Week 5 Flashcards
Deze week is alleen SQL oefenen en bekend raken met de terminologie.
Vooral herhaling week 1 t/m week 4 begrippen enzo.
Mhm.
Deze commando’s moet je kennen:
SELECT, DISTINCT, FROM, WHERE, INSERT, UPDATE, DELETE, ORDER BY, ASC (=default) en DESC, COUNT, MIN, MAX.
Deze zaken moet je begrijpen:
- Je kan kolommen van berekeningen maken.
- Je kan AS gebruiken voor het geven van een (andere) naam aan een kolom.
- Er zijn enkele standaardfuncties zoals SUM(), AVG(), GETDATE(), etc.
- NULL != 0
- Geen JOIN = Cartesisch Product
Weet je hoe LIKE werkt?
WHERE plaats LIKE ‘(karakter/string)’.
Met % kan je aangeven dat er zoveel karakters mogen staan in de plaats van de %.
Met ‘.’ geef je aan dat er 1 karakter mag staan.
[a-r] betekent karakters van a tot en met r.
Weet je hoe INSERT werkt?
INSERT INTO TABELNAAM
(kolomnaam1, kolomnaam2, kolomnaam3)
VALUES
(‘waarde1’, ‘waarde2’, waarde3))
Weet je hoe je van de ene tabel in de andere tabel kan inserten?
INSERT INTO OUDECOMPUTER (naam, cpu, mem, hdd1, os) SELECT naam, cpu, mem, hdd1, os FROM computers WHERE mem >= 256
Hoe werkt UPDATE?
UPDATE TABELNAAM SET veld1 = waarde 1, veld2 = waarde2, veld3 = waarde3 WHERE voorwaarde
Hoe werkt DELETE?
DELETE FROM TABELNAAM
WHERE voorwaarde
Wat is de entiteitsintegriteitsregel?
Ieder record in een tabel heeft een unieke sleutel. De sleutel kan uit meerdere attribuuttypen bestaan, waarbij de combinatie uniek moet zijn. Een attribuuttypewaarde van een (deel)sleutel mag niet NULL zijn.
Ken je de verschillende soorten JOINS?
Inner join = doorsnede van de cirkels
FULL OUTER JOIN = alles