Week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van de
bloedcirculatie?

A
  1. Transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
  2. Warmte transport
  3. Snelle chemische signalering- hormonen en
    neurotransmitters
  4. Doorgeven van krachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de fysische kenmerken van het circulatiesysteem?

A
  1. Gesloten systeem : rust 5L/ min en bij sporten 25/ L per minuut
  2. Goede verdeling over de organen
  3. Grote drukverschillen 80-120 mmHg → 200 mmHg
  4. Pulserende flow vs continue flow
  5. Geen starre maar flexibele elastische buizen
  6. Bloed is een HETEROGENE VLOEISTOF met visceuze eigenschappen
  7. Hoge perifere weerstand
  8. Bloedvolume ongeveer 6 Liter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt het hart als pomp?

A
  1. Grote circulatie: linkerventrikel + -atrium ( hoge druk)
  2. Kleine circulatie: rechterventrikel + - atrium ( lage druk -veneus en weerstand van longen is laag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe stroomt bloed?

A

Drukverschil. Bloed stroomt altijd van hoog naar laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is druk?

A

Kracht die loodrecht op een object boven een eenheidsgebied wordt toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is dan vloeistofdruk?

A

Kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof. Dus stel je voor je hebt een bak vol met water en je stopt er een voorwerp in, dan zal het water dat voorwerp naar beneden duwen. Hoe dieper je gaat in de bak met water, hoe meer volume op het voorwerp drukt dus hoe hoger de druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat beïnvloed de druk?

A
  1. Zwaartekracht: zie voorbeeld van bak met water
  2. Versnelling: als je gaat rennen/ snelle beweging maken dan zal de druk ook stijgen.
  3. Krachten van buitenaf: het hart bouwt druk op door de pompfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de wet van Pascal?

A

hydrostatische druk
p= rho x g x h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is het mmHg ( Kwik)?

A

Kwik is een zware vloeistof, dus je hebt veel druk nodig om dit omhoog te duwen. Dus je hebt weinig kwik nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met de druk op de verschillende posities?

A

I. liggend : Drukverschil tussen hoofd,hart,voeten in een liggende positie is niet zo groot. WEL is er een aanzienlijk drukverschil in de capillairen

II. Stand: (denk aan bak met water)
Druk in het hoofd is lager t.o.v. hart en nog lager t.o.v.
de voeten. Ook zie je druk verlaging over de capillairen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

A: Continuiteitswet
Wat is velocity?

A

je wilt dan weten wat de snelheid per bloeddeeltje is. V= 5 cm/s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is flow?

A

Flow is een volume stroom. Hoeveel cm3 stroomt er per seconde.
F=Al/t= A x v

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de continuiteitsvergelijking?

A

Je kan iets zeggen over snelheid op Punt 1 en Punt 2 in het lichaam.
Bijvoorbeeld: Capillairen vs Aorta. Je praat dan over het hele systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe beïnvloedt de vaatdoorsnede de flow?

A

Naarmate het oppervlak stijgt in de capillairen dan zie je
dat de snelheid afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

: Wet van Bernoulli : Behoud van energie

A

Deze wet geldt voor viskeus en niet incompressibel.
De wet van behoud van energie zegt eigenlijk dat de
energie op plek 1 = plek 2. Er is dan geen energie
verlies in het systeem waardoor je deze vergelijking
kan maken.

LET OP WET VAN BERNOULLI ALLEEN LOKAAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen laminaire flow en turbulente flow?

A

Laminair:
- wet van Poiseuille: delta p = F x R
- drukverschil tussen 2 punten: druk moet
altijd van hoog naar laag
- F: flow
- R: weerstand
Dus je ziet met een hogere weerstand heb je een hoger
druk verschil nodig.
- Geen geruis: geluid van de stroom
- Axiaal stromen van bloeddeeltjes
- Plasma-skimming effect: crowding in het midden,
concentratie bloed aftakking is minder

Turnulent:
- Re = 2 x r x vgem x rho / eta (re<2000 laminair en Re>3000 turbulent)
- Vaak bij vernauwingen
- Of een hele lange vernauwing
-Vaatgeruis, vaattrillingen vloeibaar, energieverlies: hart
moet harder werken
- Trombose vorming, beschadiging
vaatwand en bloedplaatjes
- Vooral bij systole en inspanning en nauwere vaten is er
sprake van turbulente flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het voordeel van turbulente flow?

A

Bij het meten van een bloeddruk, als de druk van de
machette hoog genoeg is waarbij bloed NIET stroomt. Je
laat die leeglopen tot die druk gelijk is aan de systolische
druk en ook de diastolische bloeddruk. Hierbij hoor je
geluid bij deze 2 punten en weet je wat de bloeddruk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald?

A

-Door de cardiac output: delta V x f = F
-Door de perifere weerstand R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is compliantie?

A

Hoe uitrekbaar is de aorta. Het bloed stroomt uit de lin
Pulsdruk = P systolisch – P diastolisch = drukverschil op
1 plek.
Met de leeftijd gaat de compliantie omlaag. Met de
leeftijd moet je hart harder werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er met je gemiddelde druk en pulsdruk als je een trap oploopt?

