Week 3 Tm 42 Flashcards
1
Q
De
A
Van
2
Q
à
A
aan, bij, op, te, naar
3
Q
Et
A
En
4
Q
Dans
A
in (plaats), uit, op
5
Q
Boîte
A
Kist, doos, blik
Boîte noir, zwarte doos
6
Q
Dehors
A
Buiten, eruit
De dehors; van buiten
7
Q
Autre
A
Anders
Autre chose; iets anders
8
Q
étaient
A
waren
9
Q
qui
A
die, dat, wie, welke
Le livre qui me plaît; Het boek dat mij bevalt
10
Q
faire
A
doen
11
Q
leur
A
hun