Week 3 Flashcards

1
Q

Wat is de inclinatiehoek?

A

De hoek die gevormd wordt door de kop van de femur en de femur zelf.

→ Normaal: 120°
→ Groter: Coxa valga
→ Kleiner: Coxa vara

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de anteversie hoek?

A

De hoek die de femur met de tibia maakt.
→ Normaal: 14°

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke spieren liggen ventraal in de heup en wat zijn de functies hiervan?

A
  1. M. iliopsoas → Anteflexie: been optillen
  2. M. quadriceps femoris → Anteflexie en extensie van de knie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke spieren liggen dorsaal in de heup en wat zijn de functies hiervan?

A
  1. Mm. gluteus maximus → exorotatie
  2. Mm. gluteus medius → abductor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat soort spieren liggen mediaal in de heup?

A

Adductoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door wat worden de heupspieren geïnnerveerd?

A

Plexus lumbo-sacralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt er geïnnerveerd door de n. gluteus superior en n. gluteus inferior?

A

De abductoren:
→ superior: m. gluteus minimus en -medius
→ inferior: m. gluteus maximus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de risicofactoren van artrose?

A
  1. Veroudering
  2. Vrouwen
  3. Positieve FA → HLA B27
  4. Blessures
  5. Obesitas → vooral knieën en heupen
  6. Lagere socio-economische status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van artrose?

A

Het is:
1. verlies van gewrichtskraakbeen
2. hierdoor is er ombouw van het onder kraakbeen liggend bot
3. ontsteking van synoviale membraan (synovitis)
4. gewrichtspijn na belasting, stijfheid en bewegingsbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer kan je de diagnose artrose overwegen?

A
  1. > 45 jaar
  2. aan activiteiten gerelateerde pijn
  3. geen of kortdurende ochtendstijfheid (<30 min)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is artrose waarschijnlijk?

A
  1. opstartpijn en -stijfheid
  2. verminderde flexie of extensie
  3. crepitaties bij bewegingsonderzoek
  4. gevoeligheid van de gewrichtsspleet
  5. benige verbreding van het gewricht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de diagnostiek van artrose?

A

Beeldvorming is niet zinvol of noodzakelijk tenzij:
1. atypische presentatie
2. onverwacht snelle progressie of verandering in het patroon van klachten
3. lhkv indicatiestelling voor een gewrichtsvervangende prothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de oorzaak van artrose?

A
  1. Primair/idiopathisch:
    → geen duidelijke oorzaak
  2. Secundair:
    → trauma, infectie, gewrichtsafwijkingen, stollingsstoornis, jicht, RA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bestaat kraakbeen uit en wat is de functie?

A
  1. Samenstelling:
    → suikerketens (GAG’s)
    → collageen type 2
    → chondrocyten
  2. Functie:
    → verminderen wrijving, schok dempen, verdelen belasting over subchondraal bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de pathofysiologie van artrose?

A
  1. Hyalien kraakbeen schade
  2. Falen reparatiemechanismen
  3. Subchondrale bot-veranderingen
  4. Inflammatoire processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de behandeling van artrose?

A
  1. Bij overgewicht → gewichtsverlies + oefentherapie
  2. Probeer blessures te voorkomen, maar niet stoppen met bewegen!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar komt artrose vooral voor?

A

Knie, hand, heup, lage rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de Kellgren & Lawrence classificatie?

A
  1. Geen artrose
  2. Mogelijk gewrichtsspleet versmalling en osteofyten.
  3. Zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofyten en matige sclerose.
  4. Duidelijke gewrichtsspleetversmalling, osteofyten, enige sclerose en cystevorming, deformiteit.
  5. Ernstige gewrichtsspleetversmalling, grote osteofyten, sclerose, cysten en duidelijke deformiteiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke röntgenafwijkingen zie je bij artrose?

A
  1. gewrichtsspleetversmalling
  2. osteofytvorming
  3. subchondrale cystevorming
  4. subchondrale sclerosis
  5. deformatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de doelen van de artrose behandeling?

A
  1. Voorlichting patiënt, familie en omgeving
  2. Verminderen pijn en stijfheid
  3. Behouden/verbeteren gewrichtsmobiliteit
  4. Beperken lichamelijke handicaps
  5. Behouden/verbeteren kwaliteit van leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke injecties kan je geven bij artrose?

A
  1. Pijnstiller
  2. Corticosteroïden
  3. Hyaluronzuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke operatieve behandelingen zijn er voor artrose?

