Week 3 Flashcards

H4, H5, H6, H16

1
Q

wat is screenen?

A

als het in kaart brengen van de risicopopulaties voor een bepaalde
aandoening of uitkomst. Hierdoor neemt de kans op betere uitkomsten van behandeling toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 6 screeningsinstrumenten zijn er om ouderen met een verhoogd risico in kaart te brengen?

A

Identification of Seniors at Risk (ISAR) > ziekenhuispatiënten (ISAR-Hospitalized
Patients), huisartsenpraktijk (ISAR-Primary Care)
- Hospital Admission Risk Profile (HARP)
Instrumenten om kwetsbare ouderen op te sporen zijn:
- Groningen Frailty Indicator
- Tilburg Frailty Indicator
- Easycare-TOS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het CGA?

A

comprehensive geriatric assessment, dit kan onderverdeeld worden in het screenend gedeelte en het diagnostische gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 4 domeinen worden onderscheiden bij CGA?

A

-Somatisch: de ziekten, medicatie, incontinentie, pijn, decubitus en vallen
- Psychisch: dementie, delier, depressie, afhankelijkheid van alcohol
- Sociaal: sociaal netwerk, eenzaamheid, mantelzorg, coping
- Functioneel: ADL, slapen, horen, zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voor CGA kunnen de volgende instrumenten gebruikt worden? (ziekenhuis, huisarts, verpleeghuis)

A

Ziekenhuis:
- DEFENCE-zorgmodel
- Easycare
- InterRAI
Huisartsenpraktijk en wijk
- GOUD
- TraZAG
- Easycare
- FIT
- Om U
Verpleeghuissetting
- InterRAI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar kijken ze naar bij diagnostisch geriastrisch assesment?

A

restcapaciteit en naar mogelijkheden voor
zelfmanagement, persoonlijkheidskenmerken, sociale functiekenmerken, cognitieve
functiekenmerken, de levensloop en het gebruik van hulpmiddelen. Het doel van het
diagnostisch geriatrisch assessment is de etiologie van het probleem duidelijker te krijgen en de
samenhang tussen verschillende functiekenmerken in kaart te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt beschreven in het zorgbehandelplan?

A

In het zorgbehandelplan wordt beschreven wat
de oudere en/of de mantelzorger zelf doet, wat de verpleegkundige doet, wat de arts doet en
welke andere hulpverleners worden ingeschakeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

complexe interventie?

A

Het systematisch opsporen en begeleiden van kwetsbare ouderen,Dat wil zeggen dat in het gehele proces allerlei interventies worden
ingezet, die als gemeenschappelijk doel hebben de kwaliteit van leven te vergroten,
kwetsbaarheid te verminderen of functieverlies tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

transitional care?

A

waarbij de overgang van ziekenhuis naar huis wordt verbeterd, is
effectief in het verminderen van sterfte en heropname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de Gompertz-Makeham law of mortality?

A

Voor de doorsneemens verdubbelt het risico van sterven elke 8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 2 theorieen zijn er om de complexe processen in de cel te verklaren?

A

Kans: sommige theorieën beschrijven veroudering als een gevolg van externe
gebeurtenissen, zoals een opeenstapeling van willekeurige negatieve factoren die
cellen en lichaamssystemen mettertijd beschadigen.
- Noodlot: andere theorieën zien het verouderingsproces als een resultaat van een
interne noodzaak, een soort ingebouwd genetisch programma dat afgespeeld wordt
tot aftakeling optreedt en uiteindelijk sterfte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke 2 kans theorieen zijn er?

A
  1. wear- and -tear (slijtage) theorie= De wear-and-tear-theorieën zien het verouderingsproces als een resultaat van kans. Ze zien dat
    het menselijk lichaam constant slijt en zich herstelt. De theorieën zijn een goede verklaring voor
    sommige ziektebeelden die we veel zien bij het verouderingsproces.
    Een moderne wear-and-tear-theorie is de somatic mutation theory of ageing. Deze beschrijft
    dat alle cellen beschadigd raken door straling en als gevolg hiervan muteren of genetische
    veranderingen doormaken.
    Een andere wear-and-tear-theorie is de accumulative waste theory of ageing. Deze beschrijft
    hoe afvalproducten en andere schadelijke stoffen zich ophopen in cellen. Dat gaat uiteindelijk
    het metabolisme in de cel belemmeren, wat tot cel sterfte leidt.
  2. free-radicals-theorie= Vrije radicalen zijn onstabiele organische moleculen die als een bijproduct vrijkomen bij
    zuurstofmetabolisme in de cellen. Ze zijn erg reactief en giftig en ze vormen biologisch
    afwijkende moleculen wanneer ze in contact komen met andere celstructuren. Schade door vrije radicalen is geassocieerd met veel syndromen die leeftijdsgerelateerd zijn, zoals
    alzheimerdementie, Parkinson en hartziekten. Volgens deze theorie wordt de schade door vrije
    radicalen zichtbaar als symptomen van veroudering. Belangrijk hierbij is het gegeven dat ons
    lichaam zelf antioxidanten produceert als bescherming tegen vrije radicalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 3 noodlot theorien zijn er?