A

Alleen de gemiddelde druk gaat omhoog.
- Slagfrequentie gaat omhoog, de flow omhoog, dus de gemiddelde druk
omhoog
- Pulsdruk: Compliantie en slagvolume blijven hetzelfde.
Wat gebeurt er bij een vaatvernauwing? = LOKAAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe regel je als orgaan de doorbloeding?

A

Weerstand aanpassen aan de metabole behoefte.
Bloeddruk = v
P = I x R
P = Q (flow) x R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt ATP geproduceerd?

A

Zuurstofaanvoer
- Rode spiercellen hebben : Myoglobine met zuurstof voor ATP productie
- Witte spiercellen: anaerobe glycolyse generen van atp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de determinanten van het slagvolume( ZO hart als pomp)

A
  • Contractiliteit: hoe hoger de contractiliteit hoe hoger het slagvolume
  • Preload: hoe hoger de preload hoe hoger het slagvolume
  • Afterload: hoe hoger de preload hoe lager het slagvolume. Want je moet tegen een hoge druk
    oppompen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt de Hartfrequentie aangejaagd?

A

De baroreceptoren signaleren dat de bloeddruk is gezakt en gaan dan actiepotentialen vuren. Hierdoor wordt het autonome zenuwstelsel geactiveerd. Vervolgens wordt de hartfrequentie aangejaagd, omdat de sympaticus via noradrenaline op een adrenerge B1 receptor bindt.

  • Je hebt een snelle reactie nodig. Dus je maakt de parasympaticus minder actief. En dit gaat sneller
    dan stimulatie van sympaticus.
  • In sinusknoop zitten vooral B1 receptoren. Dit heeft even tijd nodig, maar zal dan wel de sympaticus
    meer activeren.

Dus het aanjagen van de hartfrequentie is door het remmen van de parasympaticus en het activeren van B1 receptoren in de sinusknoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe verhoog je de preload?

A
  1. Langzaam: Vasoconstrictie door de sympaticus met noradrenaline via de A1 receptoren. Vindt binnen
    een paar seconde plaats. Dit is verbonden aan RAAS systeem. Hierdoor houden we vocht vast en dus
    de preload neemt toe. De hartspier wordt hierdoor beter gevuld. Dit neemt best wel wat tijd in beslag.
  2. Acuut: autonoom zenuwstels laat de aderen samentrekken. Vena cava superior, inferior en pulmonale vene gaan samentrekken, waardoor er een drukstijging in het aderlijk stelsel ontstaat en DUS kan het hart( ventrikels/atria) beter vullen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke receptoren zijn er betrokken in het veneuze stelsel om venoconstrictie te veroorzaken?

A

Alfa-1 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar zorgt RAAS voor ?

A
  • Retentie van vocht
  • Hypertrofie van het hart: na een hartinfarct kan een hart gaan dilateren dus excentrisch uitzetten. Dit
    respons is goed bedoeld als je bloed verlies, in de woestijn en inspanning. Op den duur gaat het
    compensatie systeem zich tegen de patient keren.
    LV en zijn wand vergroten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn oorzaken van pompfalen?

A
  1. Primair:
    - Myocardinfarct
    - myocarditis
  2. Secundair: overbelasting hartspier
    - Drukbelasting
    - Volumebelasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er in het schema als er een hartinfarct
ontstaat?

A

Het hart kan dus niet meer goed pompen dit verlaagt de
contractiliteit van het hart.
- Het slagvolume, cardiacoutput en dus bloeddruk
verlagen
Als reactie op het dalen van de bloeddruk wil je de hart
rate verhogen door:
- Sympaticus gaat omhoog: door noradrenaline omhoog
: B1 adrenerge receptor →
- Parasympaticus gaat omlaag:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kan je bij een kleine infarct compenseren, maar bij een groter infarct niet?

A
  1. Neurohumorale activatie blijft doorgaan.
    - B-receptoren blijven gestimuleerd worden en uiteindelijk worden ze minder gevoelig voor
    noradrenaline en verdwijnt de dichtheid.
    - RAAS: als het doorblijft gaan gaat je hart remodeleren en blijf je teveel vocht vasthouden
    Mensen na een hartinfarct krijgen beta-blokkers en remmers van RAAS (diuretica). Om te zorgen dat het
    compensatiemechanisme wordt tegengewerkt. Je moet het hart beschermen van TE hard werken.
  2. Inflammatie: Cytokines, TNFalfa:celdood (apoptose)
  3. Remodelering: dilateren van het hart veroorzaakt verstoringen van de doorbloeding
    - Cardiomyocyt dysfunctie: verstoorde calcium huishouding waardoor het contractiele apparaat minder
    goed werkt.
    - Veranderingen in de ECM :bindweefsel : meer collageen : dus stugger hartspier
    - Pathologische signaaltransductiepaden die aanzetten tot verkeerde structuurverandering van de
    hartspier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke signaaltransductiepaden moeten geblokkeerd worden om remodelering tegen te gaan?

A

Beta-AR agonisten
Angiotensine receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke signaaltransductiepaden zijn positief:

A
  • Groeifactoren: insuline like growth factor
  • Natriuretische peptides: aangemaakt om te zorgen dat je meer gaat uitplassen als het atrium overvult is.

