Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Registergoederen zijn goederen waarvan …

A

inschrijving voor de overdracht of vestiging in daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk zijn (art. 3:10 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen een relatief en een absoluut recht? En wat is een exclusief recht?

A

-Een relatief recht is een rechtsbetrekking tussen twee specifieke personen: schuldeiser en schuldenaar.

-Een absoluut recht is een recht dat kan worden gehandhaafd tegenover iedereen (eigendom).

-Eigendom is een voorbeeld van exclusief recht. Dit houdt in dat de eigenaar geen genoegen hoeft te nemen als anderen van zijn zaak gebruikmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht?

A

-Een zakelijk recht is het recht op een zaak. Eigendom is bijvoorbeeld zakelijk recht.

-Een persoonlijk recht is het recht op aanspraak tegenover een bepaald persoon. Het vorderingsrecht is een persoonlijk recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg het individualiseringsprincipe en het eenheidsbeginsel uit, waar zakelijke rechten aan onderworpen worden.

A

-Het individualiseringsprincipe gaat ervan uit dat iemand geen eigenaar kan zijn van uitsluitend naar soort en hoeveelheid zaken. Het is belangrijk of op enige wijze valt uit te maken op welke zaak het eigendomsrecht betrekking heeft.

-Door het eenheidsbeginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg het individualiseringsprincipe en het eenheidsbeginsel uit, waar zakelijke rechten aan onderworpen worden.

A

-Het individualiseringsprincipe gaat ervan uit dat iemand geen eigenaar kan zijn van uitsluitend naar soort en hoeveelheid zaken. Het is belangrijk of op enige wijze valt uit te maken op welke zaak het eigendomsrecht betrekking heeft.

-Door het eenheidsbeginsel vormt een zaak één geheel. Denk aan een fiets dat bestaat uit wielen, een frame, een stuur etc.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een beperkt recht (art. 3:8 BW)? Noem de twee verschillende soorten beperkte rechten.

A

Een beperkt recht is het recht dat iemand van een eigenaar van een eigendom krijgt door bepaalde bevoegdheden af te splitsen of te verlenen.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

-Gebruiksrechten: deze geven bepaalde bevoegdheden tot gebruik.
-Zekerheidsrechten: deze geven de rechthebbende meer zekerheid bij een vorderingsrecht (bijvoorbeeld het recht van hypotheek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een beperkt recht is altijd een … recht en meestal een … recht.

A

absoluut - zakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eenzelfde zaak kan belast zijn met meer dan één beperkt recht. Hierdoor kan een botsing ontstaan tussen de twee beperkte rechten. Wat gebeurt er als het tot zo’n botsing komt?

A

Dan geldt de prioriteitsregel: het oudere beperkte recht gaat voor het jongere recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg art. 3:298 uit.

A

Art. 3:298 brengt uitkomst wanneer er botsende rechten op levering zijn ontstaan. Wanneer A een fiets aan B verkoopt en een dag later dezelfde fiets aan C verkoopt, dan gaat het vorderingsrecht van B voor op dat van C. Het oudste recht gaat dus voor bij het jongere recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een verbintenis? En wat is het verband met een obligatoire overeenkomst?

A

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen waarbij de één (schuldenaar/debiteur) tot een bepaalde prestatie is verplicht, terwijl de ander (schuldeiser/crediteur) tot een prestatie is gerechtigd.

Een obligatoire overeenkomst (verbintenis scheppend) is een buitengewoon geschikt middel waardoor partijen zelfstandige onderlinge rechtsbetrekkingen kunnen aanknopen. Door het sluiten van van obligatoire overeenkomsten scheppen partijen één of meer verbintenissen (art. 6:213).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een overeenkomst komt tot stand door … en … (art. 6:217 BW).

A

aanbod en aanvaarding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Indien het voorstel om een overeenkomst te sluiten onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent de belangrijkste verplichtingen is sprake van …

A

… een uitnodiging tot het doen van een aanbod.

(in de jurisprudentie is bepaald dat een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt aangeboden in beginsel wordt gezien als een uitnodiging tot het doen van een aanbod.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke 3 situaties verliest het aanbod zijn kracht?

A
  1. Het aanbod wordt verworpen (Art. 6:221 lid 2).
  2. Tijdverloop (art. 6:221 lid 1)
    *Mondeling aanbod dient meteen te worden beantwoord.
    *Schriftelijk aanbod dient binnen redelijke termijn te worden beantwoord.
  3. De aanbieder herroept zijn aanbod (art. 6:219 lid 2).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het uitgangspunt bij het herroepen van een aanbod? En door welke twee manieren kan dit uitgangspunt worden doorbroken?

A

Een aanbod kan worden herroepen zolang het niet is aanvaard en evenmin een mededeling met aanvaarding van het aanbod is verzonden (art. 6:219 lid 2 BW).

