week 4 Flashcards

1
Q

Hoe word de glenohumerale gewricht gestabiliseert ?

A

Stabiliteit GH-gewricht: ▫ Actief (Rotator cuff + biceps cap.longum)

▫ Passief (glenoid, labrum, kapsel, ligamenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is laxiteit ?

A

Laxiteit ≠ instabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de symptomen van glenohumerale instabiliteit ?

A
▫ (Pijn) 
▫ Onzekerheid (geen controle) 
▫ Vermoeidheid in schouder 
▫ Voelbare verschuivingen 
▫ (Impingement symptomen) 
▫ Uitstraling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in de stanmore classificatie voor glenohumerale instabiliteit, wat is de polar type 1

A
Polar type I – traumatisch structureel 
• Klassieke sportblessure 
• Significant trauma 
• Unilateraal 
• Relatief normale spieractivatie
• Vaak met Bankartlaesie (bot/labrum) en/of Hill-Sachs laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in de stanmore classificatie voor glenohumerale instabiliteit, wat is de polar type 2

A

Polar type II – atraumatisch structureel
• Geen trauma
• Schade aan structuur gewrichtspartners
• Kapseldysfunctie
• Soms bilateraal
• Relatief normale spieractivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in de stanmore classificatie voor glenohumerale instabiliteit, wat is de polar type 3

A

Polar type III – habitueel niet-structureel
• Geen trauma
• Geen schade aan structuur gewrichtspartners
• Kapseldysfunctie
• Vaak bilateraal
• Abnormale spieractivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de relatie tussen glenohumerale instabiliteit en subacromiale pijn syndroom (SAPS) ?

A
  • Door GH-instabiliteit kan SAPS veroorzaken door verhoging van belasting subacromiale structuren (o.a. pezen).
  • Door GH-instabiliteit kan andere artrokinematica ontstaan wat voor overbelasting zorgt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de rol van zenuwletsel na een schouderluxatie.

A

• Bij 48% van 1e GH-luxatie zenuwletsel (EMG):
o 42% n.axillaris (kracht m.deltoideus)
o 14% n.suprascapularis
o 12% n.musculocutaneus o 8% n.ulnaris
o 7% n.radialis
o 4% n.medianus
• Geen zenuwletsel bij recidieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de incidentie van tennis elleboog ?

A

5-7 per 1000 per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de prevalentie van tennis elleboog ?

A

7 per 1000 per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de etiologie van tennis elleboog ?

A
  • Exacte oorzaak onbekend
  • Meestal niet door tennis (wel huisvrouwen, klussers, kantoorwerkers, horeca)
  • Overbelasting extensoren/supinatoren (repeterende microtraumata)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de werk gerelateerd van tenniselleboog ?

A
  • Gereedschap >1kg
  • Gewicht >20kg >10x/dag
  • Zelfde beweging >2 u
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de relatie tussen tennis elleboog en tennis ?

A
  • Foute techniek (kracht leveren uit pols ipv. Romp/schouder
  • Verlengde speeltijd
  • Speelfrequentie
  • Omvang handvat racket
  • Gewicht racket
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de pathofysiologie van tennis elleboog ?

A
  • Tendinopathie (geen primair ontstekingsproces)
  • Extensor Carpi Radialis Brevis
  • 56% icm. nekpijn ▫ Veranderde biomechanica > overbelasting keten ▫ Verhoogd

3-ledig

  1. Lokaal peesprobleem
  2. Veranderingen in pijnsysteem
  3. Motorische beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er aan de hand bij diabetes mellitus type II?

A

Het lichaam reageert niet goed op insuline, wat de bloedsuikerspiegel regelt. De insuline wordt als het ware onzichtbaar, waardoor er teveel suiker (glucose) in het bloed blijft zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van glucose op langlevende eiwitten?

A

Het molecuul gaat een reactie aan met langlevende eiwitten

17
Q

Wat is een belangrijk langlevend eiwit in bindweefsel?

A

Collageen

18
Q

Wat wordt bedoeld met glycering?

A

Collageen is een langlevend eiwit en glucose bindt zich chemisch aan de uitstekende aminozuren (glycering).

19
Q

Wat heeft de leeftijd van de eiwitten hiermee te maken?

A

Hoe ouder eiwitten worden, hoe meer glycering optreedt.

20
Q

Wat is het gevolg van deze glycering?

A

De kransslagaders van het hart en de hartspier worden stijver en de arteriën worden atherosclerotisch. Vaatwanden verharden en de basale laminae rond capillairen verdikken zich

21
Q

Waarom kan dit zorgen voor cardiovasculaire aandoeningen?

A

Hierdoor kans op hartfunctieverlies en hoge bloeddruk.

22
Q

Op welke plaatsen gaat voornamelijk de weefselkwaliteit achteruit en zou neurogene pijn kunnen ontstaan

A

Uiteinden van extremiteiten. Zenuwvezels in de extremiteiten degenereren door het gebrek aan voeding en zuurstof.