A
  1. auto-immuuntheorie= Het immuunsysteem is het verdedigingsmechanisme van het lichaam tegen vreemde indringers,
    zoals bacteriën. Bekend is dat het immuunsysteem achteruitgaat na de adolescentie. Deze
    theorie beschrijft dat het immuunsysteem uiteindelijk defect raakt en niet langer onderscheid
    kan maken tussen eigen cellen/weefsel en die van indringers. Het lichaam kan zichzelf dan gaan
    aanvallen.
  2. ageing-clock-theorie= De ageing-clock-theorie beschrijft dat het verouderen geprogrammeerd is in ons lichaam als een
    klok die tikt vanaf het moment van conceptie. Een voorbeeld in mensen is de menstruatiecyclus
    die bij de adolescentie begint en bij de menopauze eindigt. Een versie van de ageing-clocktheorie beschrijft de rol van het zenuwstelsel en endocriene systemen. Deze versie
    verondersteld dat veroudering wordt getimed door een klier, mogelijk de hypothalamus, de
    thymus of de hypofyse. Een dergelijke klier gedraagt zich als orkestleider of pacemaker die de
    volgorde van fysieke verandering over de tijd reguleert. Bewijs voor dit idee komt van
    observaties dat het hormoon dehydro-epiandrosteron (DHEA) in grotere aantallen in jongere
    mensen voorkomt. Experimenterend onderzoek bij ratten heeft aangetoond dat DHEAsupplementen ze langer laat leven. Hormonen en endocriene systemen spelen beide een
    belangrijke rol bij het verouderingsproces. Hormonen reguleren de groei, ontwikkeling en
    reproductie van planten en dieren.
  3. cellulaire theorie= Normale cellichamen kunnen een maximumaantal keren reproduceren en kunnen hun
    functionele capaciteit behouden. De cellular theory of ageing beschrijft dat veroudering het
    resultaat is van een progressieve verzwakking van de capaciteit van celdelingen, mogelijk door
    uitputting van het genetisch materiaal. De limiet die een cel heeft, kan gerelateerd zijn aan de
    maximale levensverwachting van een organisme.
    Het maximumaantal delingen staat bekend als de limiet van Hayflick.
    Normaal gesproken sterft een cel nadat de limiet van Hayflick is bereikt. Wanneer dit niet
    gebeurt ontstaat oncontroleerbare celgroei of kanker. Niet alle cellen stoppen met delen door de
    limiet van Hayflick (eicellen en spermacellen blijven delen), maar deze geeft inzicht in de
    redenen waarom ouderen een hoger risico hebben op kanker en dat het immuunsysteem
    verzwakt.
    Chromosomen hebben kleine uiteinden. Deze structuren worden telomeren genoemd en ze
    worden korter na elke celdeling. Telomeren stellen de biologische klok voor, die de unieke
    leeftijd van een cel markeert wanneer deze zich deelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uit welke 3 dingen bestaat het model van ontwikkeling? SOC

A
  1. selectie= refereert aan het adaptieve vermogen om te focussen op de zaken die belangrijk zijn
    voor een persoon. Selectie wordt in termen beschreven van electieve selectie (sturende
    processen die betrokken zijn bij selectie uit de vele mogelijkheden in ontwikkeltrajecten) en
    verliesgerelateerde selectie (reactie op een verlies aan middelen, op wat men nog kan). Het
    proces van selectie impliceert een continue daling in het aanbod van alternatieve opties.
    Door het aantal activiteiten te verminderen tot het doeltreffende kunnen activiteiten net zo
    plezierig zijn als voor vermindering ervan. Strategieën van selectie kunnen zowel reactief (als
    reactie op een gebeurtenis) als proactief (selectie voordat een gebeurtenis is voorgevallen)
    worden ingezet.
  2. optimalisatie= verwijst naar strategieën waarmee de omgeving aangepast wordt om zo voor
    iemand een gunstig of gewenst resultaat te creëren dat voldoet aan de voortdurende
    veranderingen en uitdagingen.
  3. compensatie= Ze beschrijven het gebruik van alternatieven om een doel te
    behalen of om de prestatie op het gewenste niveau te behouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de assimilatie- en accomodatietheorie?

