Week 3 Flashcards

1
Q

Kenmerken dementie

A

Cognitieve achteruitgang
Sensomotorische functie vermindering
Verandering van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van dementie?

A

Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kan de oorzaak van dementie liggen?

A
Ziekte van Alzheimer
Vasculaire dementie
Frontotemporale dementie
Lewy body dementie
Ziekte van Parkinson
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gaat er bij Alzheimer als eerste achteruit?

A

De hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Symptomen Alzheimer

A

Geheugenstoornissen
Oriëntatie
Afasie, apraxie, agnosie
Gedragsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat amyloide plaques

A

Het APP wat in de cel wand van de neuronen zit wordt normaal gesproken geknipt waardoor er beta vrij komt. Bij Alzheimer is dit verstoord waardoor er te veel van los komt en dit vormt amyloide plaques.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat neurofibrillaire tangle?

A

Wanneer er twee neuronen communiceren gaat er een prikkel naar de synaps. Het tau-eiwit zorgt voor stabilisatie hiervan. Bij alzheimer raakt dit defect en het tau-eiwit komt vrij en vormt vezelstrengen. Zonder skelet om de neuronen van het tau-eiwit kan dit niet goed meer communiceren. De neuronen sterven hierdoor af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke eiwitten moeten er in de hersenen aanwezig zijn bij Alzheimer?

A
Amyloide plaques
Neurofibrillaire tangle (tau-eiwit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symptomen vasculaire dementie

A

Wisselend
Combi cognitieve en sensomotorische klachten
Goed ziekte inzicht
Depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar hangt van af welke symptomen iemand heeft met vasculaire dementie?

A

Waar de bloeding in de hersenen heeft gezeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken Alzheimer

A

Ontstaat door ophoping eiwitten
Geleidelijke achteruitgang
Eerst geestelijke achteruitgang later pas lichamelijk
Minder ziekte-inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken vasculaire dementie

A

Ontstaat door herseninfarct/bloeding
Snellere stapsgewijze achteruitgang
Gelijktijdige geestelijke en lichamelijke achteruitgang
Langer bewust van achteruitgang door grillig ziekteverloop: somberheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is er aangetast bij Lewy body dementie?

A

De basale kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Symptomen lewy body dementie

A

Aandachtsstoornissen
Visuele hallucinaties
Parkinson symptomen
Schommeling van de achteruitgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kenmerken voor de Fronto-temporale dementie?

A

Komt bij jonge mensen voor tussen de 40 en 60 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Symptomen Fronto-temporale dementie

A

Veranderingen van gedrag en persoonlijkheid
Prosopagnosie
Afasie, aleie, agrafie

17
Q

Hoe stel je de diagnose?

A
Ernstige amnesie in combinatie met andere symptomen
Klinimetrie
MRI, CT scan
Liquronderzoek
Bloedonderzoek
18
Q

Risicofactoren dementie

A
Hoge leeftijd
Hart en vaatziekte
Diabetes
Veel vet en suikerrijk eten
Te weinig lichaamsbeweging
'verkeerde genen'
Neurologische aandoening
19
Q

Waarvoor wordt voornamelijk medicatie gegeven?

A

Zodat de afname van acetylglodine zo klein mogelijk blijft.

20
Q

Hoe kan verwardheid bij ouderen ontstaan?

A
Door medicatie
Slaapgebrek
Infectie
Dieet
Uitdroging
Stress
21
Q

Welke modellen zijn er in de geriatrie?

A

Causale ketenmodel / causal chain
Ontmaskerend-voorvalmodel / unmasked event
Synergistisch ziektemodel / synergistic morbidity
Attributiemodel

22
Q

Beschrijf het Causale ketenmodel

A

Behandeling van naast elkaar bestaande aandoeningen soms niet voldoende. Er dient gezocht te worden naar een gemeenschappelijke deler.

23
Q

Ontmaskerend voorvalmodel

A

Zijn er eventuele ontmaskerende voorvallen?

24
Q

Synergistisch ziektemodel

A

Iedere aandoening op zich kan de functionele achteruitgang niet verklaren alleen de som van de aandoeningen.

25
Q

Attributiemodel

A

Misattributie: het toekennen van een functionele achteruitgang aan een oude kwaal.