week 4 Flashcards

1
Q

Welke biologische theorieën zijn er?

A

de klassieke ideeën, de psychobiologische theorieën, de gedragsgenetica theorieën, de neurocriminologische theorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke klassieke ideeën zijn er?

A

positivisme, atavisme en somatotypes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het positivisme?

A

onderzoek doen dmv op een nuetrale objectieve manier meten. de metingen zijn van het lichaam, om op die manier persoonlijkheidseigenschappen te achterhalen en toe te passen op criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie is een belangrijk persoon van het positivisme?

A

Lombroso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het atavisme?

A

gaan ervan uit dat criminelen een stap terug hebben gezet in de evolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn somatotypes?

A

onderzoek naar lichaamstemeperatuur en personlijkheidseigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de drie somatotypes?

A

endomorph (relaxed en rustig), mesomorph (hard en gespierd). ectomorph (dun en kwetsbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke van de drie somatotypes komt het vaakst voor in de criminaliteit?

A

mesomorph

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe verklaart de psychobiologische theorieën crimineel gedrag?

A

door erfelijke factoren, omgevingsfactoren, genetische samenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het maoa gen (gedragsgenetica)?

A

dat is een belangrijk aspect over hoe hersencellen met elkaar communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar gaat het gedragsgeneticatheorie vanuit?

A

dat de omgeving en genetica elkaars effect kunnen versterken en de groep die zowel genetisch kwetsbaar is als een nadelige omgeving heeft het meeste risico loopt op crimineel gedrag vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt crimineel gedrag verklaard volgens de neurcriminologische theorie?

A

crimineel gedrag wordt verklaard door lage fysiologische arousal in de hersenen of door minder volume en slechtere werking van de amygdala en de prefrontale cortex in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekenen de begrippen amygdala en prefrontale cortex (neucriminologie)

A

Amygdala is het emotiecentrum van de hersenen en de prefrontale cortex is het controlecentrum van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wie lopen het meeste risico op crimineel gedrag volgens de neurocriminologische theorie?

A

tieners omdat hun brein nog niet volledig gegroeid en ontwikkelt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar gaat de neurocriminologische theorie vanuit?

A

van een interactie tussen de factoren: genetisch, omgeving en neur-ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de zes psychologische theorieën?

A

antisociale persoonlijkheidsstoornissen, het pen-model, de big-five, zelfcontrole, sociaal leren en neutralisatietechnieken.

17
Q

Wat is een antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

een persoon die inadequaat gesocialiseerd is.

18
Q

Wat zijn de drie factoren van antisociale persoonlijkheidsstoornissen?

A

stoutmoedigheid (lage angst, hoog zelfvertrouwen en egocentrisch). gemeenheid (geen empathie, geen spijt, roekeloos gedrag), disinhibitie (slechte controle van impulsen en onmiddelijke bevrediging willen)

19
Q

wat is de verklaring voor antisociale persoonlijkheidsstoornissen?

A

personen die vroeger zijn afgewezen en of geen liefde hebben ontvangen (van ouders) hebben geen ontwikkeling van empathie. Ook genetische en biomedische factoren spelen een rol.

20
Q

Wat zijn de kenmerken van het PEN-model?

A

psychoticisme (egocentrisch, gebrek aan empathie en aggressief), extraversie (sensation seekers), neuroticism (overreactie op stress, angstig, humeurig)

21
Q

Wat is de big five?

A

extraversion, agreeableness (vriendelijk), conscientiousness (efficiënt en georganiseerd), neuticism (zelfmedelijden, angstig), opennessW

22
Q

Wat is het Hexaco-model?

A

honest-humility: integriteit. hoort bij de big five

23
Q

Wat zijn de kenmerken van laag zelfcontrole?

A

impuslief gedrag, ongevoelig, fysiek sterk ipv mentaal sterk, risicozoekend, korte termijn denkers en non-verbaal

24
Q

Hoe wordt lage zelfcontrole bereikt?

A

door omgeving, maar ook tekort aan opvoeding en dit wordt terug te zien in slechte prestaties op school, werk en in risicovolgedrag in kinderen.

25
Q

welke twee soorten theorieën zijn er bij sociaal leren?

A

observationeel leren en differentiële associatietheorie.

26
Q

wat is observationeel leren?

A

het is gedrag dat wordt aangeleerd door te observeren zonder dat er een beloning aan vast zit, door de observatie kan een persoon hetzelfde gedrag overnemen van degene die hij observeert.

27
Q

wat is de differentiële associatietheorie?

A

crimineel gedrag wordt geleerd in interactie- en communicatie met andere personen. het aanleren gebeurd in intieme en persoonlijke groepen.

28
Q

Wat zijn de vijf neutralisatietechnieken?

A

het ontkennen van verantwoordelijkheid, het ontkennen van schade, het ontkennen van slachtoffer, het veroordelen van veroordelaars en het beroepen op hoge autoriteit.

29
Q

wat is het ontkennen van verantwoordelijkheid? (neutralisatietechniek)

A

“ik kan er niks aandoen.” of “ik werd gedwongen.”

30
Q

wat is het ontkennen van schade? (neutralisatietechniek)

A

“er is toch niemand slachtoffer”

31
Q

wat is het ontkennen van slachtoffer? (neutralisatietechniek)

A

“de schade valt toch wel mee”

32
Q

Wat is het veroordelen van veroordelaars? (neutralisatietechniek)

A

“nee maar jij hebt DIT gedaan”

33
Q

Wat is het beroepen op hoge autoriteit? (neutralisatietechniek)

A

gedrag dat wordt uitgevoerd in name van het beschermen van een groep. “ik moest dit doen van …”