A

verklaart hoe ouderen succesvol zijn in het houden
van een positief zelfbeeld en positieve opvattingen over het leven. Deze theorie is gebaseerd op
dat mensen op latere leeftijd veel biologische, psychische en sociale uitdagingen en verliezen
ervaren die een grote invloed op hen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

assimilatiecoping?

A

beschrijft strategieën waarmee het individu actief probeert de omgeving te
veranderen in lijn met zijn eigen doelen en verwachtingen. Processen van accommodatie zijn
evenwel nodig wanneer de verliezen vanwege leeftijd te groot worden en het te moeilijk is
hetzelfde niveau van functioneren te behouden.

17
Q

accomodatieve coping?

A

beschrijft strategieën
waarbij doelen naar beneden worden bijgesteld door beperkingen die een individu ervaart in de
omgeving of zichzelf.

18
Q

procedureel geheugen, primaire geheugen, secundaire geheugen, episodisch geheugen, semantisch geheugen?

A

-Procedureel geheugen: 1 van de vormen van het niet-declaratieve of impliciete geheugen. Het
heeft zowel betrekking op het leren van motorische vaardigheden, als op het leren van bepaalde
cognitieve vaardigheden. Toch wordt het primaire geheugen vooral in verband gebracht met het
werkgeheugen (ook vorm van kortetermijngeheugen).
-Primaire geheugen: betreft het onthouden van kleine beetjes informatie over een heel korte
periode. Onder het primaire geheugen valt tevens het kortetermijngeheugen.
-Secundaire geheugen: alle andere vormen van onthouden en ophalen van informatie vallen Dit
is een tijdelijke opslagplaats voor taakrelevante informatie.
-Episodisch geheugen: het geheugen voor gebeurtenissen.
-Semantisch geheugen: het geheugen voor betekenissen begrippen en feiten.
Ouderen kunnen met zowel het werkgeheugen als met het episodische geheugenproblemen
ervaren.

19
Q

primaire en secundaire emoties?

A

. Met primaire emoties zijn we
geboren. Deze worden getriggerd door gebeurtenissen die we meemaken in relatie tot onze
doelen. Denk aan geluk wanneer we ons doel behalen of boosheid of verdriet wanneer dit niet
lukt. Secundaire emoties zoals schaamte, schuld en trots ontstaan wanneer kinderen zich
ontwikkelen en leren dat ze onderdeel zijn van een complexe wereld waarin zijzelf ook een rol
spelen.

20
Q

welke 5 persoonlijkheidsdimensies zijn er?

A

Extraversie: de mate waarin een persoon behoefte heeft aan contact met anderen.
- Inschikkelijkheid: hoe iemand zich gedraagt (meestal meegaand, tolerant en
hulpvaardig of juist wat competitiever en weinig medewerkend?)
- Zorgvuldigheid: of een persoon georganiseerd en doelgericht te werk gaat of juist
ongestructureerd en doelloos
- Neuroticisme: of iemand emotioneel instabiel is (neurotische mensen maken zich veel
zorgen, zijn onzeker en nerveus)
- Openheid voor nieuwe ervaringen en ideeën: laat zien in hoeverre iemand nieuwe
ervaringen aangaat of ze juist uit de weg gaat en bij het vertrouwde blijft.

21
Q

rites de passage?

A

Speciale gebeurtenissen in iemands leven die een veranderingen in de sociale
status markeren (diplomering, huwelijk)

22
Q

modernization theorie?

A

geeft een verklaring voor het perspectief van de samenleving op
ouderen en stelt dat de status van ouderen minder wordt naarmate de samenleving moderner
wordt

23
Q

Hierna worden 2 theorieën beschreven die laten zien hoe diepgewortelde waarden en normen
van een samenleving het ouder worden beïnvloeden:?

