Management Flashcards

1
Q

wat zijn de drie belngrijkste pijlers van financieel managemen ?

A

 Investeringen
 Kosten
 Opbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een budget ?

A

Het maximale toegestane bedrag aan kosten, waarbinnen een taak moet worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de verschillende budgeten ?

A

Activiteitenbudget
Resultatenbudget
Kostenbudget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is activiteitenbudget afhankelijk van ?

A

Voor grootste deel afhankelijk van verwachte omzet (verkoopbudget) en inkoopprijzen van grondstoffen en/of handelsgoederen (inkoopbudget)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in de kostenbudget zijn er drie

onderdelen, welk onderdelen zijn dat ?

A
  • Vast budget = per periode een vast bedrag toegekend aan een afdeling, onafhankelijk van benodigde middelen of activiteiten.
  • Variabel budget = afhankelijk van hoeveelheid activiteiten die uitgevoerd moeten worden en de daarbij behorende kosten.
  • Gemend budget = vast budget + variabel budget.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar dienen budgeten als ?

A

 Motivatiemiddel
 Toekomstplan
 Communicatiemiddel
 Machtigingsmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is omzet/opbrengst ?

A

Totaalbedrag van verkopen van een bedrijf binnen een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar is de omzet afhankelijk van ?

A

prijs en afzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn kosten ?

A

Wat er betaald moet worden voor iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is winst ?

A

Positieve verschil tussen opbrengst en kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een jaarrekening

A

Een jaarlijks (eind) verslag van de financiële situatie van een onderneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zij de posten van de jaarberekening ?

A

 Winst- en verliesoverzicht
 Balans
 Kasstroomoverzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de verschillende jaarrekening ?

A

-Interne (bedrijfseconomische jaarrekening)
 Opgesteld door het management
 Geen wettelijke eisen
 Werkelijke situatie, b.v. stille reserve

-Externe(fiscale) jaarrekening
	Verplicht
	Opgesteld door accountant 
	Vereist wettelijke normen
	Bepaalt fiscale winst van de organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom zijn er twee verschillende jaarrekeningen ?

A

. Er zijn twee verschillende jaarrekeningen, omdat extern er zoveel mogelijk beperkt moet worden, omdat dit voor de buitenwacht zichtbaar is en die hier dus van kan profiteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een winst en verlies rekening ?

A

Overzicht van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode (meestal een jaar). Wordt ook wel resultaatrekening of exploitatierekening genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een financiele balans

A

Het evenwicht tussen activa en passiva. ( bekijken activa en passiva)

17
Q

wat is een kasstroomoverzicht ?

A

Geeft een totaalbeeld van het gebruik en de herkomst van de geldstromen van de organisatie in een bepaald tijdsbestek. Wordt ook wel: ‘staat van herkomst en besteding der middelen’ genoemd.

18
Q

wat is het doel van een winst- en verliesrekening ?

A

Een overzicht geven van de hoeveelheid winst en verlies van een bedrijf binnen een bepaalde periode.

19
Q

wat is het doel van een financiële balans ?

A

Een ‘’foto maken’’ van hoe het bedrijf er op dit moment voor staat qua financiën.

20
Q

wat is het doel van een kasstroomoverzicht ?

A

Een ‘’foto of filmpje’’ van het laatste jaar; waar is het geld wat er binnen is gekomen naar toe gegaan/aan uitgegeven.

21
Q

wat is een ratio ?

A

Zijn de kengetallen die veel geworden als financieel analyse instrument. Oftewel, met ratio’s wordt de staat van het bedrijf geanalyseerd.

22
Q

wat is rentabiliteit ?

A

 -Geeft inzicht hoeveel winst een bedrijf maakt ten opzichte van het vermogen dat er geïnvesteerd is.
 -Nettomarge = nettowinst/omzet
 -Rentabiliteit totaal vermogen = netto winst/totale vermogen
 -Rentabiliteit eigen vermogen = netto winst/eigen vermogen

23
Q

wat is liquiditeit ?

A

 -Geeft inzicht of een organisatie op de korte termijn kan voldoen aan de financiële verplichtingen.
 -Current ratio berekent liquiditeit inclusief voorraden
-Current ratio = vlottende activa/kort vreemd vermogen

 -Quick ratio berekent liquiditeit exclusief voorraden
-Quick ratio= (vlottende activa-voorraden)/ kort vreemd vermogen

24
Q

wat is solvabiliteit ?

A

eigen vermogen / totaal vermogen

 -Geeft inzicht of een organisatie in het geheel aan zijn verplichtingen kan voldoen (kort en lang vreemd vermogen).
 -De verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemde vermogen bepaald hoeveel de activa in waarde kan verminderen om de schulden af te betalen.
 -Hoge solvabiliteit betekent een lage afhankelijkheid.