Dit heeft ook een gunstig effect op de hartspier.
Meer peptide zorgt ervoor dat je meer uitplast in combinatie met het afremmen van die geblokkeerde
signaaltransductiepaden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke vormen van remodelering zijn er?

A
  • Concentrische modelering
  • Excentrisch modelering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe kan het hart dilateren bij hartfalen?

A
  1. Systolisch Hartfalen
    * Hartfalen met gereduceerde ejectie fractie
    - Ischemische hartziekte: te weinig zuurstof naar het
    hart door obstructies van coronairen: hart gaat dilateren
    - Aorta insufficientie of hart infarct
  2. Diastolisch hartfalen
    * Hartfalen met normale ejectiefractie
    - Normale knijpfunctie, maar hart is stijf en vult dus
    niet goed. Lumen wordt kleiner EN hartspier wordt
    dukker..
    - Hypertrofe cardiomyopathie
    - Aorta-stenose: om afterload te normaliseren
    - COPD: chronisch obstructief longlijden. Lijdt tot een
    laaggradige ontsteking en dus een stijvere hartspier die niet
    goed vult. Wat er in zit kan je er wel uitpompen, maar het vult dus niet goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke risicofactoren zijn er bij hartfalen?

A
  1. Hypertensie
  2. Diabetes mellitus
  3. Chronische nierschade

Vrouwen hebben meer de neiging om diastolisch hartfalen te hebben, terwijl mannen eerder last hebben van systolisch hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Dus wat is het verschil tussen HFrEF en HFpEF?

A
  • Systolisch = HFrEF
    Riscofactoren leiden tot vrije zuurstofradicalen die
    allemaal problemen geven in cardiomyocyten wat leidt
    tot ischemie, infectie en dat leidt tot apoptose en
    necrose van de hartspiercellen
  • Diastolisch = HFpEF
    Risicofactoren leiden tot de vrije zuurstofradicalen in het endotheel, waardoor minder stikstofmonoxide is.
    Hartspiercel kan hierdoor minder ontspannen, verbindweefseling en hypertrofie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt de Cardiac Output verdeeld over de organen?

A

Een hart pompt 70 ml/ kg
lichaamsgewicht.
Tijdens inspanning: 25 L/min
Er gaat meer naar de spier en dus gaat er
minder naar de andere organen. Dit
betekent dus dat de bloeddoorstroming per
orgaan gereguleerd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt de bloedflow per orgaan gereguleerd?

A
  1. Precapillaire sphincters:
    - Gladde spiercellen op de arteriole kunnen samentrekken en
    ontspannen. Bloed blijft vooral in de arteriolen.
  2. Pericyten:
    Pericyten kunnen in capillaire bed contraheren waardoor Capillairen echt worden dichtgedrukt en dus minder bloed naar de capillair gaat.
    Pericyten zijn mechanisch/elektrisch in contact. Als 1 pericyt samenknijpt, kunnen ze alle pericyten laten samentrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat voor effect heeft de sympaticus op de regulatie van de bloedflow?

A
  • adrenerge regulatie alfa en beta receptoren →
    vasoconstrictie. venen contraheren, waardoor het
    hart zich makkelijk kan vullen.

ALLES gaat samentrekken waardoor er een grotere preload en afterload is. Brandstof voor spieractiviteit, maar ook stolling wordt geactiveerd. Als het fout gaat
tijdens je fight or fligth respons, kan je dus niet gelijk doodbloeden.

  • Vasoconstrictie
    na activatie van de sympaticus is weefsel afhankelijk. In het ene orgaan moet er meer bloed komen en in het andere orgaan minder.

Postganglionair : Noradrenaline op A1,A2 (=vasoconstrictie) B2 (= vasodilatatie)
- Dilatatie bronchiolen → meer zuurstof, pupillen
- Hartfrequentie, glucose afgifte, perifere weerstand, veneuze return verhoogd → Zodat bloed sneller en effectiever rondgepompt wordt.
- Blaas, spijsvertering gaan omlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat voor effect heeft de parasympaticus op de regulatie van de bloedflow?

A

Parasympaticus: speelt alleen een rol in de hersenen, is nu even niet van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat voor effect hebben lokale factoren op de regulatie van de bloedflow?

A

Het dominante mechanisme is afhankelijk van de
diameter van het vat. Als je een verticale lijn trekt door de punten 1, 2, 3 en 4 dan zie je welk mechanisme zijn optimum bereikt afhankelijk van de diameter van het vat:

  1. Flow-gemedieerde dilatatie: in de aorta
    gebeurt nog niet zoveel. Het sterkst in de arterie
  2. Neuraal (sympaticus) constrictie
    Voornamelijk in iets kleinere arterien
  3. Myogene constrictie = rek
    Rek wordt dan belangrijker In de arteriolen
  4. Metabole dilatatatie = behoefte
    De behoefte aan zuurstof bepaald of de bloedvaten
    open of dicht gaan staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe werkt het contractie-mechanisme van gladde spiercellen?

A

Een bloedvat kan maximaal openstaan en maximaal dichtstaan.

