Week 4 Flashcards

1
Q

uit welke zes verschillende voedingsstoffen bestaat ons voedsel=

A

suikers, vetten, koolhydraten, eiwitten, mineralen, vitaminen en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaan koolhydraten? en wat is hun functie?

A

uit koolstofatomen, energie en aanmaak organische verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke drie groepen bestaan koolhydraten? en waar bestaan die uit?

A
  1. monosachariden= ringvormig molecuul, bvb glucose
  2. disachariden= uit twee monosachariden, bvb maltose, lactose
  3. polysachariden= uit veel monosachariden, bvb zetmeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doet amylase, maltase, lactase en sacharase?

A

amylase= knipt zetmeelketen in disachariden
maltase= splitst maltasemoleculen in twee glucosemoleculen
lactase= splitst lactose in glucose en lactase
sacharase= splitst sacharose in glucose en fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarvoor worden vetten gebruikt?

A

als brandstof, ze kunnen niet oplossen in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke drie groepen kan je vetten indelen, en waar bestaan deze uit?

A
  1. triglyceriden= molecuul glycerol + 3 vetzuurmoleculen
  2. fosfolipiden= fosfaatmolecuul (hydrofoob) en andere kant vetzuren (hydrofiel)
  3. steroïden= lipiden+ ringstructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe worden vetten afgebroken?

A

door lipase, splitst vetzuren van de glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hebben verzadigde vetzuren een dubbele binding en onverzadigde?

A

verzadigd= dubbele binding
onverzadigd= geen dubbele binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de functies van eiwitten?

A
  • Bouwstof
  • Enzymen
  • Transport
  • Signaalverwerking
  • Spierwerking
  • Afweer
  • Hormonale werking
  • Bloedstolling
  • Werking zenuwstelsel
  • Energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

door wat voor binding zijn eiwitten gekoppeld?

A

peptidebinding, binding tussen twee aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe worden eiwitten afgebroken?

A

door enzymen die proteasen heten, peptidebinding verbroken vb. dipeptidase, pepsine en trypsine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe worden zouten ook wel genoemd?

A

elektrolyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in welke twee groepen kun je vitaminen indelen?

A

in water oplosbare vitamine= vitamine B en C
in vet oplosbare vitamine= vitamine A,D,E en K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de drie functies van water?

A

oplosmiddel, transportmedium en als warmtebuffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn functies van het spijsverteringsstelsel?

A
  • Opname van voedsel die het uitwendige milieu komt
  • Mechanische verkleining en menging van het voedsel
  • Chemische bewerking door enzymen
  • Vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal
  • Overdracht van voedingsstoffen aan het bloed
  • Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mondholte=

A

cavum oris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waaruit bestaat het slijmvlies van de mondholte?

A

meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe heet het gehemelte en wat scheid die?

A

palatum, tussen mond en neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waaruit bestaat het gehemelte?

A

harde gehemelte, botweefsel
zachte gehemelte, spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

huig=

A

uvula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de 4 functies van de mondholte?

A

keuren van voedsel
verkleining
afbraak en afweer door enzymen
vermenging met speeksel en slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

keelholte=

A

pharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waaruit bestaat de pharynx?

A

niet-verhoornend meerlagig plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

in welke drie delen wordt de pharynx ingedeeld?

A
  1. nasopharynx =achter de neusholte, staat in dienst van ademhaling
  2. oropharynx = ter hoogte van de mondholte, voor ademhaling en voedseltransport
  3. laryngopharynx = het deel tot aan het strottenhoofd en slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is de functie van de pharynx?

A

laten passeren van voedselbrok naar de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

slokdarm=

A

oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waar mee verbind de oesofagus?

A

keelholte met de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

welke drie vernauwingen heeft de slokdarm en waar zit dit?

A

1.de bovenste vernauwing vindt plaats achter het strottenhoofd en verwelkolom, en bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en functioneert als sluitspier (= faryngo-oesofageale sfincter)
2. De middelste vernauwing vindt plaats achter de splitsing van de luchtpijp.
3. De onderste vernauwing(=gastro-oesofageale sfincter) vindt zich plaats waar de slokdarm door het diafragma gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is de functie van de oesofagus?

A

transport van het voedsel van de keelholte naar de maag, door peristaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

welke twee sluitspieren heeft de oesofagus?

A
  • bovenste slokdarmsfincter (faryngo-oesofageale sfincter) vlakbij de keelholte, ontspant alleen tijdens het slikken;
  • onderste slokdarmsfincter (gastro-oesofageale sfincter) vlakbij de maagingang, verhindert dat maaginhoud terugstroomt in de slokdarm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat is de cardia?

A

onderdeel van de maag , vlak onder de onderste slokdarmsfincter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is de fundus?

