Week 2 Flashcards

H17, H18 en H19

1
Q

wat is dementie?

A

een hersenaandoening met cognitieve stoornissen als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 4 vormen van dementie zijn er?

A

alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie en lewy-body

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 7 dingen kunnen als gevolg van dementie optreden?

A
  1. Geheugenstoornis: een verminderd vermogen om nieuwe informatie aan te leren of zich eerder
    geleerde informatie te herinneren
  2. Afasie: zich niet goed kunnen uitdrukken in woord of schrift en/of gesproken of geschreven taal
    niet goed begrijpen
  3. Apraxie: geen doelbewuste handelingen kunnen uitvoeren
  4. Agnosie: geen objecten kunnen herkennen
    5.Stoornis in uitvoerende functies: niet in staat tot abstraheren, logische gevolgtrekkingen maken,
    organiseren, plannen maken, doelgericht handelen
    6.Stoornissen in aandacht/concentratie en/of mentale verwerkingssnelheid
  5. Stoornissen in visueel-ruimtelijke of -constructieve vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe komt alzheimer?

A

Oorzaak niet volledig duidelijk, maar gaat gepaard met het afsterven van hersencellen, een proces dat
vooraf wordt gegaan door ophoping van eiwitten  hersencellen kunnen hierdoor niet meer goed
functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welk hersendeel wordt als eerste aangetast bij de ziekte van alzheimer?

A

hippocampus, hersengebied dat belangrijk is voor het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oorzaak vasculaire dementie?

A

Doorbloeding in de hersenen is slecht, waardoor hersencellen beschadigd raken en kunnen afsterven
 stapsgewijs ontstaan problemen in het cognitief functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

klachten vasculaire dementie?

A

Wittestofafwijkingen  klachten bestaan vaak uit traagheid van informatieverwerking/denken,
loopstoornissen, parkinsonverschijnselen en moeite met het ophouden van de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leeftijd frontotemporale dementie?

A

40-65 jaar. vaak door overspanning, depressie of relatieproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oorzaak lewy body dementie?

A

Specifieke ophopingen van eiwitten in de hersencellen, zogenoemde Lewy-lichaampjes
- Lewy-bodydementie wordt gekenmerkt door denk- en bewegingsstoornissen
- Ziekte begint doorgaans met stoornissen in de uitvoerende functies (plannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken lewy body dementie?

A

Kenmerkende symptomen: traagheid en, in latere fasen, parkinsonachtige bewegingsstoornissen en
het hypergevoelig reageren op anti-psychotic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe wordt diagnostiek gebruikt bij dementie?

A

Klinische diagnostiek kan worden aangevuld met gestandaardiseerde beoordelingsinstrumenten voor
cognitie, gedragsproblemen en dagelijks functioneren, en met neuropsychologisch onderzoek
o Instrumenten: OLD, MMSE, kloktekentest en IQ-code
- Vroegdiagnostiek is belangrijk omdat hierdoor tijdig medicamenteuze behandeling, ondersteuning en
zorg kunnen worden ingezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke 4 preventietijdsvensters zijn er?

A

Preventietijdvenster 1: jongeren tussen 16-25 jaar van wie de ouders tot de groep met een lage SES
behoren door een relatief lage opleiding en een laag inkomen
o Deze jongeren hebben een verhoogde kans om op volwassen leeftijd kenmerken van een
metabool syndroom te ontwikkelen
- Preventietijdvenster 2: volwassenen tussen 30-60 jaar met metabool syndroom vaak in combinatie
met een lage SES
o Hoe meer kenmerken van het metabool syndroom aanwezig zijn, hoe groter het risico is op
negatieve gezondheidsuitkomsten
- Preventietijdvenster 3: oudere in de relatief vroege ouderdomsfase (60-70 jaar)
o Gaat om het tijdig identificeren van zelfstandig functionerende ouderen met een verhoogd risico
op relevant cognitief functieverlies
- Preventietijdvenster 4: ziekenhuisopname van 70-plussers
o 70-plussers met een grote kans op functieverlies na een ziekenhuisopname kunnen
geïdentificeerd worden met een eenvoudig meetinstrument, zoals de korte vragenlijst
Identification of seniors at risk-hospitalized patients (ISAR-HP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke medicijnen kunnen helpen tegen de achteruitgang van cognitieve functies?

A

acetylcholinesteraseremmers en memantine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

medicamenteuze behandeling dementie?

A

Behandeling met acetylcholinesteraseremmers  cognitive enhancers
- Hebben vooral effect op het geugen en de taal
- Bij matige en ernstige dementie kan memantine worden gebruikt  gunstig effect op de IADL
- Psychofarmaca worden toegepast bij gedrags- en stemmingssymptomen als aanvulling op of in
combinatie met niet-medicamenteuze interventies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

niet-medicamenteuze behandeling?

A

Op de persoon afgestemde algemene zorg  afgestemd op het vermogen tot zelfzorg en
uitvoering van instrumentele activiteiten; respectvolle bejegening
o Aanpassing van de omgeving  person-environment fit, mede ter bevordering van zelfstandig
functioneren en de veiligheid
o Belevingsgerichte omgangsstrategieën  bv eenvoudige gedragstherapeutische strategieën,
zoals belonen, om gewenst gedrag te stimuleren
o Persoonsgerichte psychosociale en psychotherapeutische behandelmethoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een delier?