  • Als het vat volledig openstaat dan zie je bij een
    oplopende perfusie druk dat de bloeddoorstroming snel
    omhoog gaat
  • Als een bloedvat wat gecontraheerd is dan zie je dat de
    bloeddoorstroming minder snel verloopt bij een beetje
    perfusiedruk.
  • Autoregulatie: als er voldoende bloed in het orgaan
    stroomt wil je dit constant houden. Dan gaat het vat
    steeds verder dicht om te zorgen dat de
    bloeddoorstroming normaal blijft
  • Bij ziekte: aderverkalking: bloedvat werkt minder goed
    en er is minder zuurstof
    LOKAAL REGELEN VAN DE BLOEDFLOW PER ORGAAN
    druk kan je alleen centraal regelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de basisprincipes in de bloedflow per orgaan?

A
  • Arteriolen: grootste bijdrage aan totale vasculaire weerstand
  • Atherosclerose zit voornamelijk in de proximale geleidingsvaten. Heeft in de eerste instantie
    nauwelijks effect op bloedflow, arteriolen kunnen compenseren door dilatatie. Hoe meer een vat
    vernauwd hoe meer die gaat dilateren tot een maximum.
  • Wanneer de vasodilatatie capaciteit maximaal benut is: in rust net voldoende bloeddoorstroming, maar
    tijdens inspanning kan dit dan niet goed meer geregeld worden. Dus krijg je hierdoor pijn op de borst.
  • ISCHEMIE
44
Q

Hoe wordt dus bloedflow per orgaan gereguleerd?

A
  1. Neuraal ( sympaticus): via alfa en beta receptoren
    - Perifere weerstand omhoog
    - Veneuze return omhoog
  2. Lokaal:
    - Druk: rek gevoelige kanalen = myogeen mechanisme
    - Behoefte: po2, pco2, adenosine ( atp) = metabool mechanisme
    - Flow endotheel gemedieerd mechanisme:
    Dilatatie: NO, EDH, PGI2,
    Constrictie: ET, EDCF1, EDCF2
45
Q

Hoe trekken gladde spiercellen samen?

A

Je hebt intermediaire filamenten die kriskras door de cel heen lopen die met elkaar
verbonden zijn met densebodies. Als het samentrekt zie je dat de cel kleiner en ook wel
dikker wordt. Gladde spiercellen communiceren met elkaar via gapjunctions.

46
Q

Hoe werkt de cross-bridge cycle in de gladde spiercel?

A
  1. Calcium komt de cel binnen van buiten en vanuit het Serca
  2. Calcium bindt aan caM ( calmoduline) en activeert dus MLCK ( myosine light
    chain kinase)
  3. ATP → ADP + P waardoor de myosine kop wordt gefosforyleerd zodat die
    kan binden aan actine en er overheen kan lopen
47
Q

Wat is het verschil tussen calcium binding in de gladde spiercel en calcium binding in de hartspiercel?

A
  1. Hartspiercel: Calcium aan troponine C, waardoor er een bindingsplek op f-actine vrij komt voor de
    myosinekoppen
  2. Gladde spiercel: Calcium bindt aan calmoduline en zorgt voor vormverandering van de MLCK. ATP-ase
    komt vrij en dus myosinekoppen gefosforyleerd kunnen worden
48
Q

Wat zijn T-tubuli in de hartspier-cel en dwarsgestreepte spiercel?

A

Anatomisch gezien heb je hele lange invaginaties van het celmembraan om het sarcoplasmatisch reticulum.

49
Q

Welke vormen van calcium influx zijn er in de gladde spiercel?

A
  1. Calcium influx via caveola activeren RYR receptoren
    - Calcium influx van serca
    - Calcium bindt calmoduline en zorgt er uiteindelijk voor dat MLCK wordt geactiveeerd voor contractie
  2. STOC/STIC: Gaat om de zoveel ms open en dicht, waardoor er spontaan calcium instroomt en naar buiten
    stroomt.
    - Spontanious transient Outward current: ontspanning
    - Spontaneous transient inward current: contractie
  3. Farmacomechanische koppeling
    - G-proteine gekoppelde receptor geeft IP3 als er een agonist aan bindt.
    - Ip3 bindt aan IP3R waardoor er nog meer calcium vrij komt
50
Q

Wat voor functies hebben cAMP en cGMP in de gladde spiercel?

A
  1. Reguleren van calcium concentratie in de cel, door calcium weer in SERCA op te nemen
    MAAR OOK
  2. Verminderen gevoeligheid van MLCK.
    Zorgen ervoor dat MLCK gedefosforyleerd wordt zodat het gaat relaxeren
50
Q

Wat gebeurt er als de concentratie calcium in de SERCA laag wordt?

A

STIM1 receptoren maken een verbinding met een calcium kanaal ORAI ( store-operated). Waardoor van buiten de cel
calcium de cel weer inkomt en meteen in de serca wordt opgenomen,

50
Q

Hoe wordt de vaattonus DIRECT gereguleerd?

A

Via gladde spiercellen
1. Sympatische alfa adrenerge stimulatie:
Activeren receptoren van calcium en binden aan RYR waardoor calcium vrijkomt aan serca
2. Rek ( myogeen effect)
- Rek → K+ kanalen gaat dicht → depolarisatie → calcium influx.
3. Angiotensine II
4. ADP: thromboxaan (geactiveerde bloedplaatjes) , om te voorkomen dat je leeg bloedt.
5. Endotheline

51
Q

Wat is de functie van het endotheel?