A

Het bolle deel tegen het diafragma aan ligt

33
Q

wat is de corpus?

A

Het verticale deel van de maag

34
Q

wat is de antrum?

A

Het deel dat aansluit op de twaalfvingerige darm

35
Q

wat is de pylorus? (maagportier)

A

De maaguitgang met in de wand de m.sphincter pyolri. Een kringspier die de maag afsluit van de twaalfvingerige darm

36
Q

wat zijn de functies van de maag?

A
  • tijdelijke opslag van het ingeslikte voedsel;
  • heftige peristaltiek waardoor het voedsel vermengd wordt met maagsap;
  • afbraak van eiwitten door pepsine;
  • onschadelijk maken van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen door het maagzuur;
  • vorming van de intrinsieke factor (nodig voor de resorptie van vitamine B12).
37
Q

wat is de pylorusreflex?

A

Bij de pylorusreflex doet de m.sphincter pyolri sluiten nadat er een grote portie spijsbrij (chymus) naar de twaalfvingerige darm is doorgelaten. Vervolgens produceert de duodenumwand het hormoon secretine dat de alvleesklier stimuleert tot afgifte van NaHCO3. NaHCO3 neutraliseert de chymus.

38
Q

dunne darm=

A

intestinum tenue

39
Q

uit welke drie delen bestaat de intestinum tenue?

A
  • twaalfvingerige darm (duodenum), 20 − 25 cm lang, met de papil van Vater, de gemeenschappelijke uitmonding van de alvleesklierbuis (ductus pancreaticus) en de galbuis (ductus choledochus);
  • nuchtere darm (jejunum), 2,5 m lang;
  • kronkeldarm (ileum), 3,5 m lang.
40
Q

nuchtere darm=

A

jejunum

41
Q

kronkeldarm=

A

ileum

42
Q

wat zijn de drie functies van de intestinum tenue?

A
  • voltooiing van de vertering van koolhydraten, lipiden en eiwitten;
  • resorptie van de (verteerde) voedingsstoffen in het bloed;
  • transport van onverteerde stoffen naar de dikke darm
43
Q

wat is de bauhinklep?

A

zorgt er voor dat de darminhoud niet terugstroomt

44
Q

dikke darm=

A

intestinum crassum

45
Q

uit welke drie delen bestaat het intestinum crassum?

A
  1. blindedarm met appendix
  2. colon, lange deel van dikke darm
  3. endeldarm (rectum), eindigd in de anus
46
Q

hoe word de rekbaarheid van de colon vergroot?

A

spierstroken die uitstulpingen veroorzaken

47
Q

welke 5 functies heeft de dikke darm?

A
  • indikken van de chymus door resorptie van water;
  • resorptie van bruikbare stoffen, (o.a. vitaminen K, B5 en B8) die door de darmflora worden geproduceerd;
  • transport van onverteerde en onverteerbare voedingsstoffen naar de endeldarm;
  • opslag van feces;
  • defecatie.
48
Q

welke 2 sluitspieren heeft de anus?

A
  • de inwendige sluitspier (m. sphincter ani internus), een gladde spier (onwillekeurig/vegetatief);
  • de uitwendige sluitspier (m. sphincter ani externus), een dwarsgestreepte spier (willekeurig/animaal).
49
Q

alvleesklier=

A

pancreas

50
Q

wat doet de ductus pancreaticus?

A

pancreassappen vanuit kliertrossen aangeleverd krijgt, richting duodenum vervoert.

51
Q

wat is de functie van de pancreas?

A

aanmaak stoffen die belangrijk zijn voor de spijsvertering

52
Q

lever=

A

hepar

53
Q

waar ligt de lever?

A

Ligt rechtsboven in de buikholte naast de maag, op de darmen en is verbonden met het diafragma.

54
Q

wat verbind de omentum minus (kleine net)?

A

tussen de lever en de kleine curvatuur van de maag.

55
Q

wat verbind de ligamentum falciforme hepatis ?

A

dat de lever met de voorste buikwand verbind

56
Q

wat verdeeld de lever in de rechter en linker kwab?

A

ligamentum teres hepatis

57
Q

wat vervoert de a.hepatica?

A

zuurstofrijkbloed naar de lever

58
Q

wat zijn de 5 functies van het lever?

A
  1. suikerstofwisseling
  2. vetstofwisseling
  3. ontgiften
  4. galproductie
  5. opslag
59
Q

hoe gaat de enterohepatische kringloop van bilirubine?

A

van de lever –> naar de gal –> naar het darmkanaal –>grootste deel in de poortader–> naar de lever.

60
Q

uit welke twee dingen wordt bilirubine uitgescheiden?

