week 3 Flashcards
1
Q
wat zijn de kenmerken van legaliteit?
A
- grondslag en conformiteit = als er eenmaal een wet is moet daar ook aangehouden worden
- algemene normen = wet bepaalt welke straffen
- voorzienbaar = geen straf zonder wettelijjke bepaling
- kenbaar = wetten moeten bekend zijn voor de burgers en overheid
2
Q
wat is de wetgevende functie ven een wet in materiele zin?
A
- algemene regels gericht op een open groep
- bevegd gegeven
- externe wekring = een verplichting die naar buiten toe werkt
3
Q
wat is de wetgevende fucntie van een wet in formele zin?
A
- sfkomstig van de regering en statengeneraal
- art 81-88 GW
4
Q
wat voor wetgevers zijn er?
A
- formele wetgevers = formele wetten: regering en staten-generaal
- regering koninklijke besluiten = amvb’s en kleine kb’s
- minister = ministeriële regerling
- provinciale staten/gemeenteraad = verordeningen
5
Q
wat is constituerende bevoegdheidstoedeling functie?
A
in het leven roepen van een nieuw orgaan
6
Q
wat is de attribuerende bevoegdheidstoedeling functie?
A
het creëeren van een nieuwe bevoegdheid en bevoegdheden toekennen. delegatie = het doorgeven van een bevoegdheid aan een lager orgaan. (regelen/regels)
7
Q
wanneer legaliteit?
A
- belastingheffing
- strafmatregelen
- ingrijpende maatregelen = grondslag ndoig
8
Q
wat is de raad van state
A
altijd betrokken bij wetgeving, maar advies is niet bindend
9
Q
wat is de rol van de koning?
A
- koning is lid van de regering
- neemt geen inhoudelijke besluiten
- terecht om geconsulteerd te worden
- en te waarschuwen van ministers
10
Q
wat is de regelhiërarchie?
A
- internationale verdragen en europees recht
- statuut
- grondwet
- wetten in formele zin
- algemene maatregelen van bestuur
- ministeriële regeling
- decentrale regelgeving