A

Endotheel is een dunne laag cellen die de binnenkant van een bloedvat bekleed en de vaattonus kan reguleren. De vaattonus is de mate van samentrekking van spieren in de wanden van bloedvaten.
Gladde spiercellen bevinden zich vooral in de wand van het bloedvat.

52
Q

Wat zijn vaatverwijders?

A
  1. NO
  2. Prostacycline = PG-I2
  3. EDHF
53
Q

Waardoor produceert het endotheel vaatverwijders?

A
  1. Acetylcholine
  2. Bradykinine
  3. Shear stress ( flow)
54
Q

Wat zijn vaatvernauwers?

A

Afgifte van endotheline

55
Q

Wat zorgt ervoor dat endotheline vrij komt?

A
  1. Angiotensine II
  2. Vasopressine (ADH)
56
Q

Hoe verschilt de werking van Acetylcholine in de gladde spiercel en in de endotheel cel ?

A
  1. Endotheel: relaxeert door acetylcholine
  2. Gladde spiercel: trekt samen door acetylcholine

Dus wat je moet begrijpen is dat het endotheel de binnenbekleding is van een bloedvat en ervoor zorgt dat NO, PROSTACYCLINE en EDH wordt afgegeven waardoor de gladde spiercellen gaan relaxeren. Hoe meer het endotheel permeabel is, hoe minder goed dit systeem gaat werken. Want de stoffen die NO etc. produceren zjin ook stoffen die gladde spiercellen juist kunnen laten contraheren. ( kijk naar acetyl choline).

  • Als het endotheel permeabel is en er komt acetylcholine bij de gladde spiercellen, dan gaat die juist
    samentrekken ipv NO afgeven voor relaxatie.
    DUS DE ENDOTHEELFUNCTIE BEPAALT DE VAATWAND REACTIVITEIT
57
Q

Hoe werken vaatverwijders?

A

Ze verhogen NO productie in de endotheelcel waardoor de gladde spiercellen en dus vaattonus relaxeren

58
Q

Hoe wordt NO productie gestimuleerd?

A
  • Endotheliaal synthase ( eNOS) gestimuleerd door calcium en sheer stress
  • Korte halfwaarde tijd
  • Diffundeert over een korte afstand naar gladde spiercel
  • Geeft relaxatie van de gladde spiercel via cGMP
    eNOS onafhankelijk via NO donoren
59
Q

Hoe ontstaat verminderde vaatwandreactiviteit
bij endotheeldysfunctie?

A
  1. Diabetes
  2. Hypercholesterolemie
  3. Hypertensie
  4. Atherosclerose
  5. Roken
  6. Luchtvervuiling
60
Q

Wat is RAAS?

A

Renine, Angiotensine, (Aldosteron ), systeem

61
Q

Wat is de functie van het renine-angiotensine systeem?

A
  1. Regulatie bloeddruk: acuut of langzaam
  2. Regulatie CV hermodelering:
62
Q

Hoe wordt RAAS geactiveerd ?

A
  1. Laag bloedvolume en lage bloeddruk (circulerend systeem)
  2. Schade hart, bloedvaten en nierschade ( lokaal)
    Overactief systeem → hypertensie, hartfalen, fibrose
63
Q

Op welke organen heeft ANGIOTENSINE II effect?

A

De organen die receptoren hebben voor Angiotensine II zijn:

  1. Nier: activatie van ATI receptor door het verhogen van het bloedvolume. Door natrium resorptie wordt er
    vocht vastgehouden en dus een groter circulerend volume.
  2. Wanden van Bloedvaten: AT1 receptoren zorgen in bloedvaten ervoor dat het gaat contraheren als
    angiotensine II bindt. Verhoogd endotheline waardoor glad spierweefsel gaat contraheren.
64
Q

Wat zijn de componenten van het RAAS?

A
  1. Lever geeft Angiotensinogeen (prohormoon)
    af die circuleert
  2. Nier geeft renine af aan het bloed.
    Angiotensinogeen → Angiotensine I
  3. De longen geven ACE af ( angiotensine
    converterend enzym)
    Angiotensine I → Angiotensine II
  4. Angiotensine II bindt aan : ( 8AZ)
    AT1 - vasoconstrictie
    AT2 – Houdt de werking van AT1 tegen.
65
Q

Hoe wordt renine afgifte uit de nieren
gestimuleerd?

A

Inactief pro-enzym prorenine wordt in de nieren
omgevormd tot renine in het juxtaglomerulaire
apparaat: ligt tegenover de glomerulus.

  1. Macula densa cellen: Zijn sensoren die
    kunnen meten hoeveel natrium en chloride in de
    urine zit. Veel natrium in urine, dus meer renine afgifte
  2. Juxtaglomerulaire cellen: liggen op de afferente cellen. laag bloedvolume, weinig druk op deze
    cellen. Dus afgifte van renine.
  3. Sympathische vezels in het juxtaglomerulaire apparaat:
    Als de bloeddruk te laag is, wordt dit gemeten door de baroreceptoren en volumereceptoren. Hierdoor
    wordt adrenaline/vasopressine afgegeven zodat renine afgifte wordt gestimuleerd
66
Q

Hoe maak je van prorenine → renine?

A

Het dakje wordt eraf geknipt en in de pocket kan je angiotensine I → angiotensine II veranderen.

