Week 3 Flashcards

1
Q

De soorten cellen in de tractus digestivus

A
  • epitheelcellen
  • kliercellen
  • spiercellen
  • endocriene cellen
  • zenuwcellen
  • cellen immuunsysteem
  • stamcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten epitheel is er in de tractus digestivus en waar?

A

epitheel vormt scheiding binnen en buiten.
- een-lagig endotheel (bloedvaten)
- meer-lagig, niet verhoornd: mond en slokdarm
- kubisch 1 laag: afvoergang en klieren
- cilindrisch: maag dunne & dikke darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alle epithelia hebben sluitlijsten, welke 3?

A
  • zonula occludens: tight junctions -> apicaal
  • zonula adherens: adherens junctions
    -macula adherens: desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

algemene opbouw tractus digestivus

A

Van buiten naar binnen
1. serosa: bestaat uit bindweefsel en mesotheelcellen. Zit vast aan mesenteria.
2. muscularis externa: spierlaag, meeste hebben longitudinaal en circulair en maag heeft ook schuine.
3. submucosa: onder spierlaag, bindweefsel met bloedvaten, zenuwen en lymfevaten.
4. mucosa: laag die contact maakt met voedsel. Bevat 3 lagen:
- slijmvlies: opp dat contact heeft met voedsel, bevat klieren.
- lamina propria: bindweefsel met bloedvaten en zenuwen
- muscularis mucosae: dunne laag van gladde spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten cellen zijn er in speekselklieren?

A
  • acinaire cellen: Dit zijn de sereuze cellen en maken enzymen.
  • muceuze cellen in buisje: maken slijm aan.
  • ductale cellen: liggen in kanalen die het speeksel van acinair naar mondholte brengen. Je hebt intercalated ducts (tussen de acini) en striated ducts ( veel ionen resorptie).
  • myo-epitheliale cellen: liggen om acinaire cellen en helpen bij het uitpersen van de speeksel in de afvoergang. Bij zuur wordt meer speeksel uitgeperst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken van sereuze en muceuze cellen

A

Sereuze
- kleine granula/secreetkorrels
- scheiden enzymen uit zoals amylase
- piramidevorm
- ronde kernen
- gegroepeerd in acini (groepcellen)
- donker van kleur onder microscoop

Muceuze
- grote granula/ secreetkorrels
- scheiden glycoproteine aan dat water aantrekt -> slijm
- cilindrische vorm
- samengeperste kernen dus plat en lang
- gegroepeerd in buisjes
- licht van kleur onder microscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke speekselklieren hebben sereuze of muceuze cellen?

A
  • parotid gland: sereuze
  • submandibulair: gemengde klier
  • sublinguinal: onder tong liggen muceuze cellen voor slijm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken oesophagus

A
  • niet-verhoornd meerlagig plaveiselepitheel
  • Géén slijmbekercellen, muceuze klieren in submucosa maken slijm aan.
  • overgang oesophagus naar maag: van niet-verhoornd epitheel naar cilindrisch epitheel
  • overgang heeft ECG’s (esophageal cardiac glands: speekselklieren van neutrale slijm voor beschermen voor maagzuur.
  • Begin oesophagus heeft skeletspieren voor hoesten of slikken.
  • De rest heeft glad spierweefsel (ongecontroleerd beweging)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken maag

A
  • eenlagig-cilindrisch epitheel
  • maagplooien voor rekbaarheid, veroorzaakt door submucosa en mucosa.
  • 3 lagen spieren: longitudinaal, circulair en dan schuin aan binnenkant.
  • epitheelcellen gedifferencieerd in parietale of kliercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bevindt zich in de gastrics pits?

A

Gastrics pits zijn de openingen dan isthmus/nek en dan klieren. Dit loopt naar muscularis mucosa. Dus is diep. Er liggen aantal cellen:
- muceuze cellen: boven aan en maken ook basische slijm te bescherming van HCL.
- muceuze nekcellen: maken zuur product met slijm ter bescherming
- parietale cellen: maken HCL en intrinsic factor aan.
- Chief cells: donkerder dan parietale onder microscoop en maakt pepsinogeen en maaglipase aan.
- G-cellen: zijn entero-endocriene cellen die gastrine afgeven aan bloed.
- stamcellen: helemaal onderin of in isthmus/nek. vernieuwen epitheel elke 6-9 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschil tussen parietale cellen en chiefcellen.

A

Parietale cellen:
- veel mitochondria
- groot, spiegelei
- licht gekleurd onder microscoop
- te vinden in nek/isthmus
- HCL en intrinsic factor

Chiefcellen
- ronde kernen, klein
- donker gekleurd onder microscoop
- pepsinogeen/lipase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

activiteit van parietale cellen

A

Inactief:
- individuele tubelovesiculaire structuren (TV)
- weinig microvili
- kleine intracellulaire canaliculi(IC)
Actief:
- gefuseerde TV
- Grote IC door samenkomst van TV
- veel microvili, opp vergroting meer HCL afgifte
- veel mitochondria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe maakt parietale cel HCL?

