Week 5 Flashcards

1
Q

(fosfo)lipiden

A

opbouw van membranen
Hydrophobe staart en hydrofiele kop: amfipatische molecuul!
zorgt voor een bolling bij bloodstelling aan water zodat de hydrofobe delen niet exposed zijn aan water.
kunnen zichzelf repareren, lipid bylayer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fosfolipiden bestaan uit

A

De kop: choline, fosfaat en glycerol.
Aan de glycerol zitten de 2 staarten van CH2 (fatty acid). in de tweede fatty acid zit een knik (cis-double bond). Hierdoor ontstaan meer ruimte waardoor het membraan buigzaam/flexibel wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cholesterol in lipide

A

Cholesterol belangrijk voor het vormen van goeie vloeibare membranen
Cholesterol vult ruimte in tussen knipjes van lipids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Structuur cholesterol

A
  • Kleine molecuul
  • Amfipatische molecuul
  • Polaire OH-groep als kop
  • Rest van molecuul is hydrofoob: Midden deel strakke ring structuur, Onderkant bewegelijke hydrofobe structuur: Wurmt zich in vrije ruimtes tussen lipids
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewegen fosfolipiden

A

fosfolipiden kunnen heel heftig lateraal (parallel) bewegen. ook om hun as. ook kunnen ze volledig draaien (flip flop) maar dit komt zelden voor aangezien het hydrofobe deel niet naar het hydrofiele deel wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Flipases

A
phospholipiden translocators (enzymen)
Nodig om toch de flip flop te krijgen. waarom? Voor eindpositie en oriëntatie lipiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vier soorten fosfolipiden en hun aanpassingen

A
Koppen verschillen 
(fosfatidyl)ethanolamine
(Fosfatidyl)serine (negatief geladen)
(fosfatidyl)choline
sphingomyelin (andere glycerol structuur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Glycolipiden

A
  • Glycolipiden hebben als zijgroep een suiker groep zitten
  • Komen terug aan de buitenkant van de bylayer: alleen te vinden aan buitenkant van de cel, Niet aan cytoplasmatische zijde
  • Zijn belangrijk voor bescherming
  • Kunnen enkele zijgroepen hebben die netto negatief geladen zijn (NANA: ganglioside), Negatieve lading zorgt voor invloed op elektrische veld
  • Eiwit lectine (carbohydrate binding protein) die zorgt voor cel-cel-interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Samenstelling binnen of buitenkant membraam

A
Buitenkant:
•Phosphatidylcholine
•Sphingomyelin
•Glycolipide (cel-cel interactie)
Binnenkant:
•Phosphatidylethanolamine
•Phosphatidylserine, Negatief: Significant ladingsverschil door het membraan heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Signaal transductie lipide

A

PKC: protein kinase C
•Aanwezig in het cytoplasma (binnenkant)
•Belangrijk bij doorgeven signalen buiten naar binnen toe
•Bindt aan de binnenkant van het celmembraan bij de negatieve lading: Negatieve lading afkomstig van phosphatidylserine
Dus samenstelling mebraam is belangrijk bij de activiteit van PKC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fosfatidyl-inositol

en twee manieren van signalering

A

Belangrijke lipide bij cel signaling
Kan gemodificeerd worden m.b.v. inositol kinase. waardoor het extra fosfaat groepen ( 1 of 2) krijgt. Hiermee kunnen signalen overgedragen worden. (vb. PI3 kinase)
Ook kan de kop worden afgebroken en gebruikt worden voor het signaal. (vb. Fosfolipiden C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overbrengen signaal via Fosfolipiden C

A

1) Signaal bindt aan receptor buiten cell
2) Fosfolipase C wordt geactiveerd M.b.v. subunit van receptor & GTP
3) Hydrofiele kop eraf gecleaved (Hydrofobe staart blijft achter)
4) kop activeert ion kanalen in het ER (gate open): Calcium komt vrij
5) Calcium ionen binden aan protein kinase C wat gebonden is aan de staart
6) Signaal wordt verder de cel in gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het bestuderen van membraam eiwitten en de twee manieren

A

Blackmembranes:
dun gaatje tussen twee containers
Lipsomen:
Gat maken tussen membraan doormiddel van een milde zeep (non-ionisch). structuur wordt behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verankering van eiwitten

4 manieren

A
transmembraan eiwit (intergraal)
alpha of beta
membraam modificatie(integraal)
aan 1 kant aan staart
Periferaal
door tussenpersoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alpha helix transmembraan

A

helemaal door membraan heen

m.b.v. alpha helix waarbij zijgroepen naar buiten steken: gaan interactie aan met hydrofobe staarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beta barrel transmembraan

A

helemaal door mebraan heen
kokervormig: Buitenkant met zijgroepen tegen lipide bilayer heen (Hydrofoob), Binnenkant met delen die van lipide bilayer afsteken (Hydrofiel)
transport over membraan nu mogelijk

17
Q

Membraan

modificatie

A

Maar aan 1 kant van het membraan vast: eiwit bindt aan de gemodificeerde staart.

