Week 1 Flashcards

1
Q

Hoe wordt de binnenkant van het hart genoemd?

A

Endocard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het spierweefsel in het hart en waar zorgt het voor?

A

Myocard zorgt voor contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de buitenkant genoemd van het hart?

A

Epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Transport van bloed en lymfe vindt plaats ten behoeve van wat?

A
  1. Stofwisseling (zuurstof en voedingsstoffen)
  2. Communicatie tussen delen van het lichaam (hormonen)
  3. Bestrijding van ontstekingen (door witte, antilichamen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor vaten lopen vanuit de hart (in volgorde)

A
  1. elastische arteriën (vanuit hart)
  2. musculeuze arteriën
  3. kleine arterië
  4. arteriolen
  5. capillairen
  6. postcapillaire venulen
  7. musculeuze venen
  8. venen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zijn musculeuze arteriën belangrijk voor?

A

De regulatie van de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zorgt de elasticiteit van de arteriën voor?

A

Voor een opslag van energie tijdens de systole, waardoor het bloeddruk verval tussen systole en diastole wordt verkleind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het windketeleffect?

A

De stroming wordt versneld door vernauwing bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar bestaat een vaatwand uit?

A

Tunica intima, tunica media, tunica adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat de tunica intima uit?

A

-Endotheelcellen
-subendotheliale laag (soms gladde spiercellen en vezels)
-lamina elastica interna (niet goed te zien in de venen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar bestaat de tunica media uit?

A
  • gladde spiercellen (circulair gerangschikt)
  • elastische/lamellair vezels (wisselende hoeveelheden)
  • geen fibroblasten (extracellulaire vezels zijn afkomstig van gladde spiercellen)
  • lamina elastica externa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar bestaat de tunica adventitia uit?

A
  • losmazig bindweefsel (vooral collagene vezels/longitudinaal)
    -vasa vasorum (voorzien de vaten van bloed)
  • nervi vascularis (betrokken bij vasoconstrictie en vasodilatatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke vaten zie je het grootste bloeddruk verschil?

A

In de arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke drie arteriën zijn er en wat zijn de belangrijkste kenmerken daarvan?

A
  1. Elastische arteriën: groot, grotere tunica media, zwarte draadjes (elastine)
  2. Musculeuze arteriën: middelgroot, lamina elastica interna/externa beter te zien door minder elastine
  3. Arteriolen: erg klein en dun, tunica media 1-2 spierlagen dik, zorgen voor bloeddrukregulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bestaat de cappilair uit?

A

Pericyten ipv gladde spiercellen, endotheelcellen waar 1 erytrocyt tussen past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke drie typen capillairen heb je?

A
  1. Continue capillairen: endotheelcellen zonder gaten (hersenen)
  2. Gefenestreerde capillairen: bevatten gaatjes, met name voor in endocriene klieren voor eiwitten in darmen, nieren en galblaas
  3. Sinusoïden hebben fenestrae zonder diafragma en vergrote diafragma, lever/milt/beenmerg voor grotere structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de kenmerken van lymfevaten?

A

Dunwandig
Voeren overtollig vocht uit weefsel
Histologisch niet te onderscheiden van vene
Eindigen in ductus thoracicus en rechter ductus lymphaticus voordat ze in het bloed uitmonden (venulen en lymfen lijken op elkaar, alleen in venulen zijn rode bloedcellen te zien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Verharding van vaatwand, wat verdeelt kan worden in excentrisch en concentrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat hoort bij excentrisch?

A

Atherosclerose: vorm van vaatwand verharding door vet ophoping in endotheellaag, elastisch musculair (genetisch), athenoom (vethoping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat hoort bij concentrisch?

A

Monckebergse media sclerose: verkalking in tunica media bij musculeuze arteriën
Arteriosclerose: hyperplastisch, tast hyalien aan, arteriolen (bloeddruk regulatie), vaak bij diabetes patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een aneurysma?

A

Verslapping van de vaatwand –> kapotte endotheellaag –> bloed hoopt op in holten en stolt –> verdikking/verwijding in bloedvat –> kapot knappen en bloeding onstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de risicofactoren van een aneurysma?