67
Q

Wat is de snelheidsbepalende stap in het RAAS systeem?

A

In de long zorgen de endotheelcellen ervoor dat ACE (angiotensine converted enzym) zorgt voor de volgende
reactive: angiotensine I → angiotensine II

68
Q

Wat is het effect van AT1 receptor?

A

Een AT1 receptor zorgt voornamelijk voor vasoconstrictie.
Een AT2 receptor REMT het effect van een AT1 receptor ( Vasodilatatie)

69
Q

Dus hoe kan je bloeddruk verlagen?

A
  1. AT1 antagonist ( Dus remmen van vasoconstrictie = vasodilatatie = lagere bloeddruk) → Wordt vaak
    gebruikt
  2. AT2 agonist ( vasodilatatie) → Minder effect
70
Q

Hoe werkt het sympatisch zenuwstelsel op het RAAS systeem? SNEL EFFECT

A
  1. Bloedvaten hebben Alfa 1 receptoren wat door een
    AT1 receptor wordt gestimuleerd. Dit stimuleert dan
    vasoconstrictie.
    - Alfa blokker/ Alfa 1 antagonist
    - AT1 antagonist
  2. Noradrenaline bindt aan de Beta 1 receptoren die de
    renine afgifte stimuleert
    - Betablokker / Beta1 Antagonist→ VAAK
    voorgeschreven
71
Q

Hoe werkt Aldosteron op het RAAS systeem? LANGZAAM EFFECT

A
  1. bijnier : ZONA GLOMERULOSA.
    - ANG II bindt aan ATI receptor → Aldosteron komt
    vrij
  2. Aldosteron bindt aan mineral corticoid receptor
    - NA + , H2O reabsorptie en dus kalium verlaging van
    het bloed.
    - Dorstprikkel
  3. Het bloedvolume neemt dan toe
72
Q

Hoe werkt het negatieve feedback systeem?

A

Je weet dat door een lage bloeddruk RAAS wordt geactiveerd en renine ervoor zorgt dat angiotensine II uiteindelijk kan binden aan een AT1 receptor waardoor die gaat contraheren. Zodra AT1 receptor wordt gestimuleerd, is er een negatieve terugkoppeling van de renine afgifte

73
Q

Welke vormen van hypertensie heb je?

A
  1. Primaire hypertensie: onbekende oorzaak van hypertensie
    - Hoog renine hypertensie: verhoogde vasoconstrictie. Hierbij werkt een antagonist van AT1 goed,
    omdat RAAS aanstaat.
    - Laag renine hypertensie: RAAS staat niet aan. Voeding of een ander systeem zorgt voor een verhoogde
    concentratie natrium in het bloed.
  2. Secundaire hypertensie: hypertensie veroorzaakt door een ziekte : nierziekte of tumor
    - Mineral coriticoid receptor remmen.
74
Q

Hoe kan je hypertensie behandelen door in te grijpen op RAAS?

A
  1. Renine inhibitors: Remmen vomring
    angiotensine.
  2. Ace inhibitors: remmen het enzym
    - Bloeddruk daalt enorm, omdat je minder
    angiotensine II hebt en nog meer bloeddruk
    verlaging
  3. ARB: Angiotensine(1) receptor
    blokkers
    - Minder binding aan AT1 receptor
    - Meer binding op AT2 receptor: vasodilatatie
    en dus minder natrium reabsorptie
    - DUS remming vasoconstrictie, stimulatie
    vasodilatie → bloeddrukverlaging
75
Q

Wat is de dubbelle werking van ACE-inhibitor?

A
  1. Remmen Angiotensine II vorming
  2. remmen bradykinine afbraak: minder afbraakproducten dus
    EXTRA VERLAGEND EFFECT.
76
Q

Wat zijn bijwerkingen van ACE inhibitors?

A

Zodra bradykinine wordt afgebroken
- Minder binding aan Beta 2 Receptoren
- Minder NO
- Dus minder vasodilatatie
Je gaat dan hoesten.

77
Q

Wat zijn bijwerkingen van ACE en AT1 antagonisten?

A

Zodra je de AT1 tegenhoudt met de antagonist of de ACE inhibitor. Dan valt de negatieve feedback weg op de renine. Dus renine wordt steeds opnieuw afgegeven en angiotensine II gaat omhoog, waardoor je went aan het medicijn.

Om dit tegen te gaan kan je:
- Hogere dosis geven
- Renine remmer bij geven. Als je teveel remt heb je ook problemen.

78
Q

Wat zijn ASO’s ?

A

Anti sense oligonucleotide.
Een stukje DNA/ RNA die de vorming van angiotensinogeen blokkeert in de lever. Wat een maandenlange bloeddrukverlagend effect hebt.

79
Q

Wat zijn MR antagonisten?

A

Je houdt aldosteron tegen. Om kaliumverhoging tegen te gaan

80
Q

Hoe kan je hypertensie behandelen onafhankelijk van RAAS?

A
  1. Diuretica: zout en water excretie = plassen
  2. Beta blokkers: reductie van cardiac output, remming renine afgifte
  3. Calcium antagonisten: vasodilatatie
81
Q

Wat zijn risicofactoren voor hypertensie?

