes type 2 een combinatie van?

A
  • Hyperglykemie
  • Insulineresistentie
  • Dyslipidemie
31
Q

Waar is diabetische voet een verzamelnaam voor?

A

Voor alle voetafwijkingen bij diabets mellitus

  • Wonddefect onder enkel, ulcus
  • Ischemisch weefselverval
  • Charcot-voet
32
Q

Wat houdt sensibele neuropathie in?

A
  • Verminderde pijn-, tast- en temperatuurszin

- Trauma wordt niet gevoeld

33
Q

Wat houdt autonome neuropathie in?

A
  • Verminderde zweetsecretie: droge huid met kloofjes

- Verminderde bloedstroomregulatie -> oedeem

34
Q

Wat houdt motorische neuropathie in?

A
  • Zwakte van voetspieren
  • Standsafwijkingen door wegvallen van tonus
  • Coördinatiestoornissen
35
Q

Via welke manieren kan een diabetische voet ontstaan?

A
  • Sensibele neuropathie
  • Autonome neuropathie
  • Motorische neuropathie
36
Q

Welke huidafwijkingen kunnen leiden tot ulcera?

A
  • Persisterende roodheid na uittrekken schoenen
  • Callus (eelt)
  • Callus met subcutane bloeding
  • Fissuur
  • Interdigitale maceratie, schimmelinfectie
  • Afwijkende nagelgroei
37
Q

Wat zijn overige oorzaken waardoor een diabetische voet kan ontstaan?

A
  • Botontkalking: aantasting voetskelet
  • Glycolysering: spier-, pees- en kapseleiwitten
  • Atherosclerose: ischemie & vatbaar voor infecties
38
Q

Hoe kan preventie van de diabetische voet uitgevoerd wordenn?

A
  • Primair: obesitas in bevolking
  • Secundair: voetverzorging, periodieke inspectie, goede glucose-regulatie & gezonde leefregels
  • Tertiair: behandelen van infectie & revascularisatie
39
Q

Wat zijn risicofactoren voor een diabetische voet?

A
  • Eerder doorgemaakte ulcus
  • Lage sociaal-economische status
  • Slecht zien
  • Alleen wonen
  • Eeltvorming
  • Slecht schoeisel
  • Afwezig achillespeesreflex
  • Voortgaande ziekte: verminderde perfusie
40
Q

Wat zijn manieren waarop drukontlasting bewerkstelligd kan worden?

A
  • Aangepast schoeisel: inlegzool, verbandschoen, gipsverband, orthopedische schoenmaker
  • Orthopedische ingreep
41
Q

Welke andere behandelingen voor diabetische voet zijn er mogelijk?

A
  • Infectie: chirurgisch draineren, breedspectrum antibiotica

- Revascularisatie: enkel-arm-index. beeldvormende technieken & interventie

42
Q

Wat is CVRM?

A

Cardiovasculaire risicomanagement