25
Q

wat is omloopsnelheden ?

A

 -Geven inzicht hoe snel het bedrijf betalingen ontvangt en verstuurt en daarmee hoe flexibel een bedrijf het vermogen kan gebruiken. De omloopsnelheden voor debiteuren en crediteuren worden het meest gebruikt om dit te bepalen.
 -Idealiter worden bij de berekeningen van de omloopsnelheden de kostprijs van de omzet genomen, maar wanneer deze niet beschikbaar is, kan de omzet ook gebruikt worden.
 -De omloopsnelheid debiteuren laat zien hoe snel een bedrijf gemiddeld een betaling ontvangt van een klant. Hoe hoger deze ratio, hoe sneller een debiteur gemiddeld betaalt. Dit is erg gunstig voor de organisatie.

26
Q

wat zijn de kenmerken van een bedrijf ?

A
	Gemeenschappelijk doel
	Leidinggevende
	Werknemers
	Bedrijfsstructuur
	Bedrijfscultuur
	Bedrijfsprocessen
27
Q

welke aspecten kenmerken een bedrijf ?

A

In een bedrijf werken mensen (werknemers en leidinggevenden) samen aan een
gemeenschappelijk doel. Dit geld voor zowel commerciële als niet-commerciële bedrijven.
Om tot dit gemeenschappelijke doel te komen beschikt een bedrijf over:
 -Een structuur: de combinatie van taken die verdeeld worden (verantwoordelijkheden) en het coördineren (managen() van deze taken.
 -Cultuur: de normen, waarden, overtuigingen en tradities binnen deze organisatie.
 -Bedrijfsproces(sen): reeksen van onderlinge afhankelijke taken die samen zorgen voor een resultaat.

28
Q

wat zijn de 3 organisatie vormen van een bedrijfsstructuur ?

A

 Verticale organisatie (top-down organisatie)
 Horizontale organisatie
 Netwerk organisatie

29
Q

wat is bedrijfscultuur ?

A

De collectieve mentale programmering die de ene groep van de andere onderscheidt.

30
Q

wat zijn de kenmerken van een bedrijfs cultuur ?

A
	Symbolen
	Opvattingen
	Normen en waarden 
	Regels
	Helden
31
Q

wat zijn de kenmerken van een bedrijfscultuur van een succesvol bedrijf ?

A

 -Een duidelijke klantenfocus.
 -Een sterke drang naar kwaliteit en service.
 -Innovatie op de eerste plaats zetten.
 -Snel aanpassen en ontwikkelen met betrekking tot de omgeving.
 -Kostenfocus.

32
Q

wat is een bedrijfproces ?

A

Een proces is een specifieke ordening van werkzaamheden in tijd en ruimte, met een begin en een einde en duidelijk gedefinieerde in- en uitgangen: Een structuur voor actie.

33
Q

waarom word er in processen gedacht ?

A
	Gestructureerde weg naar output, klantgericht.
	Kostenbeheersing
	Samenhang
	Stuur informatievoorziening
	Inzicht en overzicht
34
Q

wat is het activiteiten van het hoofd proces in de fysiotherapie ?

A

Het primaire proces is het hoofdproces. het hoofdproces is het proces waaraan de organisatie haar bestaansrecht aan ontleent. Alle ondersteunende processen ten opzichte van het hoofdproces zijn secundaire processen. In de fysiotherapie bestaat het primaire proces uit:
Aanmelding, screening, anamnese, onderzoek en behandeling.

 -Ingaande logistiek: goederen, klantenontvangst, etc.
 -Operaties: het feitelijke produceren of leveren van de dienst.
 -Uitgaande logistiek: distributie of serviceverlening.
 -Marketing en verkoop.

35
Q

wat is een secundaire proces ?

A

Alle activiteiten die worden uitgevoerd om bepaalde productiefactoren in stand te houden, het is dus een ondersteund proces.

36
Q

wat zijn de verschillende processen in de fysiotherapie ?

A

 -Infrastructuur van de onderneming: planning, financiën, algemeen management, juridische zaken.
 -Menselijk kapitaal en management: persoonsmanagement.
 -Technologieontwikkeling en werving: inkoop van bv. bedrijfsmeubels en kantoorartikelen of behandelapparatuur.
 Verwerving: inkoop.

37
Q

wat is HKZ ?

A

Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector.

38
Q

wat zijn de doelen van een HKZ certificering ?

A

 Continue kwaliteitsverbetering
 Bewijs naar extern
 Beheersbaarheid
 In control