A
  1. Gewrichts sparend (conservatieve operatie)
  2. Gewricht verstijven (arthrodese)
  3. Gewricht verwijderen (resectie arthroplastiek)
  4. Gewrichts vervangend (prothese)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de symptomen van artrose?

A
  1. Pijn!
  2. stijfheid bij opstaan (<30 min.), verdwijnt bij bewegen
  3. toename gewrichtomvang
  4. ontsteking
  5. standsafwijking
  6. kraken, bewegingsbeperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de klachten van coxartrose?

A
  1. Pijn lies + bovenbeen
    → startpijn
    → continue pijn
    → nachtelijke pijn
  2. Loopafstand verminderd
  3. Bewegingsbeperking
  4. Manken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de operatieve behandelingen voor coxartrose?

A
  1. Totale heupprothese
  2. Girdlestone
    → pijn-reductie, bij niet-lopers
  3. Osteotomie
  4. Arthroscopie
    → vooral bij jongere patiënten
  5. Artrodese
    → jonge patiënten (< 30 jr)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke vormen van osteonecrose (avn) zijn er?

A
  1. Traumatisch:
    → med. collum #
    → luxatie # heup
  2. Niet-traumatisch:
    → prednison
    → overmatig alcohol consumptie
    → hyperlipoproteinemie
    → bij beroepsduikers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt osteonecrose geclassificeerd?

A

Volgens Ficat:
→ Stadium 1: geen veranderingen
→ Stadium 2: subchondrale sclerose, cysten
→ Stadium 3: subchondrale collaps, fractuur heupkop
→ Stadium 4: femur kop inzakking + secundaire veranderingen
! Tot stadium 2 kunnen we er wat mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de behandeling van AVN?

A

Bij een pre-collaps (stadium 1,2):
→ belasting verminderen
→ pijnstilling
→ heupkop decompressie
→ osteotomie
→ THP (totale heup prothese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de (contra) indicaties voor een gewrichtsprothese?

A
  1. INDICATIE:
    Artrose of osteonecrose met:
    → pijn en functiestoornissen met beperkingen ADL ondanks conservatieve behandeling
  2. CONTRA-INDICATIES:
    → inoperabele patiënten (absoluut)
    → infectie (absoluut)
    → jong (relatief)
    → overgewicht (relatief)
    → ernstige comorbiditeit (relatief)
30
Q

Wat is het doel van THP?

A
  1. Primair pijnreductie
  2. Herstel biomechanica van de heup belangrijk secundair doel
31
Q

Wat zijn de complicaties van THP?

A
  1. Diep veneuze trombose
  2. Infectie
  3. Zenuwletsel→ n. ischiadicus.
  4. Luxaties
  5. Vaatletsel
  6. Fracturen
  7. Beenlengteverschil
  8. Loslating
  9. Ectopisch botvorming (PAO, 10-15% zonder NSAID)
  10. overlijden
32
Q

Wat doe je bij een infectie van de prothese?

A
  1. Prothese extractie
  2. 2 wkn AB iv.
  3. 4 wkn AB oraal
  4. re-implantatie
  5. 6 wkn AB met biofilm activiteit
33
Q

Wat gebeurd er bij aseptische/mechanische loslating van een prothese?

A
  1. slijtage partikels polyethyleen
  2. ontstekingsreactie door macrofagen
  3. botverlies rondom prothese/botcement
  4. loslating/inzakking
  5. dreigende fractuur
34
Q

Wat zijn kenmerken van een normale anatomie van de heup?

A
  1. Sferische femurkop (rond)
  2. congruent acetabulum (passend in kom)
  3. voldoende overdekking van kop door kom
  4. 15% anteversie
35
Q

Wat kan je als lichamelijk onderzoek doen bij verdenking heupafwijking?

A
  1. Beoordelen looppatroon
  2. Stand bekken (beoordeling beenlengte)
  3. Stand wervelkolom
  4. Test van Trendelenburg→ zwakte heupabductor
  5. Inspectie liggend
  6. Palpatie (ontsteking)
36
Q

Wat zijn heupafwijkingen bij kinderen?

A
  1. Dysplastische heupontwikkeling
    → Developmental Dysplasia of the Hip (DDH)
  2. Coxitis fugax
  3. M. Perthes
  4. Epifysiolysis capitis femoris
  5. septische artritis
37
Q

Wat zijn de risicofactoren van een heupdysplasie?

A
  1. links > rechts
  2. jongen:meisje, 1:4
  3. stuitligging
    • FA
  4. torticollis, metatarsus adductus, oligohydramnion
38
Q

Welke testen kun je doen om te testen of een heup stabiel is?