A
  • opname H20 en afsplitsing in OH- en H+.
  • H+ naar buiten gepompt door H+/K+-ATPase en dan opname K+ naar binnen.
  • OH- en CO2 vormen HCO3- door koolzuuranhydrase en wordt naar buiten getransporteerd door CL-/HCO3- antiporter en CL- naar binnen.
  • CL- naar buiten via CL-kanaal, specifiek CFTR kanaal en H+ en CL- vormen dan HCL.
  • eosinofiel door veel mitochondria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar liggen de stamcellen in de maag?

A

Ze zitten gelegen in de gastrics pits maar het ligt aan waar in de maag.
bv in de corpus zijn de stamcellen in de isthmus en de base. In pylorus is dit in de base alleen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn en welke entero-endocrience cellen heeft de GI?

A

De producten worden aan basale kant afgegeven aan bloed. Ze kunnen verbonden zijn met apicaal (open) of basaal (gesloten) , ligt aan of ze stoffen nodig hebben om dit af te geven.
- G-cellen: maken gastrine aan -> HCL.
- S-cellen: maken secretine aan -> bicarbonaat secretie
- I-cellen: cholecystokinine -> secretie pancreasenzymen
- Mo-cellen: motiline -> gladde spiercelactiviteit stimuleren in de darm
- EC-cellen: serotonine -> gladde spiercel in bloedvaatjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 zenuwen innerveren de dunne darm?

A
  • plexus Auerbach: inneveerd muscularis externa.
  • plexus van Meissner: innverveert submucosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe vindt er opp vergroting plaats van de dunne darm?

A
  • plooien van Kerckringen: vormen uitsteeksel en zorgen voor 3x opp vergroting.
  • de plooien hebben villi die 10x opp vergroting voor zorgen.
  • Villi heeft microvilli die 20x opp vergroting heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de crypte van Lieberkuhn en welke cellen liggen hierin?

A

Dit zijn de crypten tussen de plooien. Hier liggen:
- enterocyten met veel microvilli voor absorptie.
- goblet cells/slijmbekercel: afgifte slijm/mucine.
- entero-endocriende cellen als I-cells en S-cells.
- Tuftcellen zorgen voor secretie van iets onbekend
- paneth-cellen: zorgen voor afweer door anti-bacteriele werking. Breken bacterien af zodat stamcellen onderin goed blijven.
- progenitorcellen: gediffercieerde stamcellen die snel delen naar boven toe richting het lumen.
- Stamcellen: onderin, vernieuwing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de palques van peyer/ noduli lymfoidei aggregati?

A

Dit zijn lymfeknoopjes die in dunnedarm zitten. Ze doen het afweer. Ze doen het eerste barriere van bescherming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerken dikke darm

A
  • diameter 6-7 cm
  • resorptie zouten en water
  • heeft ALLEEN crypten, geen villi
  • colonocyten zorgen voor resorptie
  • crypten hebben veel slijmbekercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kenmerken vetten

A
  • vet bevat veel energie 9kcal/gr
  • niet oplosbaar en dus geen geen invloed op osmotische waarde
  • opslag in adipocyten(vetcellen) of enterocyt zelf in cytosol.
  • goed doorbloed zodat snel opname en afgifte kan gebeuren
  • 3 weken vet gerecylcled
  • vrouw 25% en man 15% vet in lichaam
  • adipocyt gevormd uit mesenchymale stamcellen.
  • scheidt leptine af -> verzadigd gevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe bevindt vetopslag en afgifte?

A
  • chylomicronen uit darm worden door lipoprotein lipase afgebroken worden tot vrije vetzuren en glycerol.
  • vrij vetzuren worden opgenomen samen met glycerol en vormen weer triglyceride. Dan is er opslag in een adipocyt.
  • Door insuline wordt glucose opgeslagen als glycerol-3-fosfaat en samen met vetzuren->triglyceride.
  • Insuline zorgt ook voor dat meer lipoprotein lipase vrijkomt voor afbreken en opslag van vet.
  • Aan de buitenkant van adipocyten zitten hormoonsensitief lipase die vetten in vetbol afbreken. Vrije vetzuren binden aan albumine en wordt naar bleod gebracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn bruine adipocyten?

A
  • voor productie van warmte, meestal jonge kinderen
  • Triglyceriden niet afgeven aan bloed maar zelf gebruiken in citroenzuurcyclus.
  • UCP-1 (uncopeling protein 1) ontkoppelt de ATP synthese in mitochodrien. Hierdoor wordt geen ATP gemaakt maar juist warmte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Exocriene en endocriene functie van pancreas

A
  • exocriene weefsel: verteringssappen via afvoergang naar duodenum
  • endocriene weefsel: eilandjes van langer hans voor insuline en glucagon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe worden spijsverteringsenzymen geproduceerd en geactiveerd in de exocriene klieren van de pancreas?

