week 2 Flashcards

1
Q

hoe heeft de bevolking invloed op het beleid?

A

door verkiezingen op de regering en/of president en leden van een vertegenwoordigend parlement en/of door direct zelf beslissingen te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke drie soorten democratieën zijn er?

A
  • meerderheidsdemocratie
  • respresentatieve democratie
  • directe democratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de democratische voorwaarden?

A
  • invloed; actief en passief kiesrecht
  • deliberatie = vrije discussies en geheime verkiezingen; politieke grondrechten en parlementaire immuniteit
  • inclusie; gelijke rechten voor iedereen en evenredigheid
  • transparantie; openbaarheid van informatie en transparantie = beschikken tot informatie over de overheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom een democratie?

A
  • ‘omdat het werkt’
  • het creëert stabiliteit en vrede
  • nooit een ontevreden volk voor een lange tijd door elke 4 jaar verkiezingen
    of
  • geen doelmatigheid
  • maar moraliteit en zekerheid
  • de menselijke waardigheid seelt een rol in de politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom geen democratie?

A
  • opnieuw ministers kiezen zorgt voor verschillende besluiten en is inefficiënt
  • kosten van de verkiezingen
  • is de bevolking wel intelligent genoeg?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorstellen van democratisch onderhoud en de problemen daarvan

A
  • nepnieuws aanpakken; censuur
  • kiesdrempel invoeren; pluriformiteit gaat verloren
  • gekozen minister-president; kan andere kleur hebben als de regering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn dignified parts?

A

de monarchie, de koning en zijn familie, de uitstraling en symbol van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn effcient parts?

A

het parlement, de werkende delen, de minister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar staat de troon van de koning en waarom?

A

vroeger –> tweede kamer omdat hij het voor het zgegen had
nu –> minder prominente plek want de macht van de koning is afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de koning voor bron?

A

symbolisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de staten-generaal voor bron?

A

feitelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke regeervormen zijn er?

A

parlementair stelsel
presidentieel stelsel
semipresidentieel stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het parlementair stelsel?

A

parlement, bevolking kiest het aprleemnt, basis regering, koning benoemt de ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is ministeriele verantwoordelijkheid?

A

koning is onschendbaar, en ministers zijn verantwoordelijk dus parlement kan om verantwoording vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de vertrouwensregel?

A

minister moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen hebben van het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het presidentieel stelsel?

A

aparte verkiezingen voor de president en president kan niet worden weggestuurd. de president kiest zijn eigen ministers, ministers gehoorzamen de president ook, er bestaat een samenwerking tussen parlement en president

17
Q

wat is het semipresidentieel stelsel?

A

een president en minister-president. de minister-president moet steun hebben van president. kan cohabitation ontstaan = ander ekleur van elkaar

18
Q

wat gaat er vooraf de coalitievorming

A

aanbieding ontslag van alle leden van het kabinet

19
Q

wat zijn de drie fases van coalitievorming?

A

verkennende fase = partijen komen bijeen voor mogelijke samenwerking in coalitie
construerende fase = onderhandelaars onderzoeken of ze echt een regeerakkkoord kunnen sluiten
formatiefase = ministers en staatssecretarissen worden aangezocht

20
Q

wat gebeurt er na de kabinetsformatie?

A

regeerakkoord
- akkoord tussen de coalitiefracties
- gezamelijke doelstellingen
- gezaghebbend
regeerprogamma = uitwerking van de plannen

21
Q

hoe verhouden de organen zich ten opzichte van elkaar?

A
  • scheiding parlement en regering = ministers zijn geen lid van staten-generaal en moties zijn niet bindend, behalve motie van wantrouwen
  • parlement en regering staan vaak niet tegenover elkaar = samenval van coalitie door coalitieoverleg
22
Q

welke inlichting fases zijn er?

A

individueel vragenrecht
interpellatiedebat
dertigledendebat

23
Q

wat is een bewindspersoon?

A

minister of staatssecretaris, die kunnen aanbieden of verlenen