A
  1. Barlow
  2. Ortolani
  3. Galeazzi
  4. Abductie
39
Q

Wat is de diagnostiek voor heupdysplasie?

A
  1. ECHO (tot 9 mnd)
    → Graf classificatie:
    1 = normaal
    2 = dysplastisch
    3 = subluxatie
    4 = luxatie
  2. X (röntgen, vanaf 9 mnd), eventueel arthrografie of mri
40
Q

Wat is de behandeling van een heupdysplasie (<12 mnd)?

A
  1. Graf 2A/B/C: initieel expectatief
  2. Graf D/3/4: spreidvoorziening tot normalisatie
    → pavlik bandage tot 6 mnd, camp spreider van 6-12 mnd
  3. gesloten repositie
41
Q

Wat is de behandeling van een heupdysplasie/luxatie (>12 mnd)?

A
  1. meestal open repositie
  2. na 18 mnd aanvullende bekken-osteotomie volgens salter of pemberton
  3. zonodig femur-osteotomie
  4. gips-immobilisatie 2 maanden
42
Q

Wat zijn kenmerken van een coxitis fugax?

A
  1. dezelfde initiële presentatie als heupdysplasie
  2. meestal jongens 3-10 jaar
  3. ‘geprikkelde’ heup, pijn, manken, niet willen lopen etc.
  4. onderzoek: beperkte abductie en endorotatie
  5. echo: hydrops van de heup
43
Q

Wat zijn kenmerken van M. Perthes?

A
  1. Groeistoornis door passagere circulatiestoornis van de femur-epifyse
  2. ischemie → necrose → infarct
  3. natuurlijke reparatie: sclerose, fragmentatie, re-ossificatie, re-modellering
  4. Leidt tot coxa plana (platte heupkop)
44
Q

Wat is de behandeling van een M. Perthes?

A

Variserende proximale femurosteotomie

45
Q

Wat zijn wat kenmerken van epifysiolysis capitis femoris?

A
  1. intermitterend klachten
  2. jongens > meisjes
  3. bij jongens: vaak obese en vertraagde puberteitsontwikkeling
  4. leeftijd 10-17 jaar
  5. behandeling: fixatie dmv schroef, zo nodig later corrigerende femurosteotomie
46
Q

Welk lichamelijk onderzoek doe je bij verdenking collumfractuur (heupfractuur)?

A
  1. Afwijkende stand → exorotatie en verkorting
  2. motoriek
  3. sensibiliteit
  4. pulsaties
  5. asdrukpijn
  6. actief/passief bewegen
47
Q

Welk aanvullend onderzoek doe je bij verdenking collumfractuur?

A

Röntgen of CT

48
Q

Hoe wordt de heupkop gevasculariseerd?

A

Onder andere door de r. acetabularis in ligamentum teres.
→ deze is bij ouderen vaak geoccludeerd → sneller necrose

49
Q

Wat zijn de soorten heupfracturen?

A
  1. Collum femoris #
    → intracapsulair
  2. Pertrochantere #
    → extracapsulair
  3. subtrochantere #
    → extracapsulair
50
Q

Hoe worden heupfracturen geclassificeerd?

A
  1. Via Garden:
    → mate van dislocatie (verplaatst of niet)
    → indicatie kans op kopnecrose
  2. Via Pauwels:
    → richting fractuurvlak
    → indicatie stabiliteit
51
Q

Wanneer gebruik je een dynamische heupschroef (DHS)?

A

Bij een niet verplaatste (garden 1/2) intracapsulaire breuk.
→ geeft compressie op de fractuur
→ juiste hoek is cruciaal

52
Q

Hoe zit het met intracapsulaire protheses?

A
  1. Garden 1: conservatief/kopsparend
  2. Garden 2: kopsparend
  3. Garden 3/4:
    → <75 jr kopsparend
    → >75 jr prothese ivm risico kopnecrose
53
Q

Wat zijn de complicaties van een operatieve behandeling?

A
  1. nabloeding
  2. wondinfectie
  3. mal-union/non-union
  4. delier/cognitieve achteruitgang
  5. gevaar: immobilisatie → pneumonie, embolie, decubitis etc.
54
Q

Wat zijn de verschillende soorten van anesthesie?

A
  1. Algehele anesthesie (narcose)
    → reversibel
  2. Loco-regionale anesthesie
    → neuroaxiaal (spinaal/epiduraal)
    → plexus
    → zenuw/infiltratie/huid/slijmvlies
55
Q

Wat is het verschil tussen inhalatie en iv anesthesie?