A

Bloeddruk > 140/90.
1. Hartaanval
2. Hartfalen
3. Herseninfarct
4. Retinopathie
5. Chronisch nierfalen

82
Q

Wat zie je op de functiecurve?

A
  1. Cardiale functie curve= effect vulling op pomp = meer vullen dan pomp je meer uit
  2. Vasculaire functie curve/ (atriale/veneuze ) = effect pomp op vulling =
    als je niet pompt heb je geen CO en is de druk overal gelijk
83
Q

Wat gebeurt er bij hartfalen?

A
  • Pompfunctie is verstoord dus de cardiale functie verandert. Je kan het hart wel willen volproppen,
    maar je kan nooit helemaal het normale niveau bereiken.
  • Cardiale functiecurve : HMV wordt lager en de drukken nemen toe.
  • Vasculaire functiecurve: vullingsdruk neemt toe en HMV gaat naar beneden. (kijk naar de witte stip
    hoe die verschuift om de vasculaire functie curve ). Als je steeds slechter gaat pompen, lopen de
    vullingsdrukken toe, totdat het eindeoefening is. Je loopt altijd over de curve heen, totdat je de curve
    gaat aanpassen.
84
Q

Hoe krijg je HMV van 4 naar 5 L/min?

A

Als je HMV van 4- naar 5 wil krijgen.
- Venoconstrictie
- Vocht vasthouden
- HMV in rust is op peil, maar je hebt dus hogere
vullingsdrukken nodig.
- Mensen met hartfalen hebben met een verhoogde
vullingsdruk nog steeds HMV op peil houden.

85
Q

Wat gebeurt er met de functiecurves bij Hemorrhagische shock (plots bloedverlies, vochtverlies) ?

A
  • Er gebeurt iets met de vasculaire functiecurve ( effect pomp op vulling.)
  • Druk wordt lager
  • Je kan het hart niet harder laten pompen, want er is geen bloed om goed uit te pompen.
  • Je moet meer drinken, vocht vasthouden en veneuze
    constrictie om de arteriele druk op peil te houden. Arteriële vasoconstrictie wordt je bleek van.
86
Q

Wat zijn arteriële vaatfunctie stoornissen?

A
  1. Arteriële obstructie:
    - Atherosclerose: Vervetting, verkalking van de slagaders, wat leidt tot scheuren of vernauwing.
    Voornamelijk grotere vaten.
    - Hypertensie: langdurige hoge bloedddruk. Arteriolen gaan verdikken, waardoor de tunica media gaat
    verdikken
    - Vasculitis: ontsteking
  2. Arteriële Ruptuur
    - Aneurysma, behandelen we nu niet zoveel.
87
Q

Wat zijn de risicofactoren van atherosclerose?

A
  1. Erfelijke factoren: overgewicht
  2. Ongezond eten, leefstijl, sport,
  3. Roken
  4. Diabetes Mellitus
  5. Hypertensie
88
Q

Wat is autoregulatie?

A

Het vermogen van een orgaan om bij veranderende perfusie drukken toch zijn doorbloeding gelijk te houden

89
Q

Hoe kan de flow hersteld worden?

A
  • Weerstand arteriolen verlagen, bij een stenose. Zodat je flow weer
    goed wordt.
  • Weerstandsarteriolen verlagen kan tot een bepaald maximum.
  • Als je de straal halveert, neemt het oppervlakte met 75 procent af.
  • Je hebt enorme overcapaciteit in geleidingsvaten. Je hebt dus een
    obstructie die niet meteen problemen geeft.
90
Q

Hoe kan het dat dat je pas iets merkt bij 75 procent stenose?

A
  1. Overcapaciteit van de geleidingsvaten: arteriolen
  2. Autoregulatie die heel lang kan compenseren in rust condities. (daarom doe je een fietstest)
91
Q

Wat is de pathofysiologie van ischemie?

A

Adenosine: maximale verwijding
Nitraten: grotere vaten verwijden

92
Q

Wat zijn de oorzaken van myocardischemie?

A
  1. Atherosclerose: plaques die ruimte innemen, waardoor er onder perfusie is van het hart
  2. Trombosvorming
  3. Vermindering microcirculatie binnen de hartspier → diastole dysfunctie. Mensen worden steeds ouder
93
Q

Wat zijn vormen van Angina pectoris (Pijn Op de Borst) ?

A
  1. Stabiele Angina pectoris:
    - Atherosclerotische vernauwing coronairvaten en/of onvoldoende doorstroming collateralen
    - POB tijdens inspanning, of constant pijn op de borst
    - Hiervoor gebruik je Nitraten
  2. Instabiele Angina pectoris:
    - Reversibele thrombus vorming: Dit kan ontstaan bij een instabiele plaque. Dit kan scheuren, waardoor
    er thrombusvorming ontstaan
    - Spontaan pijn dat steeds terugkomt en steeds weggaat.
    - Hiervoor gebruik je Beta blokkers.
  3. Prinzmetal = variant AP.
    Coronair spasmen: onwillekeurige samentrekken van de coronair arterie.
    - Calcium influxen als oorzaak, zonder aanleidingen. Je kan hiervoor calcium antagonisten gebruiken.
    - Hiervoor gebruik je calcium antagonisten.
94
Q

Welke behandelprincipes zijn er?