A
  • Atherosclerose
  • Hypertensie
  • Bindweefselziekten (Marfan, Ehlers-Danlos)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een dissectie?

A

Lekkage in de wand van een bloedvat, tunica media en tunica intima laten los van elkaar, bloed tussen lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Risicofactoren van een dissectie zijn?

A

Hypertensie, bindweefselziekten, geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Over het celmembraan heerst een membraanpotentiaal hoe is het geladen tijdens rust?

A

Binnenkant van de cel is in rust negatief en buitenkant juist positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waardoor is de cel binnen negatief geladen?

A

Door grote hoeveelheden negatief geladen organische ionen, anionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe zijn de concentraties waardes van ionen verdeeld binnen en buiten de cel?

A

Kalium is in grote maten aanwezig binnen de cel en natrium, calcium en chloride buiten de cel: bij depolarisatie willen natrium, calcium en chloride juist naar binnen gaan en kalium naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waardoor ontstaat een potentiaalverschil

A

Door ladingsverschil tussen intracellulaire en extracellulaire waarden: Vm= Vin - Vuit= -50 tot -90

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor passieve iontransporten heb je, die dus altijd meegaan met de elektrochemische gradiënt?

A

Passief transport aan de hand van:
- Poriën: difussie door gap-junctions (connexon), weinig selectief en langdurig open
- Ionkanalen: open of gesloten zijn, ion-selectief, denk aan Na-kanaal
- Carriers: middels conformatie, een of enkele moleculen tegelijkertijd, denk aan GLUT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat voor actieve iontransporten heb je, die dus altijd tegen het elektrochemische gradiënt gaan?

A

Energie-gekoppelde carriers/ionenpompen: conformatie verandert beurtelings, selectief, energie nodig
- op twee manieren
1: primair actief (direct): gedreven door ATP-hydrolyse
2: Secundair actief (indirect): gedreven door
Downhill symport van ander ion/molecuul
Downhill antiport van een ander ion/molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat beïnvloedt de rustmembraanpotentiaal het meest?

A

Kalium beïnvloedt het meest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houdt de Nernst-potentiaal in?

A

Het potentiaal waarbij er netto geen transport van een bepaald ion plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat houdt de Goldman vergelijking in?

A

Deze vergelijking wordt gebruikt om de rustmembraanpotentiaal van een cel te berekenen op basis van de permeabiliteit van het celmembraan voor verschillende ionen (bijvoorbeeld natrium, kalium en chloride).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar is de potentiële energie afhankelijk van?

A

Hoe hoger de concentratiegradiënt en hoe lager de permeabiliteit, hoe groter de potentiële energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de drijvende kracht (wat ion transport mogelijk maakt) van de elektrochemische gradiënt?

A

De potentiële energie, deze ontstaat uit een optelsom van de ion concentratiegradiënt en potentiaalverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar zorgt de Na/K-pomp

A

Voor het instand houden van de iongradiënt over de membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De Na/K-pomp heeft 2 conformaties, welke zijn het en wat doen ze?

A

E1-conformatie: geeft toegang tot het cytosol, natrium goed gebonden, kalium wordt afgegeven, ATP kan door fosforylatie de pomp naar E2 veranderen
E2-conformatie: geeft toegang tot extracellulaire ruimte, natrium afgegeven en kalium goed gebonden, defosforylering zorgt voor E2–>E1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De ECG vertoont karakteristieke welke zijn het?

A

P: depolarisatie atria
QRS: depolarisatie septum en ventrikels
T: repolarisatie ventrikels (hartspiercellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

In welk gedeelten van endo-,myo- en epicard beginnen de coronair vaten?

A

Vanuit de epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zit tussen myocardcyten na een hartinfarct

A

Littekenweefsel wat voornamelijk uit bindweefsel ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Elk type cel heeft een eigen actiepotentiaal, hoe zit het met pacemakercellen in de SA- en AV-knoop, en hoe zit het met Purkinjecellen?