23
Q

Hoe komen bewegingsbeperkingen bij diabetes mellitus tot stand?

A

De crosslinking in kapsels en ligamenten en de ongewenste moleculaire verbindingen in bindweefselovergangen tussen spieren, fascies en huid leiden tot bewegingsbeperkingen.

24
Q

Het feit dat diabetes Mellitus op heel veel plaatsen in het lichaam zou kunnen zorgen voor problemen met collageen blijkt uit hoofdstuk 2.4 van de Morree. Behalve uit een benig skelet, bestaat ons lichaam namelijk ook uit een ‘fibreus skelet’. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Het ‘skelet’ van collageen bindweefsel

25
Q

Wat wordt er in de tekst bedoeld met de lichaamsfascie?

A

De lichaamsfascie overdekt het geheel aan oppervlakkige musculatuur als een lange uitgestrekte bindweefselplaat.

26
Q

Waardoor worden compartimenten in onderbeen of onderarm van elkaar gescheiden?

A

Bindweefsel vliezen

27
Q

Wat wordt bedoeld met een compartimentsyndroom?

A

Bij een compartimentsyndroom loopt de druk in de onderbeenspieren binnen een loge tijdens het sporten te hoog op. De zwelling van de spieren wordt tegengewerkt door de omhullende inelastische fascies, de tibia, de membrana interossea en de fibula. De inwendige druk stijgt en de circulatie wordt geblokkeerd. Ook bij een ongeval kan een beschadigde spiergroep in een compartiment zodanig opzwellen dat een acuut logesyndroom ontstaat. De oplopende weefseldruk blokkeert de circulatie in de betrokken spieren en weefsel dreigt af te sterven (necrose). Een logesyndroom kan behalve in het been ook in de onderarm optreden. De fascie moet direct operatief worden doorgesneden om de spieren in de loge te behouden, dit heet fasciatomie. Daardoor wordt de bloedvoorziening naar de beknelde spiermassa gered en necrose voorkomen.

28
Q

Waarom schiet een simpel model waarbij individuele spieren via pezen krachten overbrengen tekort?

A

Bij dieren en bij de mens blijkt dat krachten in doorlopende collagene vliezen over een of meerdere gewrichten heen worden doorgeleid. Zelfs blijkt dat contraherende spiergroepen via fascies antagonistische spieren beïnvloeden. Een simpel model waarbij individuele spieren via pezen kracht overdragen aan botstukken schiet dus tekort.

29
Q

Alle bindweefselstructuren in het lichaam vormen een structureel continuüm. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Alle bindweefselstructuren in het lichaam vormen een structureel continuüm zonder een duidelijke scheiding met holle ruimten tussen huid en onderhuid, vetweefsel, fascies, aponeurosen en spiervezels. Overal zijn bindweefselvliesjes en verbindinkjes die een dusdanige structuur hebben dat het onderling verglijden van spieren, peesbladen, bloedvaatjes, zenuwtakjes en huid niet onnodig wordt belemmerd. Er is dus veel bindweefsel in het lichaam dat niet bindt, maar verplaatsing met minimale wrijving mogelijk maakt.

30
Q

Van welk lichaamseigen hormoon zijn corticosteroïden een kunstmatige vorm?

A

Cortisol

31
Q

Wat is de invloed van coritcosteroïden op de ontstekingsfase van bindweefsel?

A

Ontstekingsremmende werking

32
Q

Geef een fysiologische verklaring aan de ontsteking remmende factoren van cortisol.

A

De witte bloedcellen die de beschadigde weefsels opruimen doen dit met behulp van enzymen die allerlei macromoleculen kunnen afbreken. Deze enzymen liggen in de cel verpakt in kleine blaasjes, de lysosomen. Cortisol stabiliseert de lysosomale membranen in de bloedcellen, waardoor hun opruimwerkzaamheden enigszins worden afgeremd en de ontstekingsreactie minder heftig verloopt.

33
Q

Wat is de invloed van corticosteroïden op de proliferatiefase na bindweefseltrauma?

A

De vermindering van de pijn door de ontstekingsremmende werking motiveert de sporter om door te gaan met trainen. Weliswaar neemt de acute klacht sterk af, maar het getraumatiseerde weefsel kan zich intussen slechts moeizaam herstellen. Door het schijnbare herstel is de sporter geneigd de trainingsintensiteit op te voeren. Daardoor kan er veel sneller opnieuw letsel ontstaan en als die ook weer worden behandeld met injecties, wordt de structuur van pezen of ligamenten ondermijnd, waardoor ze zelfs bij relatief lage belasting onverwacht kunnen scheuren.

34
Q

Waarom dient men voorzichtig te zijn met de toediening hiervan?

A

De toediening van hoge concentraties corticosteroïden heeft echter op lange termijn negatieve effecten op de kwaliteit van vele typen bindweefsel en het skelet