A
  • via feces als stercobiline (kleurt feces bruin);
  • via urine als urobiline (kleurt urine geel).
61
Q

waar komen de grote galwegen samen?

A

de leverbuis (ductus hepaticus)

62
Q

met wat verenigd de ductus hepaticus zich?

A

verenigd zich met de ductus cysticus (galkanaal) tot de ductus choledochus (galbuis). Deze mondt uit in de ductus pancreaticus (pancreasbuis).

63
Q

wat zijn de vier functies van de galblaas?

A

verteren van eten. Galopslag, indikken van gal en galafgifte via de galbuis.

64
Q

vaatvoorziening slokdarm?

A
  • aftakkingen van de halsslagader en halsvenen;
  • slokdarmarteriën (aftakkingen van de aorta descendens);
  • bovenste slokdarmvenen, monden uit in de bovenste holle ader;
    onderste slokdarmarteriën, monden via maagvenen uit in de poortader
65
Q

vaatvoorziening maag?

A
  • maagarteriën (aftakkingen van de truncus coeliacus);
  • maagvenen, voeren het bloed naar de poortader.
66
Q

vaatvoorziening dunne darm?

A
  • aftakkingen van de truncus coeliacus (naar duodenum);
  • mesenterica superior (naar jejunum en ileum);
  • poortader (v. portae), voert het bloed naar de lever.
67
Q

vaatvoorziening dikke darm?

A
  • a. mesenterica superior (eerste gedeelte van de dikke darm)
  • a. mesenterica inferior (rest van de dikke darm);
  • poortader (v. portae), voert bloed naar de lever;
  • veneuze afvoer vanuit onderste gedeelte van de endeldarm gaat rechtstreeks naar de onderste holle ader.
68
Q

vaatvoorziening alvleesklier?

A
  • slagaderlijke aanvoer via vertakkingen van de leverslagader;
  • veneuze afvoer via de poortader.
69
Q

vaatvoorziening lever?

A
  • leverslagader (a. hepatica), een vertakking van de aorta abdominalis;
  • poortader (v. portae) met veneus bloed uit het verteringskanaal en de milt;
  • drie leveraders (venae hepaticae), monden uit in de onderste holle ader.
70
Q

symptomen peptische zweren:?

A
  • Zeurende pijn in maagstreek
  • Opgeblazen gevoel
  • Nausea
  • Verminderde eetlust
  • Hematemesis
  • Melena
  • Koorts
71
Q

met welke bacterie kan de ontsteking ontstaan bij peptische zweren?

A

H.pylori

72
Q

behandeling peptische zweren?

A

protonpompremmers, zorgen voor verminderde maagzuurproductie

73
Q

complicaties peptische zweren?

A
  • Gastro-intestinale bloeding
  • Hematemesis
  • Shock
  • Perforatie
  • Obstructie van maag-darm kanaal
74
Q

oorzaak appenditicus?

A

Als de opening naar de appendix verstopt raakt door bijvoorbeeld galstenen, tumor of wormen. Zullen de bacteriën in de feces achter de afsluiting zich vermeerderen en een infectie veroorzaken. Uiteindelijk zorgt dit ervoor dat de feces in de buikholte terecht komt en dit veroorzaakt een peritonitis.

75
Q

diagnostiek appenditicus?

A

De infectiemeters CRP en leukocyten kunnen verhoogd zijn bij een laboratoriumonderzoek.

76
Q

oorzaken ileus?

A

Voorbeelden van oorzaken kunnen zijn; coloncarcinoom, volvulus (draaing van de darm, invaginatie (instulping van een deel van de darm), fecale impactie (vastzittende brok feces in dikke darm)

77
Q

complicaties ileus?

A

Kan gepaard gaan met een verstoorde bloedvoorziening en necrose van de darmwand. De darmwand kan ook scheuren. Levensbedreigende peritonitis (buikonsteking) tot gevolg

78
Q

oorzaak ziekte van Crohn en colitis ulcerosa?

A

De ontsteking komt door een abnormale immuunreactie in de mucosa van de darmwand. Bij de immuunreactie komen cytokinen vrij. De ziekte van Crohn noemt men, net als colitis ulcerosa, ook wel een inflammatory bowel disease (IBD). Bij de meeste patiënten met de ziekte van Crohn zijn de dunne darm, de dikke darm, en/of de endeldarm ontstoken, maar er kan ook sprake zijn van ontstekingen in de rest van het spijsverteringskanaal. De ziekte kan voorkomen vanaf de mond tot aan de anus. (zie blz 209, tabel 9.3)

79
Q

behandeling ziekte van Crohn?

A
  • Ontstekingsremmers= corticosteroïden
  • Immunosuppressiva= azathioprine, methotrexaat
  • Antibiotica
  • Operatie
  • Aandacht voor psychologische ondersteuning