A

Bij de pacemakercellen in de SA- en AV-knoop en Purkinjecellen is er een automatische depolarisatie.
De actiepotentialen bij de Purkinjecellen hebben echter een zeer snelle depolarisatie door natrium en een plateaufase door calcium zoals myocardcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar is een actiepotentiaal afhankelijk van?

A

Eigen tijdsduur, rustmembraanpotentiaal (hoogte, stabiel/oplopend), soort ionkanalen (soort ion), voltage-afhankelijkheid (drempel) en snelheid (in)activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe verloopt een actiepotentiaal in zenuw-/skeletspier?

A

actiepotentiaal overtreft drempel –> worden voltage-gevoelige ionkanalen geopend –> natrium kanalen open –> membraanpotentiaal positiever –> kaliumkanalen open (na korte delay) –> kalium cel uit –> membraan negatiever
door korte delay daalt mmp onder rust en ontstaat er refractaire periode, waar gelijk re-activatie van natriumkanalen gebeurt

44
Q

Hoe verloopt een actiepotentiaal in hartspiercellen?

A

actiepotentiaal overtreft drempel –> worden voltage-gevoelige ionkanalen geopend –> natrium kanalen open –> membraanpotentiaal positiever –> tegelijkertijd calciumkanalen open –> membraan langere periode gedepolariseerd –> als calciumkanalen sluiten zorgen kalium kanalen voor rustmmp

45
Q

Hoe is een kanaaleiwit opgebouwd?

A

Uit 24 transmembraan helices, deze alfa-helixes vormen vier sets van 6, met in het midden een voltage-sensor (S4-helix) –> positief geladen en richt naar de negatieve gedeelten (dus in rust naar intracellulair)

46
Q

Wanneer staan de kanaaleiwitten open?

A

Zodra de S4-helixes naar de extracellulaire ruimte richten

47
Q

Hoe wordt de hoogte van de piek bij een ECG bepaald?

A

Aantal cellen die tegelijkertijd gedepolariseerd zijn

48
Q

Wat is een hartvector?

A

De resultante van hoeveel cellen meedoen en in welke richting

49
Q

Welke top komt overeen met de depolarisatie van het atrium

A

De P-top

50
Q

Welke top komt overeen met de depolarisatie van het septum?

A

De Q-top

51
Q

Waarom zie je geen signaal van de depolarisatiegolf door de SA knoop, de AV knoop en de bundel van His?

A

Te weinig cellen die eraan meedoen en ook tegelijkertijd en de pacemaker cellen (te weinig) voegen nauwelijks wat toe aan de depolarisatie golf

52
Q

Waardoor heeft de T-top dezelfde richting als de R-top

A

De richting van de depolarisatie is richting apex van endo- naar epicard en de richting van repolarisatie is juist de andere kant op van epi- naar endocard. Bij repolarisatie maakt negatief en negatief weer positief, want - en + zijn ook omgedraaid

53
Q

Wat is de hartas en wat is een normale hartas?

A

De hartas is de plaats waar de hartvector maximaal is, dus bij R-top aangezien ventrikel contractie de meeste cellen gedepolariseerd moeten worden. Een normale hartas bevindt zich tussen -30 en +90

54
Q

Hoe zal de linker ventrikel hypertrofie het ECG beïnvloeden?

A

Een hoger QRS-complex, de hartas draait meer naar links

55
Q

Waar zit het probleem bij een verlengd QT-segment?

A

Dit komt door verlate ventriculaire repolarisatie

56
Q

Welk type ionkanaal is verantwoordelijk voor de repolarisatie van de ventriculaire hartspier?

A

Spanningsgevoelige K+-kanalen

57
Q

Welke invloed heeft adrenaline op de hartfunctie?

A
  • verhoogt de hartfrequentie
  • versterkt contractiekracht
  • verkort relaxtietijd
58
Q

Waardoor is het evenwichtspotentiaal van Cl in een spiercel -89 mV en elders -47 mV

A

Intracellulair Cl in de spiercel is kleiner dan elders

59
Q

Wat is de funny current?

A

Deze stroom is verantwoordelijk voor de spontane depolarisatie van cellen in de sinusknoop, die fungeert als de natuurlijke pacemaker van het hart.

