Week 4 Flashcards

1
Q

de linker en rechter leverkwab worden gescheiden door

A

het ligamentum falciforme (deel van het peritoneum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de leverlobuli zijn verdeeld in zones, leg uit

A

zone 1: periportaal: om de portale driehoek, vena. portae, a. hepatica propria en ductus choledochus
zone 2: midden
Zone 3: pericentraal: centrale vene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de overgang tussen de galgangen en de canaliculi worden gevormd door:
welke cellen bevatten zij?

A

de kanaaltjes van Hering
leverstamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar in de leverlobuli bevinden de leverstamcellen zich? welke zone is dit?

A

in de kanaaltjes van hering: zone 1 periportaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar ligt de ruimte van Disse? Welke cellen liggen hierin met welke functie?

A

tussen de endotheelcellen en de hepatocyten. Stellaatcellen, opslag van vitamine A en synthese van collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welk membraan grenst aan de canaliculi

A

het apicale membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke cellen bevinden zich in de sinusoïden? Wat is hun functie?

A

Kupffercellen. Gespecialiseerde macrofagen, die cytokines uitscheiden en de stellaatcellen activeren die collageen produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bij een acute ziekte bevinden de ontstekingscellen zich met name in de leverlobjes. Bij een chronische ziekte zitten deze cellen met name in:

A

de portale driehoekjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leg de twee fases van detoxificatie uit

A

fase 1 reacties is middels cyp-enzym P450
Fase 2 is conjugatie waardoor het wateroplosbaar wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gal bestaat uit galzouten, cholesterol en fosfolipiden. Door Cyp-7a wordt cholesterol omgezet in galzouten. Is het vervoeren van de stoffen naar de canaliculi passief of actief transport?

A

actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ijzerstapeling in de lever treedt met name op in zone

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hemachromatose komt vooral op oudere leeftijd voor en kenmerkt zich dor teveel opname van ijzer uit de dunne darm. ijzer prikkelt de hepatocyten en kan tot levecirrose leiden. wat is de behandeling van hemachromatose?

A

aderlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

auto-immuun hepatitis komt vaker voor bij vrouwen met andere auto-immuunziektes. Welke labwaardes vindt je afwijkend bij auto-immuunhepatitis, naast een verhoogd ALAT en ASAT?

A

IgG, ANA en antistoffen tegen glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

PSC en PBC zijn beiden aandoeningen van de galwegen. Benoem de volgende kenmerken bij PBC:

A

Wie: 90% is vrouw
Waar in galwegen: vooral de kleine galwegen en leverschade
diagnostiek/labwaarden: AMA, verhoogd Af gamma/GT
symptomen: 50% heeft geen symptomen
vermoeidheid en jeuk
histologie: plasmacellen en cytotoxische T-cellen, granulomen, eosinofielen, granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benoem de volgende kenmerken bij PSC:

A

wie: vaker mannen (3:1)
waar in galwegen: intra en extrahepatische galwegen zijn aangetast
belangrijke comorbiditeit: 80% heeft ook IBD
belangrijke mogelijke complicatie: bacteriële cholangitis
kenmerkend op beeldvorming: stenoses
histologie: alleen plasmacellen, uienschilfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke ziekte ontstaat door een mutatie voor het enzym dat ongeconjugeerd bilirubine omzet in geconjugeerd bilirubine?

A

syndroom van Gilbert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij het syndroom van Gilbert is er een verhoogd totaal en ongeconjugeerd bilirubine, de overige leverwaarden zijn:

A

normaal. Koorts en uitputting kunnen opflakkering triggeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe ontstaat het hobbelige uiterlijk van een lever met cirrose?

A

door regeneratienoduli, functionele eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bij levercirrose neemt de ruimte van disse toe door de vorming van fibrine door stellaatcellen

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

door cirrose worden sinusoïden kleiner, waardoor de weerstand in de lever toeneemt. Hierdoor ontstaat er portale hypertensie en vormne zich collateralen. Wat gebeurt er met de milt/

A

die wordt groter, door een toegenomen druk in de vena lienalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bij portale hypertensie is het RAAS actief.

A

waar, dit zorgt voor een verhoogde flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welk medicijn wordt profylactisch gegeven bij slokdarmvarices?

A

niet-selectieve betavlokker, propanolol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe heet de medische ingreep bij slokdarmvarices?

A

rubberbandligatie (EVL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

door het ontstaan van collateralen, omzijld een groot deel van nog niet gedetoxificeerd bloed de lever. Wat kan hierdoor ontstaan?

A

encephalopathie door ophoping ammoniak

25
Q

wat is de behandeling van een encephalopathie?

A

lactulose, verlaagd pH feces

26
Q

wat is een chrirurgische ingreep met shunt om de portale hypertensie te verlagen?

A

TIPS: shunt van v. porta naar v. hepatica (nadeel, loed omzeild weer de lever)

27
Q

ascites ontstaat door verhoogde druk in de sinusoíden, waardoor vocht uitreedt, en door vasodilatatie in het splanchnisch gebied. Wat gebeurt er dus met het ECV bij levercirrose/portale hypertensie?

A

het effectief circulerend volume daalt. Daardoor wordt het RAAS geactiveerd, wat de ascites verergert.