A

Acute psychische stoornis waarbij sprake is van een bewustzijnsstoornis met een verminderd
vermogen de aandacht ergens op te richten, vast te houden of te verplaatsen en van een verandering
in cognitief functioneren
- Waarnemingsstoornissen kunnen zich voordoen zoals hallucinaties en wanen
- Geriatrisch syndroom
- Het optreden ervan dient als een ernstig alarmsignaal beschouwd te worden
- Wordt vaak niet tijdig herkend

17
Q

welke 2 uitgangsvormen van een delier zijn er?

A
  1. hyperactieve= : motorische onrust, plukkerigheid, hyperalertheid, agitatie, desoriëntatie,
    vaak wanen en indringende hallucinatie
  2. hypoactieve= verminderde aandacht voor de omgeving, apathisch gedrag en
    bewegingsarmoede  patiënt ligt in bed, slaapt veel en sterke fysieke en verbale prikkels nodig om
    hem wakker te maken
18
Q

hoe kan een infectie zorgen voor een delier?

A

Pathofysiologie hangt mogelijk samen met neuro-inflammatie en verstoringen van
neurotransmittersystemen
- Bij een delier tijdens een infectie is er sprake van grote veranderingen in de hersenen
- Barrière tussen bloed en hersenweefsel wordt doorlaatbaar en ontstekingscellen in de hersenen
worden sterk geactiveerd
- Verstoring van het cholinerge systeem, dat de afgifte regelt van de neurotransmitter acetylcholine,
speelt mogelijk een rol bij ontstaan van delier

19
Q

predisponerende factoren?

A

 kenmerken van de individuele patiënt die het risico verhogen

20
Q

oorzaken delier?

A

Leeftijd boven 65 jaar; hoe hoger de leeftijd, hoe groter het risico op een delier
 Bij stijging van de leeftijd nemen de duur en ernst van het beloop van het delier toe
o Pre-existente cognitieve stoornis of dementie
o Delier tijdens een eerder doorgemaakte ziekte en/of ziekenhuisopname
o Ernst van de ziekte, gedefinieerd als een klinische toestand die aan verslechtering onderhevig is of
die op korte termijn kan verslechteren
 Aandoeningen aan hart- en bloedvaten, stofwisselingsstoornissen en cerebrovasculaire
aandoeningen
o Visusstoornis
o (heup)fractuur bij opname
o Urineretentie

21
Q

uitlokkende factoren delier?

A

Infectie
o Acuut trauma, maar ook electieve operatieve ingreep
o Slaaptekort
o Dehydratie
o Afwezigheid van klok, kalender, leesbril of vertrouwde familieleden
o Kamerwisselingen tijdens het ziekenhuisverblijf
o Toepassing van vrijheidsbeperkende middelen/fixatie
o Gebruik van geneesmiddelen met psychoactieve werking
o Kathetergebruik
o Medicatie

22
Q

welke screeningsinstrumenten heb je?

A

DOSS (delirium observation screening scale): instrument van dertien items dat zich richt op aandacht
en concentratie, denken, geheugen, alertheid, emotie, traagheid, oriëntatie, psychomotorische
activiteit, slaap-waakpatroon, stemming en perceptie
- DOSS ontwikkeld voor ziekenhuizen, maar wordt in toenemende mate ook gebruikt in verpleeghuizen
- Bij gebruik bij patiënten met dementie levert DOSS veel foutpositieven op
- DOSS kan ook gebruikt worden om de ernst van een delier te documenteren

23
Q

wat is een depressie?

A

Valt onder stemmingsstoornissen
- Gemeenschappelijke kenmerk: verstoring is de regulatie van het gevoelsleven

24
Q

wat gebeurd er in het brein met depressie?

A

Depressiviteit of verlies van interesse of plezier blijft voortduren en komt los te staan van de
aanleiding  consequentie is dat de aansturing van lichamelijke processen en gevoels- en
belevingsprocessen vanuit hersenen tekortschiet  kan zich uit in vele ziekteverschijnselen en
functieproblemen en kan bestaande lichamelijke ziekten verergeren

25
Q

symptomen depressie?

A

Gewichtsverandering of eetlustverandering
o Slapeloosheid of overmatig slapen
o Agitatie of remming
o Moeheid of verlies van energie
o Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens
o Besluiteloosheid of concentratieproblemen
o Terugkerende gedachten aan de dood of suïcide, of een suïcidepoging

26
Q

instrument depressie?

A

Meest gehanteerde instrument is de geriatric depression scale (GDS), die specifiek voor ouderen is
ontwikkeld
o Lijst met 15 vragen die de patiënt bij voorkeur zelf invult of met hulp van de vpk
- In de tweede lijn kan in eerste instantie volstaan worden met de GDS-2

27
Q

preventieve en curatieve interventies bij depressie?

A

Crisis-/suïcidepreventie: toepassen van een (crisis)signalerings-/interventieplan en begeleidende
interventies gericht op het bieden van veiligheid
- Steunende begeleiding: gesprekken en activiteiten gericht op praktische en mentale ondersteuning
van de oudere, waaronder het bieden van troost, het verlichten van lijden, het helpen keuzes te
maken en coaching
- Structurerende begeleiding: gesprekken en activiteiten gericht op ordening in tijd en ruimte en op het
creëren van veiligheid
- Activerende begeleiding: gesprekken en activiteiten gericht op het stimuleren van fysieke inspanning
en beweging en op het verdelen van energie
- Advisering: ondersteunende gesprekken met een probleemoplossend karakter
- Versterking of uitbreiding van het sociale netwerk
- Systeembegeleiding, ondersteuning mantelzorg
- Bevordering van therapietrouw: observatie en begeleiding van medicatiegebruik en -effecten,
controle op bijwerkinge