A

Principe: vraag naar zuurstof is groter dan aanbod van zuurstof. Dit moet je oplossen door:
1. De perfusie verbeteren
2. Verlagen van myocardiale zuurstofbehoefte. Dus spanning verlagen.
(3. Thrombusvorming voorkomen, dit is buiten de scoop van het college)

95
Q

Wat is de initiële behandeling VOOR medicatie?

A
  1. Stoppen met roken → vaatfunctie verbeteren
  2. Meer lichaamsbeweging → vaatreactiviteit verbeteren. Hierdoor kan je doorbloeding verbeteren
  3. Behandelen hypertensie en hypercholesterolemie. Beiden verhogen de werkdruk van het hart, waardoor de hart meer moet werken en meer zuurstof nodig heeft.
  4. Farmacotherapie AP
96
Q

Welke specifieke pharmacotherapy met vasoactieve middelen zijn er ?

A

1) Nitraten
2) B-receptor antagonisten
3) Calcium antagonisten

97
Q

Wat is de werking en effect van nitraat?

A

Werking:
- NO-oxide wordt hiervan afgesplitst en zorgt voor vasodilatatie.
- Endotheelcel: D.m.v. NOS (enzym) wordt NO afgesplitst
- Gladde spiercel: verhoging NO stimuleert Guanylyl cyclase, cGMP verhoogt
- hierdoor ontstaat en dus een verlaging van calcium.

Effect:
- Hierdoor krijg je verwijding van de veneuze bloedvaten → verlagen van preload ( hoeveelheid bloed
in het hart) → dus hart moet minder hard werken.
- Verwijding coronaire collateralen
- Weinig effect op arteriolen, omdat die al maximaal zijn verwijd

Patient:
- Werkt snel bij mensen die pijn op de borst zonder inspanning ervaren

98
Q

Wat is de werking en effect van B-receptor antagonisten?

A

Doel:
Verlagen hartfrequentie via het activeren parasympathische systeem. Hierdoor gaat de zuurstofbehoefte naar beneden.

Effect:
Langere diastole: verbetering myocardiale perfusie
Bloeddrukverlagend.

99
Q

Wat is de werking en effect van calcium antagonisten?

A

Je hebt altijd bij samentrekken van spiercellen calcium nodig. Het belangrijkste verschil tussen de
dwarsgestreepte en gladde spiercellen is dat de dwarsgestreepte spiercellen ook met behulp van natrium snellere depolarisatie kunnen opwekken. De gladde spiercellen werken uitsluitend op calcium. De soort kanalen op de hartspier en gladden spiercellen zijn verschillend en daarom is er ook een uiteinlopend effect bij verscheidene calcium antagonisten.

  1. Verapamil: effect vooral op het HART. negatief inotroop ( contractiekracht) chronotroop (duur
    contractie) EFFECT.
    - MAG JE NIET COMBINEREN MET BETABLOKKERS → geeft dan teveel effect.
  2. Nifedipine: effect vooral op de vooral in de WEERSTANDSVATEN. Bloeddruk daalt, hierdoor gaat
    het hard als reflex sneller pompen. Langzamere afgifte.
    - Niet geven bij instabiele AP ( mortaliteit gaat omhoog)
  3. Diltiazem: in hart en bloedvaten.
100
Q

Wat doe je bij instabiele angina pectoris?

A
  1. Risico op myocardinfarct
  2. Geeft naast beta blokkers, nitraten en of calcium antagonisten ook aspirine: bloedverdunnend
101
Q

A. Voor en nadelen van 2D Echocardiografie

A

Wat zie je bij een 2D echo: grijsplaatjes.
- Als je op een grensvlak tussen twee verschillende weefsels en wordt er een deel van het geluid
teruggekaatst.
- Echokoppen: transducerkoppen, hebben variatie in frequentie. Dus als je een hoge frequentie hebt, heb
je hele scherpe plaatjes, maar je kan niet diep kijken.

  • Voordelen
  • Goedkoop
  • Beschikbaarheid
  • Geen straling
  • Goed spatiële (scherpte) en temporele (aantal frames/s) resolutie t.o.v. CT en MRI
  • Nadelen
  • Beperkte informatie uit standaard scanvlakken
  • Kwaliteit sterk afhankelijk van
  • Echo window (ribben, vet, lucht)
  • Kwaliteit echo laborant
102
Q

B. Voor en nadelen 3D t.o.v. 2D Echocardiografie

A
  • Voordeel = geen geometrische aannames
  • Nadeel = minder goede spatiële en temporele resolutie
103
Q

C. De 3 standaard transducer posities zijn

A
  1. Parasternaal (lange en korte as)
  2. Apicaal (2-3-4 kamer)
  3. Subcostaal (met name voor VCI diameter en collaps
  4. (Voor de beoordeling van de ernst van de aortaklepstenose wordt ook wel de rechts
    parasternaal en suprasternaal opname gebruikt)
104
Q

D. Verschillen tussen continuous en pulsed-wave Doppler

A

Toepassingen van contrast echo
- Verbetering zichtbaarheid endocard grens t.o.v. bloed
- Aantonen van shunts in het hart
- Aantonen van verminderde myocard perfusie
- Uitsluiten van een linkerkamer thrombus in de apex