60
Q

Waardoor geeft adrenaline problemen bij long-QT syndroom

A

verhoging van de hartfrequentie

61
Q

Hoe wordt de ionselectiviteit bepaald?

A

Door de grootte van het ion, ze worden in gehydrateerde toestand vervoerd door het kanaal

62
Q

Hoe verloopt een actiepotentiaal in ventriculaire hartspiercellen?

A

Kalium-, natrium-, calciumkanalen en de natrium/calcium-exchanger (3Na/Ca)
- de exchanger laat in het begin de potentiaal oplopen
- natriumstroom naar buiten gericht en calcium naar binnen in het begin
- tijdens repolarisatie andersom (natrium-influx en calcium-efflux)

63
Q

Wat zijn de drie soorten pacemakercellen?

A

De SA-knoop, AV-knoop en purkinjecellen

64
Q

waardoor wordt de automatische activatie van actiepotentialen veroorzaakt?

A

door de funny current (Na-kanalen) en T-type calcium kanalen
- de plataeu fase wordt door L-type Ca-kanalen veroorzaakt

65
Q

Wat bepaalt de kaliumconcentratie?

A

De hoogte van de rustmembraanpotentiaal

66
Q

Wat is hyperkaliëmie?

A

Wanneer er sprake is van verhoogd K extracellulair concentratie
- kan leiden tot spier tetanus, hartritmestoornissen, of hartstilstand

67
Q

Wat is hypokaliëmie?

A

Wanneer er sprake is van een verlaagde
extracellulaire concentratie K
- kan leiden tot spierzwakte of hartritmestoornissen

68
Q

Waar zorgt het sluiten van K-kanalen voor en waar gebeurt dat?

A

In de beta-cellen in de pancreas, zorgt voor glucose-gemedieerde insulineafgifte, waardoor Ca-influx stijgt

69
Q

Waar zorgt het openen van K-kanalen voor en waar gebeurt dat?

A

In de vasculaire gladde spieren, leidt tot EDHF-gemedieerde vasodilatatie, Ca-influx daalt

70
Q

Hoe wordt de rustmembraanpotentiaal bepaald?

A

De permeabiliteit van kalium en de ionenconcentratie
- als extracellulaire K hoog of de K-kanalen sluiten dan wordt Vm minder negatief en krijg je dus depolarisatie
- als cel niet kan repolariseren dan blijft het contraheren in het hart en kan dit leiden tot hartstilstand

71
Q

Als het gaat om rechtvaardigheid zijn er 3 niveaus, welke zijn dit en wat houden ze in?

A

Microniveau: afspraken met huisarts, doorverwijzingen specialist
Mesoniveau: verdeling van middelen over verschillende domeinen
Macroniveau: budget gezondheidszorg

72
Q

Wat houdt utilisme in?

A

Grootste mogelijke goed voor de grootste groep mensen

73
Q

Wat houdt egaliarisme in?

A

Mensen dienen gelijk behandeld worden

74
Q

Wat houdt sufficientarianisme

A

Alle mensen moeten voldoende krijgen

75
Q

Wat houdt prioritarisme in?

A

Naarmate mensen slechter af zijn, verdienen zij meer (donorlijst)

76
Q

Wat is een pure procedural justice

A

Loterij winnen

77
Q

Wat is een perfect procedural justuce

A

Taart verdelen en degene die hem snijdt krijgt het laatste stukje

78
Q

Wat is imperfect procedural justice

A

Strafrecht

79
Q

Wat is eerlijkheid

A

Iedereen die het aangaat eens met de regels op grond waarvan een verdeling gemaakt wordt

80
Q

Wat is rechtvaardigheid

A

Set van regels oftewel een theorie op grond waarvan een verdeling wordt gemaakt

81
Q

Depolarisatie van het hart en de stappen

A

1) boezemcontractie wanneer prikkel van SA naar AV verloopt
2) depolarisatie van septum van links nar rechts
3) prikkel verloopt tot apex
4) linker en rechter ventrikel depolariseren
5) basale deel van de laterale wand van de linker ventrikel depolariseert (linker kamer niet in een keer depolariseren)