A
  1. disengagement theorie= Deze theorie kijkt naar ouderdom als een tijd waarin zowel de oudere zelf als de
    samenleving zich. Bezighoudt met scheiding, zoals bij een pensioen. Dit proces van
    onttrekken wordt gezien als een heel natuurlijke en normale neiging die ‘het ritme van het
    leven’ reflecteert. Het wordt dus gezien als functioneel zowel voor de maatschappij als voor
    de oudere zelf. Deze theorie is gerelateerd aan de modernization-theorie. Aangenomen werd
    dat de status van een oudere zou verminderen als de maatschappij moderner en efficiënter
    werd. Het was dus een natuurlijk proces dat ouderen zich gingen onttrekken van de
    maatschappij en vice versa.
  2. activiteits en continuiteitstheorie= Deze theorie stelt dat mensen
    tevredener zijn wanneer ze actiever zijn. Ons zelfbeeld zou gebaseerd zijn op de rollen of
    activiteiten waaraan we meedoen: we zijn wat we doen. De continuïteitstheorie komt
    hiermee ongeveer overeen, met als aanvulling dat ouder wordende mensen geneigd zijn
    dezelfde gewoonten, persoonlijkheid en leefstijl te hanteren die ze eerder in hun leven
    ontwikkeld hebben
24
Q

ageism?

A

leeftijdsdiscriminatie

25
Q

polyfarmacie?

A

gebruik van 2 of meer geneesmiddelen.
Meestal spreken we van polyfarmacie bij chronisch gebruik van 5 of meer medicijnen.

26
Q

overbehandeling? en onderbehandeling?

A

Overbehandeling= het geneesmiddel is niet of niet meer nodig
Onderbehandeling= wanneer ten onrechte geen geneesmiddel is voorgeschreven

27
Q

risicofactoren polyfarmacie?

A

Patiënten met verscheidene ziekten (vooral hart- en vaatziekten,
diabetes en pulmonale problemen) hebben vaker polyfarmacie

28
Q

farmacologie?

A

de wetenschap die zich bezighoudt met farmacokinetiek (wat het lichaam doet
met het geneesmiddel) en farmacodynamiek (hoe het geneesmiddel werkt op het lichaam).

29
Q

farmacotiniek zijn in 4 onderdelen te verdelen?

A
  1. het lichaam neemt het geneesmiddel op. (absorptie of resorptie)
  2. het lichaam verdeelt het geneesmiddel over de weefsels van het lichaam. (distributie)
  3. het lichaam zet het geneesmiddel om. (metabolisme)
  4. het lichaam scheidt het geneesmiddel uit. (eliminatie of excretie)
30
Q

somatische functiekenmerken?

A

bijwerkingen bij oudere patiënten.
Bijwerkingen zijn vaak het gevolg van farmacodynamiek. Dit noemen we type-A bijwerkingen. In
sommige situaties is een bijwerking waarschijnlijker of juist minder waarschijnlijk

31
Q

therapieontrouw?

A

Het niet correct opvolgen van de voorschriften van de arts of
gezondheidswerker.

32
Q

welke sociale functiekenmerken hebben invloed op polyfarmacie?

A

Woonomstandigheden, overplaatsing van en naar een ziekenhuis, voorschrijffouten door artsen,
verstrekkingsfouten door apothekers, toedieningsfouten door verpleegkundigen en gebrekkige
kennis en kunde van zorgverleners.

33
Q

welke methode is er voor veilig voorschrijven van medicijnen?

A

WHO,
1. Patiëntprobleem
2. Behandeldoel
3. Behandelkeuze
4. Start behandeling
5. Patiëntinformatie en -instructie
6. Follow-up.

34
Q

welke methode is er voor het doornemen van de medicatielijst?

A

STRIP (Systematic Tool to Reduce Inappropriate Prescribing) beschreven in de
multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen.

35
Q

rode-vlaggen instrument?

A

en checklist voor verzorgenden in de thuissituatie is het rode-vlaggen instrument. Hiermee
kan een verpleegkundige gevaarlijke situaties of bijwerkingen signaleren.

36
Q

De Morisky Adherence Questionnaire?

A

is een hulpmiddel om zicht te krijgen op problemen met
medicatiegebruik.

37
Q

verpleegkundige interventies om zelfmanagement en daarmee therapietrouw te bevorderen?

A

Doseerschema vereenvoudigen
- Zelfmanagement analyseren
- Samen met de oudere gedrags-/veranderdoelen opstellen m.b.t. therapietrouw opstellen.
- Levensloop van de oudere onderzoeken
- Onderzoeken welke factoren therapietrouw belemmeren
- Copingstrategieën onderzoeken en versterken
- Motivational interviewing
- Gebruikmaken van therapietrouw-app