WEEK 3 Flashcards

1
Q

hoe mensen verschillen in de neigingen op bepaalde emoties te vertonen in reactie op bepaalde gebeurtenissen:

A

temperament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In vergelijking met (A) zijnER strategieën van (B) meer sophisticated en meer passen bij situaties

A

A. kinderen

B. adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In vergelijking met (A) zijn eigenschappen van (B):

  • reageren sterker op emotionele situaties
  • ervaring negatieve en mixed emoties vaker
  • fluctueren meer en sneller in emotional states
A

A. volwassenen

B. kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fysieke veranderingen

maturity, cogn. groei, social changes & emotional changes zijn relevante factoren van ER voor …

A

adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Directed at optimizing well-being

A

Prohedonic ER motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dwell on or intensify negative emotional experiences

A

Contrahedonic ER motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theoretisch perspectief dat stelt: negative affect is useful → deepening relationships

A

Instrumental perspective

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theoretisch perspectief dat stelt: neg emoties zijn gemixt met positieve ervaringen / aspecten

A

Mixed-affect perspective

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Better psychological adjustment in kindertijd en adolescentie bij … focused strategies

A

antecedent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • minder hulpzoekend
  • meer cognitive escaping (gamen), rumination
  • meer verbale agressie, venting
  • less positive appraisal
  • less refocus on planning
    Kenmerken van …
A

Kinderen t/m 13 jaar oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(A) hebben in vergelijking met (B):

  • verschil in hersenstructuur: meer activiteit in PFC
  • cardiovascular: kleinere toename in heart rate in response to stressors, greater increases in blood pressure
  • neuroendocrine functioning: more time is needed to return to baseline (HPA as)
A

A. Oudere volwassenen

B. Jongere volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positivity effect: level van positieve emoties & openness to new experiences op 70/80 jarige leeftijd is gelijk aan/meer/minder dan bij late adolescentie

A

gelijk aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theorie over Positivity effect die het effect verklaart door bewustzijn van beperkte tijd die je nog maar hebt (focus less on negatieve aspecten, appraise ambiguous or unpleasant events more benignly)

A

Socioemotional Selectivity Theory (SST)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Theorie over Positivity effect die het effect verklaart door gebruik van ER strategieën om exposure aan negatieve gebeurtenissen te ontwijken

A

SAVI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypoarousal, optimal arousal, hyperarousal; kenmerken van:

A

Window of Tolerance (Siegel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doelen gericht op specifiek emotionele staten met een bepaald eindpunt dat je wil bereiken

A

Emotion goals

17
Q

Doelen gericht op algemene affective states (pleasure or pain) op een desired eindpunt

A

Affect goals

18
Q

Verminderen van perceived verschillen tussen desired en current emotional states:

A

Goal pursuit of ER

19
Q

Desired end states: greater pleasure, less pain:

A

hedonic benefits

20
Q

Desired end states: motivated to experience either pleasant or unpleasant emotions depending on their instrumental implications:

A

non-hedonic benefits

21
Q

Non-hedonic benefits 3x:

A
  • performance benefits
  • epistemic benefits
  • cultural benefits
22
Q

plan that links situations to specific goal-directed behaviors –> from deliberate to automatic. (“Als ik een spin zie, blijf ik kalm”)

A

Implementation intention

23
Q

Als je inconrguente / discrepante emoties hebt, heb je een … reactietijd voor verwerken van informatie.

A

langere

24
Q

In gezonde individuen is … emotie regulatie onderdeel van psychologisch immuunsysteem

A

automatische

25
Q

… beïnvloedt emotionele ervaringen op 4 manieren:

  • vergelijken van jezelf met persoonlijke standaarden
  • denken over jezelf in het verleden en de toekomst
  • evaluating your personal characteristics
  • nadenken over hoe mensen je zien
A

Self awareness

26
Q

Discrepancy tussen actual en ideal self leidt tot:

A

meer teleurstelling, verdriet en depression

27
Q

Discrepancy tussen actual and ought (based on cultural norms) self leidt tot:

A

meer schuld, angst en anxiety

28
Q

Meer interne attributies leidt sterkere … emoties

A

negatieve

29
Q
  • gefocust blijven op de hedendaagse situatie
  • managen van verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen
    Leidt tot:
A

voorspellende controle over verleden, heden & toekomst

30
Q

Adaptive coping with emotions requires acceptance and tolerance of (A) emotions en the skills to (B) negative emotions, while providing (C) in distressing situations.

A

A. Negatieve
B. Modify
C. self-support