Week 4 Flashcards

1
Q

Wat zorgt voor stijfheid van bloedvaten?

A
  • Calcificatie en vergroting IMT complex
  • Vervallen van elastine in wand (halfwaardetijd is 50 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat verandert door ouderdom aan absorptie van een geneesmiddel?

A
  • Slikproblemen
  • Lagere darmmotiliteit, dus langer opname
  • Minder darmoppervlak, dus weer minder opname
  • Misschien lichte veranderingen in first pass effect vanwege slechtere leverfunctie
    Geen grote veranderingen in absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat verandert er bij ouderdom bij distributie?

A
  • Lichaamssamenstelling is veranderd, minder water en meer vet en dus heeft lipofiele stof een groter verdelingsvolume
  • Plasma albumineconcentratie is gedaald -> minder bindingsplaatsen -> vrije fractie is groter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat verandert er bij ouderdom bij metabolisme?

A
  • Levervolume en -doorbloeding nemen af met de leeftijd dus klaring daalt
  • Vooral afname in fase I metabolisme (cyp-P450 enzymen)
  • Denk aan genetische factoren, enzyminductoren en -remmers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat verandert er bij ouderdom bij eliminatie?

A
  • Nierfunctie en -doorbloeding verminderen met leeftijd: renale klaring daalt
  • Plasma renine concentratie daalt met het ouder worden -> aldosteronsecretie daalt -> risico hyperkaliëmie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de formule voor steady state concentratie?

A

Dosis x halfwaardetijd / verdelingsvolume x ln2 x doseringsinterval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke farmacokinetische interacties kunnen optreden wanneer je veel medicijnen slikt?

A
  • Absorptie: maag/darmmotiliteit
  • Verdeling: eiwitbinding
  • Metabolisme: inzyminductoren
  • Eliminatie: stoffen die urineflow/pH beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke farmacodynamische interacties kunnen er optreden bij het slikken van veel medicijnen?

A
  • Additief (1+1=2
  • Synergie/potentiëring: 1+1=4
  • Antagonisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 4 geriatric giants?

A
  • Immobility
  • Instability
  • Incontinence
  • Impaired intellect/memroy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een delirium?

A

Acute verwarde mentale status gekenmerkt door aandachtsstoornissen en een fluctuerent beloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van een delirium?

A
  • Aandachtsstoornis
  • In korte tijd ontwikkeld
  • Verdere ontregelingen in cognitie
  • Andere kenmerken niet afkomstig van neurogene aandoening
  • Directe fysiologische respons van een andere medische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarmee is te voorspellen of een patiënt een delirium zal ontwikkelen?

A

APACHE score

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is een delirium te behandelen?

A

Is eigenlijk moeilijk te behandelen want komt door een andere ziekte
- Non-farmacologische interventies, contribuerende factoren weghalen
- Farmacologische interventies om symptomen te laten verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is dementie?

A

Syndroom van verlies van geheugen en cognitieve achteruitgang en functionele achteruitgang en induceert gedragsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is de functionaliteit te bekijken bij patiënten met dementie?

A

ABC:
- Activities
- Behaviour
- Cognition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is orthostatische hypotensie gedefinieerd?

A

Een afname van Systolische bloeddruk van 20 mmHg en/of een afname van diastolische bloeddruk van 10 mmHg binnen 3 minuten van opstaan

17
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van orthostatische hypotensie?

A
  • Cardiovasculaire problemen
  • Laag intravasculair volume
  • Autonome dysfunctie
18
Q

Wat is het verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve ondervoeding?

A
  • Kwalitatief: te weinig inname van bepaalde belangrijke voedingsstoffen
  • Kwantitatief: over het algemeen te weinig voedsel inname
19
Q

Hoe meet je of iemand ondervoed is?

A

MUST tool
- BMI
- Ongewenst gewichtsverlies in laatste 3-6 maanden?
- Acuut ziek of verwacht dat patiënt niet gegeten heeft/gaat eten gedurende >5 dagen
Dit is een screeningstest, nooit perfect, 70 procent sensitiviteit

20
Q

Hoe wordt de lab albumine waarde gebruikt bij ondervoeding?

A

Geeft veel aan over werkzaamheid lichaam, vaak meer gebruikt voor prognose dan voor diagnose

21
Q

Wat is sarcopenie?

A

Gevolg van ondervoeding, achteruitgang in bruikbaarheid en kracht van spieren door afbraak

22
Q

Hoe is ondervoeding te behandelen?

A

Kijk naar onderliggende oorzaak, voor de rest aanvullen wat de persoon nodig heeft

23
Q

Hoe werkt refeeding syndrome?

A

Insuline komt sterk vrij, gaat ook dingen als calcium in de cel opnemen, maar als je hier dan weinig van hebt kan het tot hypocalciëmie leiden, zo ook bij fosfaat en magnesium

24
Q

Wat is vergrijzing, dubbele vergrijzing en grijze druk?

A
  • Proportie 65+ in populatie
  • Proportie 80+ in populatie
  • Verhouding aantal 65+ t.o.v. personen in productieve leeftijdsgroep
25
Q
A