WEEK 1 Flashcards

1
Q

LR methode: positieve functies

A
  • identiteit
  • voorbereiden voor de dood
  • probleem oplossen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

LR methode: sociale functies

A
  • anderen informeren

- converseren met andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

LR methode: negatieve zelf integratie

A
  • gebruik van herinneringen als afleiding van heden
  • herleven van bitterness
  • te sterk vasthouden aan herinneringen van geliefden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Reduced AM specificity / overgeneral AM

A
  • symptoom depressie
  • cogn marker of depression
  • predictor of depression
  • kwetsbaarheidsfactor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kinderen die vaker ondervraagd worden naar hun core memories onthouden deze beter, waardoor ze … distressed zijn na impactvolle gebeurtenis

A

minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fysieke aanwezigheid van ouders tijdens avondeten had een … relatie met psychopathologie en slecht school functioning

A

negatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

5 emotie regulatie strategieën (Gross):

A
  • situatie selectie
  • situatie modificatie
  • attentional deployment
  • cognitive change
  • respons modification
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ER strategie waarbij je van iets weg kijkt of focust op andere gedachten om te ontspannen:

A

attentional deployment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ER strategie waarbij je de emotionele reactie die je hebt verandert terwijl de reactie al in gang gezet is:

A

respons modificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

“Gezichtsuitdrukkingen dienen als indicatoren van underlying emotional states” zei:

A

Darwin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Darwin is van … approach

A

differentiation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een baby van <6 maanden ervaart 3 emotionele staten:

A
  • contentment
  • interest
  • distress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een kind ontwikkelt tussen 6 maanden en 2 jaar … emoties

A

complexe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Globale positieve/negatieve states of being:

A

undifferentiated emotions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Undifferentiated emoties zorgen voor mogelijkheid om snel keuzes te maken doordat:

A

je snel kan beslissen of iets goed of fout is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Disgust heeft 3 (aangeleerde) domeinen:

A
  • disease contamination
  • immorele acties
  • keuze van seksuele partners
17
Q

Vanaf infancy een hele sterke neiging om krachtiger en consistenter te reageren op negatieve emoties dan dan positeve emoties:

A

negativity bias

18
Q

Complexe emoties: self couscious emoties

A

schuld, shame, embarassment, pride

19
Q

Complexe emoties: moral emotions

A

sense of right and wrong, justice

20
Q

Emotie soort waarbij de nadruk op de intentie achter de emotie ligt:

A

machiavelliaanse emoties

21
Q

Dezelfde gezichtsuitdrukking tonen als degene tegenover je:

A

Emotional imitation

22
Q

Wanneer je dezelfde emotie voelt als iemand anders in jouw buurt:

A

Emotional contagion

23
Q

Gebruik van emotionele reacties van anderen om ambigue situaties te interpreteren:

A

social referencing