Dit kan op twee manieren worden doorbroken:

  1. Er is sprake van een vrijblijvend aanbod: na de aanvaarding kan het aanbod nog worden herroepen op voorwaarde dat dit direct gebeurt.
  2. Er is sprake van een onherroepelijk aanbod: gedurende de termijn van onherroepelijkheid kan het aanbod juist niet worden herroepen, ook al is het aanbod nog niet aanvaard (art. 6:219 lid 1 BW).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen herroeping en intrekking van een aanbod? En aan welke eis moet intrekking voldoen?

A

Herroeping kan geschieden zolang het niet is aanvaard en evenmin een mededeling met aanvaarding is verzonden (de verzendtheorie).

Intrekking moet voorkomen dat er een geldig aanbod tot stand komt. Om haar werking te hebben, moet de intrekking de persoon tot wie zij gericht is eerder of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring bereiken (de ontvangsttheorie). Dit is te vinden in art. 3:37 lid 5 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke 3 gevallen mag een minderjarige volledige rechtshandelingen verrichten?

A
  1. Wanneer de minderjarige toestemming heeft van zijn wettelijke vertegenwoordiger (art. 1:234 lid 1)
  2. Wanneer het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van deze leeftijd deze rechtshandeling zelfstandig verrichten (art. 1:234 lid 3).
  3. Wanneer de minderjarige middels handlichting beperkte handelingsbekwaamheid is verleend (art. 1:235). Let op! De minderjarige moet minimaal 16 jaar oud zijn én er is beschikking van de kantonrechter voor nodig.
17
Q

Bij welke 3 gevallen kan er handelsonbekwaamheid worden gesteld bij meerderjarigen en welk middel biedt de mogelijkheid om de handelsbekwaamheid van deze meerderjarigen te ontnemen?

A

Bij geestelijk gestoorden, verkwisters en verslaafden. Middels curatele (art. 1:378 e.v.) wordt hun handelsbekwaamheid ontnomen.

18
Q

Wanneer is een rechtshandeling van een handelsonbekwame nietig en wanneer vernietigbaar? En in welke situatie kan een wederpartij een schadevergoeding eisen aan een handelsonbekwame?

A

Een eenzijdige rechtshandeling die niet tegen één of meer personen was gericht is nietig (beëindigen huurcontract bijvoorbeeld). Alle andere rechtshandelingen zijn vernietigbaar (art. 3:32 lid 2).

Wanneer de handelsonbekwame de wederpartij heeft misleid, kan deze misleiding nog steeds worden toegerekend als onrechtmatige daad en kan de wederpartij een schadevergoeding eisen.

19
Q

Een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolgen gebaseerde …, die zich door een … heeft geopenbaard (art. 3:33).

A

Wil - verklaring.

Máár indien tegen iemand een verklaring wordt gedaan en hij onder de gegeven omstandigheden dit redelijkerwijze mocht aannemen, dan is de overeenkomst alsnog geldig.

20
Q

Leg art. 3:34 uit.

A

Iemand die een geestelijke stoornis heeft en niet reeds onder curatele is gesteld, valt onder art. 3:34 BW. Wanneer deze persoon een rechtshandeling verricht ten nadele van zichzelf, wordt vermoed dat dit onder invloed van zijn stoornis is gedaan. Als hierop succesvol beroep wordt gedaan, dan is de overeenkomst vernietigbaar (art. 3:34 lid 2)

Echter, wanneer de wederpartij het gegeven dat de rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis is verricht kan weerleggen met bewijs, en de

21
Q

Leg art. 3:34 uit.

A

Iemand die een geestelijke stoornis heeft en niet reeds onder curatele is gesteld, valt onder art. 3:34 BW. Wanneer deze persoon een rechtshandeling verricht ten nadele van zichzelf, wordt vermoed dat dit onder invloed van zijn stoornis is gedaan. Als hierop succesvol beroep wordt gedaan, dan is de overeenkomst vernietigbaar (art. 3:34 lid 2)

Echter, wanneer de wederpartij het gegeven dat de rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis is verricht kan weerleggen met bewijs, en deze wederpartij dus succesvol beroep doet op het gerechtvaardigd vertrouwen, dan is de overeenkomst alsnog geldig.

22
Q

Leg het vertrouwensbeginsel uit.

A

Het vertrouwensbeginsel, zoals neergelegd in art. 3:35 BW, beschermt degene die de verklaring of gedraging van een ander heeft opgevat als een verklaring van een bepaalde strekking, en dit ook zo mocht opvatten.

De bescherming gaat dus ten koste van degene die een verklaring aflegde waaraan een overeenstemmende wil ontbrak.

*Het vertrouwensbeginsel beschermt niet tegen handelsonbekwaamheid.
*Het vertrouwensbeginsel beschermt wél in het geval van een geestelijke stoornis (art. 3:34 BW)