82
Q

Wat is het verschil van de plateaufase tussen atria en ventrikels

A

De ventriculaire plateaufase duurt langer dan de atriale

83
Q

Hoe zorg de parasympathicus voor een verlaagde HF

A

Door de depolarisatie drempel te verhogen
Extra repolarisatie
Uitwisseling van ionen remmen/funny current remmen

84
Q

Leg uit hoe de driehoek van Einthoven werkt

A

Afleiding 1: rechterarm en linkerarm (+)
Afleiding 2: rechterarm en linkerbeen (+)
Afleiding 3: linkerarm en linkerbeen (+)
AvR, AvL, AvF

85
Q

Wat bepaalt de richting van de vector bepaalt de uitslag

A

1) als de vector richting de positieve elektrode loopt, geeft dit een positieve uitslag
2) de grootte van de uitslag wordt groter naarmate de vector meer in de meetrichting loopt, vector die loodrecht loopt heeft geen uitslag
3) draaiing van de richting van de vector in de tijd geeft het idee van een hartfilmpje

86
Q

Waar bestaan spiervezels uit

A

Meerdere myofibrillen die uit sarcomeren bestaan die uit myosine en actine filamenten en loopt van z tot z lijn (parallel georiënteerd), de hartspiercellen zijn vertakt en verbonden door intercalated disks die uit desmosen en gap junctions

87
Q

Wat doet nebuline

A

Houdt het actinefilament vast aan d z lijn

88
Q

Waar wordt actine en nebuline omgeven door

A

Meerdere tropomyosine draden, per draad is er een troponine complex bestaand uit troponine C, troponine I, en troponine T

89
Q

Waar zorgt titine voor

A

Myosine vasthouden aan de z lijn (alfa-actinine) zorgt ervoor dat myosine niet helemaal opgerekt wordt

90
Q

Wat zit op de kop van Myosin heavy chain

A

Een ATP binding site
Creatinekinase met myomesine zorgt voor ATP-synthase

91
Q

Wat is tropomyosine?

A

Reguleert de interactie tussen myosine en actine

92
Q

Waar bindt Troponine T,C en I aan

A

T: tropomyosine
C: Calcium - conformatieverandering, verschuiving van tropomyosine, bindingsplaatsen komen vrij (begin cross-bridge cycle)
I: actine en remt contractie (dissociatie van actine en myosinefilamenten is ATP voor nodig)

93
Q

Hoe wordt de afgifte van Ca geregeld?

A

-Door depolarisatie
-natrium kanalen gaan open
-de spanningsafhankelijke calciumkanalen activeren
-calcium stroomt vanuit de T-tubili de cel in
-bindt aan ryanodine receptoren
-calcium wordt vrijgemaakt in het sarcoplasmatische reticulum
-natrium/calium-exchanger geeft calcium door uit T-tubuli

94
Q

Hoe wordt relaxatie van spieren geregeld?

A

-calcium wordt uit de cel gepompt door na/ca-exchanger en ATP afhankelijke kanalen in sarcolemma
-ATP afhankelijke kanalen in SR zorgen voor opname calcium in sarcoplasmatische reticulum
-sequestrine en calreticuline zijn buffereiwitten in reticulum die calicium concentratie meten en de efflux bepalen

95
Q

Hoe zit het met de afgifte van calcium in de hartspiercellen?

A

-niet uitgebreid T-tubuli netwerk
-geen direct contact tussen calcium kanalen en ryanodine receptoren
-calcium direct in cel
-duurt langer voordat calium uit sarcoplasmatische reticulum vrij wordt gemaakt
-natrium/calcium exchanger van groot belang voor depolarisatie en repolarisatie

96
Q

Wat gebeurt er wanneer de sympathicus geactiveerd wordt en het het hart beïnvloedt?

