week 4 begrippen en definities Flashcards

1
Q

isotone dehydratie

A

evenveel water als zout verliezen: normaal natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hypotone dehydratie

A

meer zout dan water verliezen: verlaagd natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypertone dehydratie

A

meer water dan zout verliezen: verhoogd natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

te snelle rehydratie bij hypertone dehydratie

A

neurologische schade; hersenoedeem -> coma door inkleming -> overlijden/hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

te snelle stijging van natrium bij hypotone dehydratie

A

centrale pontiene demyelinisatie, hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is self-limiting?

A

zelf genezen van de ziekte door opbouwen van weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom wordt een zuigeling eerder heftig benauwd bij acute rhinitis?

A

een zuigeling is een obligate neus-ademhaler, waardoor ze heftig benauwd worden als de neus verstopt zit. Daardoor wordt drinken ook moeilijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een inspiratoire stridor

A

een hoorbare belemmerende ademhaling. het is inspiratoir als er obstructie is van de bovenste luchtwegen extrathoracaal. de luchtwegbanden worden tegen elkaar aangezogen en de inademing is belemmerd. bij expiratie wordt de vernauwing opengedrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is otitis media?

A

een middenoorontsteking, ontsteking van het slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vormen van otitis media?

A
  1. otitis media acuta
  2. otitis media met effusie
  3. chronische suppuratieve otitis media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

route van het geluid?

A

trilling van lucht -> oorschelp -> gehoorgang -> trommelvlies -> hamer -> aambeeld -> stijgbeugel -> slakkenhuis -> trilhaartjes -> elektrisch signaal -> gehoorzenuw -> hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke onderdelen behoren tot het buitenoor?

A

oorschelp en gehoorgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke onderdelen behoren tot het middenoor?

A

trommelvlies, en ruimte daarachter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke onderdelen behoren tot het binnenoor?

A

interne gehoorgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe zie je aan het trommelvlies welk oor het is?

A

de kant waar de hamer naartoe wijst, geeft aan welk oor het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe ziet normaal trommelvlies eruit?

A

glanzend en doorschijnend, van kleurloos tot parelgrijs, scherpe lichtreflex

17
Q

primaire preventie (pre-expositie)

A

infectieziekte wordt geheel voorkomen

18
Q

secundaire preventie (post-expositie)

A

besmetting heeft al plaatsgevonden maar verdere ziekte wordt voorkomen of de ziekteverschijnselen worden verlicht.

19
Q

groepsimmuniteit

A

individu wordt beschermd doordat individuen verspreid over de groep zijn gevaccineerd

20
Q

immunogeniciteit

A

mate van een immuunreactie of seroconversie

21
Q

effectiviteit

A

mate van bescherming

22
Q

reactogeniciteit

A

mate van ongewenste bijwerkingen.

23
Q

proces vaccinatie

A
  • prototype ontwerp of ontdekking
  • preklinische ontwikkeling (proefdieren/vrijwilligers)
  • klinische ontwikkeling (humaan, naar veiligheid en effectiviteit)
  • post-marketing surveillancce
24
Q

3 nieuwe typen vaccins

A
  • RNA-vaccin
  • virale vector vaccin
  • subunit vaccin/split-vaccin
25
Q

RNA-vaccin

A

bestaat uit mRNA wat codeert voor een deel van het spike-eiwit. Het mRNA zit opgelost in een vet- of lipidenoplossing. het dringt binnen en wordt afgeschreven zodat bij een volgend contact het eiwit sneller herkend wordt

26
Q

virale vector vaccin

A

het genetisch materiaal wordt in een onschadelijk gemaakte vector geplaatst.

27
Q

subunit vaccin/split-vaccin

A

het virus wordt in verschillende stukken geknipt waardoor het virus inactief is maar toch een immuunrepsons opwerkt

28
Q

wat is adjuvantia (vaccin)

A

hulpstoffen die worden toegevoegd om de immuunreactie te stimuleren.

29
Q

wat is de functie van interferon type I (IFN-I)

A

het zorgt voor remming van de virale replicatie, verhoogde antigeenpresentatie en activatie NK-cellen, APC-cellen, en T-cellen (speelt een rol bij HBV en HCV)

30
Q

cytopathisch virus

A

directe weefselschade leidt tot celdood

31
Q

non-cytopathisch virus

A

indirecte weefselschade: aan de ene kant wordt de virale replicatie geremd en worden de met het virus geïnfecteerde cellen geëlimineerd. aan de andere kant induceert de afweerrespons leverschade, waardoor er voortdurend schade is aan de hepatocyten die ook weer gerepareerd worden.