18
Q

periferal

A

Eiwit bindt aan een een eiwit wat er al doorheen is: een tussenpersoon.
eiwit doet het dus niet zelf

19
Q

Verschil eiwitten binnen en buitenkant membraan

A

Eiwitten aan de buitenkant zijn vaak gemodificeerd met oligo sacharide ketens
Milieu verschilt: buitenkant wel zwavelbruggen en binnenkant niet.

20
Q

Kleuren cellen: glycocalyx

A

eiwitten worden volledig bedekt met suikerketens: deze kan je kleuren.
Ruthenium red of Lectins (cel tot cel interactie)

21
Q

Zorgen voor specifieke interacties tussen eiwitten

A

Eiwitten worden vaak geplaatst bij de locatie waar ze uiteindelijk ook moeten zijn om interactie aan te gaan:

  • Dikte kan verschillen: eiwit past alleen door membraan heen als het daar nodig is
  • Eiwitten binden aan specifieke plek op het membraan en gaan complexen aan
22
Q

Na en K concentraties binnen en buiten cel (+ werking)

A

Na: veel buiten cel
K: veel binnen cel
Dit verschil kost veel energie!
Een Na/K pomp zorgt ervoor dat de concentraties aan beide kanten hoog blijven (kost energie). Wel worden er meer Na’s per keer geblazen dan K’s: ladingsverschil. Netto niet veel, maar wel te zien bij het membraan:
Buitenkant veel positieve en Binnenkant veel negatieve: spanningsverschil!

23
Q

Ion kanaal

A

porievormende membraaneiwitten die ionen door de kanaalporie laten passeren.

24
Q

De 4 triggers van ion kanalen

A

Voltage gated: lading
Ligand binnen en buiten
Druk

25
De drie manieren van actief transport moleculen over membranen
Coupled carrier (soort van emmer) ATP-driven NA/K pump Light driven-pump
26
Membraan potentiaal neuronen
Over celmembraan heerst potentiaal (spanning) Spanningsverschil = een signaal 1)Elektrisch signaal komt aan bij de dendrieten a.Na-kanaal gaat open richting binnen b.Potentiaal wordt nog groter c.Proces wordt versneld 2)Na-kanaal wordt geïnactiveerd door verhoogde spanning (niet dicht!) 3)Membraan potentiaal zakt a.In samenwerking met K-kanaal die potentiaal hersteld 4)Na kanaal gaat dicht alles weer normaal
27
Werking richting membraan potentiaal in neuron
Verandering van membraan potentiaal beweegt in 1 richting: einde van de axon toe Meerdere ‘sluizen’ die handelen op basis van energie die er op hun plaats op dat moment is Cruciaal dat inactivated state er is (door depolarisatie): anders gaat alles kriskras door elkaar heen Repolarized, depolarized, resting
28
Versnellen membraan potentiaal in neuronen
Myelineschedes. Dendrieten die ervoor zorgen dat om het axon heen een schil/membraan is voor isolatie over axon heen Basically een bedekking waardoor elektrische impuls/prikkel niet rent door cellen heen maar juist er tussendoor springen: skipt zo veel stukken Snelheid van het proces gaat veel sneller
29
Multiple sclerosis MS
Myeline schede in centraal zenuwstelsel werkt niet meer | signalen duren veel langer
30
Ion kanalen en synapsen
1. Neurotransmitter (ligand) bindt aan ion kanaal 2. Ion kanaal gaat open 3. Na stroomt cel binnen 4. Depolarisatie van het target celmembraan 5. Signaal wordt verder gedragen 6. Neurotransmitters laten los van receptoren 7. Alles weer naar relaxte status
31
detergents en 2 soorten
Zeep Triton X-100: non-ionisch (geen lading), zwak maar genoeg om lipiden membraan te doorbreken, hydrofobe staart. SDS: Ionisch (lading), sterk, membranen zullen oplossen en denatureren dus functie kwijt.
32
FPLC
``` Eiwitten scheiden op basis van lading Cation = positief (zelf negatief) Anion = negatief (zelf positief) pH>IEP: Negatief pH ```
33
Elisa
ELISA = Enzyme Linked immunosorbent assay Used for detecting and quantifying peptides, proteins, antibodies and hormones Direct: (Eenstaps) Een immunofluorescent (wanneer gebonden) antilichaam wordt gebruikt voor het vinden van Indirect: (Tweestaps) Wanneer een tweede immuno gelabelde antilichaam nodig is om een eerder toegevoegd antilichaam die nu gebonden is aan een antigen aan te tonen
34
Western blotting
Een western blot is een biochemische techniek waarmee een specifiek eiwit in een mengsel van eiwitten door middel van antilichamen gedetecteerd kan worden. In het algemeen worden de eiwitten in het eiwitmengsel eerst gescheiden op basis van hun grootte doormiddel van een SDS-PAGE. Vervolgens worden de eiwitten die gescheiden zijn op grootte van de gel "overgebracht" naar een membraan waar ze vervolgens aan hechten. Dit proces wordt blotten genoemd.