A

-hartfrequentie omhoog
-binding (nor)adrenaline aan beta-adrenerge receptoren
-via G-eiwitcomplexen wordt adenylyl cyclase geactiveerd
-cAMP wordt gemaakt en zorgt voor activatie PKA (protein kinase A)
-zorgt voor foforylering verlaging drempel van spanningsafhankelijke calcium kanalen
-ryanodine receptoren ook gestimuleerd

97
Q

PKA bevordert ook relaxatie in het hart, hoe zit dat?

A

-onder invloed van cAMP worden troponine I en PLB gefosforyleerd
-calcium gevoeligheid van troponine C verminderd
-calcium komt los van troponine C dit bevordert relaxatie
-PLB hulp eiwit voor SERCA, SR activiteit geactiveerd
-calcium sneller opgenomen in reticulum

98
Q

Wat doet digitalis?

A

-zorgt voor remming van de Na-K pomp met name in hartspier
-natrium/calcium-exchanger gestimuleerd voor influx van calcium en geremd voor efflux
-hogere basale calciumconcentratie
-meer opslag in SR

99
Q

Waardoor wordt hypertrofe cardiomyopathie veroorzaakt?

A

Mutaties in sarcomeer, vooral in myosine-kopje of het myosine binding hulp eiwit C

100
Q

Waardoor wordt gedilateerde cardiomyopathie veroorzaakt?

A

Mutaties van het hartskelet in desmosomen, dystrofine, desmines, myosine/actine, lamine A en C

101
Q

Hoe werkt de cross-bridge cycling ATPase

A
  1. Attached state: Myosine is gebonden
    aan actine.
  2. Released state: door ATP binding is
    myosine los, maar nog nog gebogen door
    zijn scharnier
  3. Cocked state: Conformatie
    verandering van myosine ( adp + p)
  4. Crossbridge state: Myosine bindt
    aan een nieuwe bindingsplek
  5. Power-stroke: Fosfaat laat los en er
    is weer vorm verandering van myosine
    waarin er verschuiving in het sarcomeer
    optreed.
102
Q

Waarom is dit calcium afhankelijk?

A

Als er geen calcium is, komt er geen bindingsplek op actine vrij en kan er dus GEEN crossbridge cycle plaatsvinden

103
Q

Hoe werkt contractie in de hartspiercel?

A

De T-tubulus zorgt voor oppervlakte
vergroting van de cel, omdat het dus
naar binnen vouwt. Hierdoor heb je een
paar extra kanalen zitten op het
membraan. Door natrium influx ontstaat
er een actiepotentiaal. Dit zorgt ervoor
dat calcium kanalen in de T-tubulus
open gaan staan die direct gekoppeld
zijn op de RYR en hierdoor wordt
calcium uit de SERCA gespuugd.
Hierdoor ontstaat uiteindelijk de
crossbridge cycling in het sarcomeer.

104
Q

Wat is de werking van positief inotrope
geneesmiddelen? (versterking pompkracht hart)

A
  1. Dobutamine = beta adrenerge agonist = verhoogt cAMP.
  2. PDE remmers : remt afbraak cAMP = verhoogt cAMP
    - Beiden kunnen contractie en relaxatie beiden beinvloeden.
  3. Beta blokkers brengt het systeem tot rust, omdat cAMP niet vrij komt.
  4. Digitalis ( na-k kanaal) = NEGATIEF INOTROOP.
105
Q

Wat is een therapeutisch geneesmiddel?

A

Een symptoom bestrijden. Bij het voorschrijven van een medicatie weeg je de voor en nadelen af per patient en dit
wordt ook op beleidsniveau gedaan.
- Aleve
- Paracetamol
- Insuline

106
Q

Wat is een preventief geneesmiddel?

A

Nog belangrijk wat het oplevert. Numbers needed to treat → HOEVEEL mensen moet je behandelen voordat eentje
beter wordt.
NNT = 1/ ARR: ( ARR absolute risico reductie)
Voorbeeldvraag: 5 met een hart infarct, 81 mensen nodig om 1 hartinfarct te voorkomen.

107
Q

Wat is een diagnostisch geneesmiddel?

A

Stofjes die je in de bloedbaan spuit ( waar je bijwerkingen van kan hebben). Om een ziekte in beeld te krijgen m.b.v.
diagnostische testen.