Week 4 Flashcards
Welke twee rechten worden onderscheiden bij het ‘inbreuk maken op een recht’ van art. 162 lid 2 BW?
- Persoonlijkheidsrechten (vrijheid, eer, lichamelijke integriteit).
- De absolute rechten (eigendomsrecht, octrooi, handelsnaam)
Welke vier factoren moeten worden afgewogen om te bepalen of iemand heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt?
- De waarschijnlijkheid van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid.
- De kans dat daaruit ongevallen ontstaan.
- De ernst van de gevolgen.
- De bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
Welke drie vragen stel je om te kijken of aan het relativiteitsvereiste voldaan is?
- Behoort de eiser tot de kring van personen die door de norm wordt beschermd?
- Valt de soort schade die is geleden binnen de bescherming van de overtreden norm?
- Valt de wijze waarop de schade is ontstaan binnen de bescherming van de overtreden norm?
Leg het begrip ‘zaakwaarneming’ uit (art. 6:198 BW).
Zaakwaarneming is het behartigen van andermans belang, zonder dat je die bevoegdheid hebt ontleent uit een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding.
Denk aan een kapot dak van de buren terwijl er een storm aan komt en zij op vakantie zijn. Je mag dit dak dan gerechtvaardigd laten repareren.
Leg het begrip ‘onverschuldigde betaling uit (art. 6:203 BW).
Een onverschuldigde betaling is een betaling (niet alleen geld, maar iedere prestatie) die niet geschiedde met een rechtsgrond.
Op een ontvanger van een onverschuldigde betaling rust de verbintenis tot ongedaanmaking van de (onverschuldigde) betaling.
Denk aan het per abuis geld overmaken op een verkeerd rekeningnummer of nakoming van een nietige overeenkomst.
Leg het begrip ‘ongerechtvaardigde verrijking’ uit (art. 6:612 BW).
Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daar geen redelijke grond voor aan te wijzen is.
Denk aan een schilder die een verkeerd schildert, waardoor de waarde van dat huis omhoog is gegaan.