Week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de diepe nekspieren?

A

M. rectus capitis post. major
M. rectus capitis post. minor
M. obliquus capitis superior
M. obliquus capitis inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de innervatie van de diepe nekspieren?

A

N. Dorsalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Origo en insertie autochtone diepe nekspieren

A

Voor bijna allemaal:
O: proc. spinosus C1 en 2
I: linea nuchalis inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diafragma pelvis (spieren, functie en innervatie)

A
M. levator ani:
- m. puborectalis
- m. pubocossygeus
- m. iliocaccygeus
Functie: ondersteuning bekkeningewanden
Innervatie: plexus sacralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt C7 ook genoemd?

A

Vertebbra prominens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke spieren behoren bij het transversospinale systeem + functie

A

mm. rotatores breves
mm. rotatores longus
m. multifidus
m. semispinalis
Unilaterale functie: heterolaterale rotatie en lateroflexie
Bilaterale functie: extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke spieren behoren bij de het spinotransversale systeem + functie

A

M. splenius capitis en cervicis
Unilaterale functie: homolaterale rotatie en lateroflexie
Bilaterale functie: extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk spiersysteem hoort bij welke tractus?

A
Laterale tractus:
- transversaal
- intertransversaal
- spinotransversaal
Mediale tractus:
- transversospinaal
- spinaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke spieren behoren tot het laterale (transversale) systeem + functie

A

M. iliocostalis
M. longissumus
Unilaterale functie: lateroflexie
Bilaterale functie: extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor wordt de allochtoon spieren geïnnerveerd?

A

R. vertralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke spieren behoren bij het laterale (intertransversale) systeem + functie

A

mm. intertransversarii
Unilaterale functie: lateroflexie
Bilaterale functie: extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke spieren behoren bij het spinaal systeem + functie

A

M. spinalis
M. interspinalis
Functie: extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk spiersysteem zorgt voor de meeste stabiliteit van de wervelkolom

A

Transversospinale systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spiercorset romp samenwerking van:

A

Middenrif
Buikspieren
Bekkenbodemspieren
Rugspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door welke zenuwen worden den buikspieren geïnnerveerd?

A

NN. intercostalis

N. subcostalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Origo M. obliquus abdominis externus

A

5e t/m 12e rib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Insertie M. obliquus abdominis externus

A

Rectusschede en cristia iliaca

18
Q

Origo M. transversus abdominis

A

7e tot 12e rib, fascia thoracolumbalis en crista iliaca

19
Q

Insertie M. transversus abdominis

A

Rectusschede

20
Q

Wat is de functie van de buikspieren?

A
Ademhaling
Intra-abdominale druk
Ontlasting
Unilaterale functies
Bilaterale functies
21
Q

Innervatie middenrif

A

N. Phrenicus

22
Q

Hoe heten de lijnen tussen de spierbuiken bij de m. rectus abdominis?

A

Intersectiones tendinea

23
Q

Orige M. obliquus abdominis internus

A

Fascia thoracolumbalis en crista iliaca

24
Q

Insertie M. obliquus abdominis internus

A

Rectusschede + 10e tot 12e rib

25
Q

Origo M. rectus abdominis

A

Os pubis

26
Q

Insertie M. rectus abdominis

A

Proc. xiphoideus en 5e t/m 7e rib

27
Q

Inadequaat ziektegedrag

A
Mogelijk oorzakelijke factor bij ontstaan van chronische aspecifieke lage rugpijn door:
Veelsoortigheid van klachten
Emotionele reacties
Verkeerde attributies
Bepaalde gedragingen
28
Q

Wat is ziekteperceptie

A

Gedachten die optreden naar aanleiding van een ziekte of fysieke klacht
Bij elke klachten treden ziektepercepties op
Wisselend per persoon per klacht
Afhankelijk van stadium van de aandoening, de behandelbaarheid en ernst

29
Q

De psychosociale context in termen van externe en interne factoren volgens de ICF en Thim keuze

A
Producten en technologie
Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin
Ondersteuning en relaties
Attitudes
Diensten, systemen en beleid
30
Q

Doel ziekteperceptie

A

De klacht begrijpelijk te maken
Werkt geruststellend
Geeft richting aan de manier van omgaan met de klachten
Geeft richting in zoeken naar medische hulp

31
Q

Ziektegedrag

A

Waarneembaar en zo mogelijk meetbaar gedrag waarmee iemand zijn eigen idee van wat er met zijn gezondheid aan de hand is, tot uitdrukking brengt

32
Q

Illnes behavoir

A

Beschrijft de manieren waarop mensen reageren op lichamelijke gewaarwording en de voorwaarden waaronder ze deze als abnormaal gaan beschouwen

33
Q

Big Five

A
Extraversie
Inschikkelijkheid
Nauwgezetheid
Psychische stabiliteit
Ontvankelijkheid voor nieuwe ervaringen
34
Q

Mentale functies

A

Temperament en persoonlijkheid
Energie en driften
Slaap

35
Q

Ziektewinst

A

Geen patiënt heeft baat bij een ziekte, maar mogelijk wel winst bij de sociaal maatschappelijke consequenties van het ziek zijn

36
Q

Ziektegedrag is:

A

Representatie van de klacht

Gedachten en emoties vormen samen de mentale representatie van een klacht

37
Q

Psychosociale context in termen van externe en interne factoren volgens de icf en Thim keuze

A

Mentale functies
Coping stijl
Locus of control

38
Q

Criteria bewegingsritme mobilisatie

A

Traag ritmisch
Rekbelasting per art. mobilisatie 6-10 seconden de bewegingsgrens aanhouden
Totaal min. 30 sec art. mobiliseren

39
Q

Criteria bewegingsbaan mobilisatie

A

Weefsel vanuit de ‘slack’ verlengen tot aan de bewegingsgrens

40
Q

Doel van artrhogene mobilisatie

A

Herstel van de fysiologische bewegingsmogelijkheid van bewegingssegmenten door rekking van capsulaire en ligamentaire weefsel of opheffen van adhaesieve verklevingen

41
Q

Psychologische factoren

A

Het totaal van de interne en externe factoren

42
Q

Criteria uitvoering mobilisatie

A
Patiënt informeren
Baseline bepalen
Warming up
Mobilisatie
Afronden met hertest of het effect behaald is
Vragen naar sensaties