A

Inhalatie is ‘all in one’ en iv. is vooral sedatie

56
Q

Welke inhalatie anesthetica zijn er?

A
  1. Ether → erg brandbaar
  2. Chloroform → erg toxisch
  3. distikstof(mon)oxide → lachgas
  4. Isofluraan
  5. Sevofluraan
  6. Xenon
  7. Desfluraan
57
Q

Wat is de MAC?

A

Minimale alveolaire concentratie:
→ maat voor potentie van een anestheticum
→ =1,3 MAC voorkomt beweging in 95% van de patiënten
→ per 10 levensjaren 6% daling MAC
→ ! onafhankelijk van gewicht

58
Q

Hoe werken anesthetica in op het cardiovasculaire systeem?

A
  1. Optelling van individuele effecten op o.a.:
    → myocard (daling contractiliteit)
    → perifere vasculatuur (meestal dilatatie)
  2. Autonoom zenuwstelsel:
    → sympathicus, B-adrenoceptor
    → verschilt per anestheticum
59
Q

Wat doet het lichaam met het inhalatie anestheticum (farmacokinetiek)?

A
  1. Bij een ideaal anesthticum:
    → concentratie hersenen = concentratie bloed = concentratie ingeademde lucht
  2. Longen zijn het enigste relevant weg waarmee anesthetica in en uit het lichaam kan
  3. Metabolisme niet klinisch relevant
60
Q

Door wat wordt de farmacokinetiek bepaald?

A
  1. Oplosbaarheid in bloed en vet
  2. Alveolaire ventilatie
  3. Cardiac output
61
Q

Hoe heeft de oplosbaarheid van het anestheticum in het bloed effect op de werking?

A

Hoe beter de oplosbaarheid hoe slechter de werking, want er komt minder in de hersenen terecht.

62
Q

Welke i.v. anesthetica zijn er?

A
  1. Propofol → meest gebruikt
  2. Dexmedetomidine
  3. Thiopental
  4. Etomidaat
  5. Midazolam
63
Q

Wat is de farmacokinetiek van intraveneuze anesthesie?

A
  1. Absorptie:
    → wordt iv gegeven dus niet aan de orde
  2. Distributie:
    → afhankelijk van perfusie
    → cumulatie en redistributie
64
Q

Wat doet lokale anesthetica?

A
  1. Plaatselijke gevoelloosheid, maakt kleine ingrepen mogelijk
  2. Pijnzin, temperatuurzin, tastzin en motoriek
65
Q

Wat houdt de olie:gas partitiecoëfficiënt in?

A

→ Hoge vetoplosbaarheid vertraagt het herstel van anesthesie
→ Vetoplosbaarheid anestheticum + vetmassa patiënt

66
Q

Wat zijn de 6 stappen die je voor een operatie doet?

A
  1. Preoperatieve evaluatie en risicomanagement + contra-indicaties?
  2. Prehabilitatie/BIBO
    → voeding, beweging, psychologische steun
  3. Keuze anesthesietechniek
    → geschikt, gewenst, risico?
  4. Risico’s AA vs LRA
    → in principe even ernstig, even zeldzaam
  5. Premedicatie?
    → bv. voor minder stress
  6. Voorbereiding op de ingreep
  7. Met welke medicatie ga je door?
    → beta-blokkers, antiepileptica, longmedicatie
67
Q

Wat zijn risico’s van algehele anesthesie en LRA?

A
  1. Algeheel:
    → tandbeschadiging
    → druklaesies
    → allergie/anafylaxie
    → misselijkheid
    → infectie
  2. LRA:
    → dwarslaesie
    → zenuwschade
    → hoofdpijn
    → allergie
    → infectie
68
Q

Wat zijn de 6 stappen die je tijdens de operatie doet?

A
  1. Positionering
  2. Anesthesie/analgesie/spierverslapping
    → inductie, onderhoud etc.
  3. Bewaking en ondersteuning vitale functies + behoud van homeostase + basis monitoring
  4. Vochtbeleid
  5. Anticipatie op en interventie bij problemen
  6. Communicatie
69
Q

Wat zijn de stappen na de operatie?

A
  1. Pijnbestrijding
    → paracetamol (leverfalen), nsaid’s (bloeding/nierfalen) etc.
  2. Bewaking en ondersteuning van vitale functies
  3. Ontslag bij DBH
  4. Postoperatieve visite
70
Q

Waarom blijven mensen lijden in tegenwoordige gezondheidzorg?

A

2 hypotheses:
→ Moderne patiënten zijn steeds gevoeliger, veeleisender
→ het probleem ligt bij de geneeskunde zelf