28
Q

Je kan een punctie doen van ascites om te bepalen of het van de lever afkomstig is. je bepaalt dan de SAAG. de formule voor SAAG is

A

serum albumine - albumine ascites

29
Q

wat gebeurt er met het ECV als gevolg van cirrose

A

het ECV daalt door arteriële vasodilatatie in het splanchnisch gebied

30
Q

een SAAG > 11 betekent veel albumine in het serum. dit wijst op:

A

portale hypertensie

31
Q

Een SAAG < 11 betekent veel albumine in de ascites. Dit wijst op:

A

een maligniteit/tuberculose

32
Q

wat is de behandeling van ascites?

A

een zoutbeperking
aldosteronremmers
indien dit niet werkt: LVP (ascites weg laten lopen)

33
Q

twee complicaties van ascites zijn:

A

bacteriële peritonitis
hepatorenaal syndroom

34
Q

bacteriële peritonitis treedt op door een verhoogde doorlaatbaarheid van de darm.

A

waar

35
Q

Bij levercirrose kan gynaecomastie ontstaan, doordat er meer androsteendion wordt omgezet naar oestradiol en doordat aldosteronremmers een anti androgeen effect hebben

A

waar

36
Q

de kans op galstenen neemt toe bij de 4F´s. wat houden deze in?

A

vrouwelijk geslacht
overgewicht
leeftijd boven veertig
veel oestrogeen (zwangerschap)

37
Q

welke twee labwaarden geven je een indicatie voor overmatig alcoholgebruik?

A

verhoogd gamma GT en ASAT 2x zo hoog als ALAT

38
Q

wat is de behandeling van auto-immuun hepatitis?

A

in het begin prednison, daarna imuran

39
Q

MASLD betekent overmatoge vetstapeling in de lever. hoe noemen we het als mensen van Steatose naar ontsteking gaan?

A

NASH

40
Q

koffie en beweging hebben een gunstig effect op masld

A

waar

41
Q

op een echo is een vette lever te zien als:

A

hyperechogeen

42
Q

onderscheid tussen MASLD en MASh kan alleen gemaakt worden op basis van een biopt, niet met een fibroscan of echo

A

waar

43
Q

welke middelen geven het vaakst een DILI?

A

amoxiciline en diclofenac

44
Q

wat is het verschil tussen een idiosyncratische en directe DILI?

A

idiosyncratisch is dosis-onafhankelijk, gebeurt in een klein gedeelte van de mensen en is onvoorspelbaar

Directe DILI is dosis afhankelijk, voorspelbaar

45
Q

Bij IBD blijkt TNF-alfa een grote rol te spelen in de pathogenese. behandeling bestaat daarom uit anti-tnf therapie. Echter ontstaan er uiteindelijk gerichte antilichamen tegen de anti-tnftherapie, waarvoor ook immuunmodulatoren gegeven worden. De combinatie van anti-TNF en immunomodulatoren geet een hoog risico op:

A

lymfoom

46
Q

behandeling van slokdarmkanker bestaat uit neoadjuvant chemotherapie en vervolgens bestraling en chirurgie, waarbij schildklieren worden bekeken.

A

waar

47
Q

cryoablatie heeft voordelen ten op zichte van normale ablatie bij barrets oesophagus

A

waar. dosis 1,2 mm2

48
Q

bij PBC spelen lymfocyten en plasmacellen een grote rol. B-cellen en cytotoxische T-cellen zorgen er voor dat de epitheelcellen van de galgang kapot gaan. Wat gebeurt er met het galgangepitheel?

A

het wordt opgeruimd door histiocytaire granulocyten, die granulomen kunnen vormen.

49
Q

wat is de behandeling van PBC?

A

ursodeoxycholzuur, alleen als er nog geen sprake is van cirrose
indien cirrose: levertransplantatie

50
Q

wat is de behandeling van PSC?

A

ERCP met dilatatie of stent stenoses
indien cirrose: levertransplantatie

51
Q

noem een aantal verschillen tussen de ziekte van crohn en colitis ulcerosa

A
  1. crohn = gehele tractus digestivus, colitis = colon en rectum
  2. crohn = stukjes verspreid aangedaan (pecks)
    colitis = aan een stuk
  3. crohn = transmurale ontstekingen (hele darmwand), waardoor stenosering kan optreden.
    colitis = oppervlakkig
  4. Crohn = fistels
  5. Crohn = mogelijk granuloomvorming
52
Q

noem een aantal extra-intestinale manifestaties van IBD

A

oogontstekingen, ontstekingen mondholte, huidafwijkingen (psoriasis, pyoderma gangrenosum, erythema nodosum), gewrichtsklachten, PSC,

53
Q

bloedverlies bij defecatie past meer bij

A

colitis ulcerosa

54
Q

gewichtsverlies bij IBD past meer bij:

A

crohn

55
Q

fistels en granuloomvorming bij IBD passen meer bij

A

corhn

56
Q

de bacterie faecalibacterium prausnitzii is handig om in je darm te hebben, omdat hij ontstekingen kan voorkomen door regulatie van regulatoire T-cellen die immuunonderdrukkende eigenschappen hebben

A

waar

57
Q

behandeling van IBD bestaat uit inductietherapie (bij een opvlamming) en onderhoudstherapie. Wat is de eerste stap voor inductietherapie bij colitis ulcerosa? en bij de ziekte van crohn?

A

mesalazine
crohn: corticosteroïden (tweede stap bij colitis ulcerosa)

daarna: anti-TNF-alfa= infliximab

58
Q

wat is de onderhoudstherapie voor crohn en colitis ulcerosa?

A

colitis: mesalazine
crohn: azathioprine

59
Q
A