A
  • exocriene klier liggen als acini om intralobulaire ducts monden uit in interlobualire ducts. Onder invloed van CCK wordt lipases, proteases, alfa-amylases en trypsinogeen aangemaakt. Product aan apicaal. Secretine zorgt voor dat cellen van intercalated ducts bicarbonaat aanmaken. centro-acinaire cellen maakt water en bicarbonaat aan. Enzymen blijven hierdoor inactief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe worden hormonen geproduceerd en geactiveerd in de endocriene klieren van de pancreas?

A
  • alfa cellen: glucagon
  • betacellen: insuline
  • deltacellen: somatostatine
    Antilichaamkleuring om te zien waar de cellen liggen. Bevat veel bloed om hormonen af te geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Opbouw lever

A
  • weegt 1,5 kg
  • opgebouwd uit leverlobben, 6-hoekig. Buitenkant portale gebied.
  • Poortader: voedingsstofrijk, zuurstofarm naar lever
  • arteria hepatica: zuurstofrijk
  • galbuis: gal wordt aan hepatocyten gemaakt en vervoerd naar portale triad naar galbuis.
    Deze 3 vormen de portale triad.
  • Het bloed van a. hepatica komt in zelfde sinusoiden als bloed van vena porta dus ze mengen.
  • Bloed verlaat via centrale vene -> interlobulaire vene -> leverader -> vena cava inferior.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bloedvoorziening in lever: sinusoiden

A

Sinusoiden: buis die loopt van portale triad naar centrale venen.
- hepatocyten nemen voedingsstoffen uit het bloed aan de basolaterale kant. Ruimte van disse gaat bloed langzaam zodat hepatocyten meer eruit kunnen halen. Loopt langs sinusoide.
- Gal gemaakt in hepatocyt en afgegeven aan galbuisje tussen de cellen omgeven door tight junctions.
- Kupffercellen: macrofage die oude rode bloedcellen fagocyteren
- stellate cells: opslag vitamine A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar zijn de leverstamcellen?

A
  • stamcellen: liggen in hoekpunten van lobjes waar veel zuurstof en voedingsstoffen zijn. Zorgt voor continu vervangen en onderhoud van de lever.
  • Cholangiocyten zijn de cellen van galkanaal. Kanaal van Hering is tussen gal canaliculi en galafvoer (grote).
  • ze liggen tussen de epitheelcellen en om kanaal van hering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Structuur-functie relatie in lever lobjes

A

De mate van oxygenatie van leverlobjes.
Zone 1: veel zuurstof, naarmate dichterbij de centrale vene hoe minder zuurstof want wordt opgenomen door hepatocyten. Hier gebeuren o2-afhankelijke zoals aminozuur metabolisme, eiwitsynthese, gluconeogenese en ureum synthese.
- Zone 3: zuurstofarm bloed, centrale venen. Hier gebreurt 02-onafhankelijke metabolisme plaats zoals glycogeen-metabolisme, glycolyse, lipogenese en detoxificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een ileus en wat is het gevolg daarvan?

A
  • ileus is een stilstand van de darmen.
  • Gevolgen zijn ernstig buikpijn en ongemak, opgezette buik, verstoring van voedingsopname.
  • Complicaties: scheuring in de darmwand -> spoedoperatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de ziekte van Crohn en wat zijn de gevolgen?

A
  • Dit is een chronische inflammatoire darmziekte waarbij er ontsteking ontstaat in het spijsverteringskanaal. De oorzaak kan auto-immunziekte zijn waarbij prednison gebruikt wordt.
  • Gevolgen: buikpijn en krampen, diarree, vermoeidheid, gewichtsverlies, bloed in ontlasting (steatorroe).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoeveel liter wordt opgenomen en afgegeven via de tractus digestivus in 24 uur?

A
  • vochtinname: 2 L drinken
  • speekselproductie: 1L
  • maagsap: 1,5 L
  • Gal: 1 L
  • pancreassappen: 1,5 L
  • Dunne darm: 2 L
    Netto opname: 9 L
    geresorbeerd: 7,5 L in dunne darm en 1,4 L door dikke darm.
  • Afgifte via feces: 100 ml
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt bij verwijdering van organen van tractus digestivus?

A
  • Maag: geen intrinsic factor gemaakt dus geen vit B12 opname in ileum. Ook geen bescherming tegen bacterien door HCL dus kans op infecties. Toename van activiteiten in dunne darm doordat eten niet in kleine hoeveelheden afgegeven wordt.
  • Galblaas: reservoir dus weinig gevolgen. eventueel diarree.
  • Pancreas: tekort aan lipase dus weinig vetafbraak -> vet belandt in feces dus steatorroe. Ook diabetes mellitus door tekort aan insuline en glucagon.
  • Colon: diarree door weinig opname van water, hyponatriemie en dus uitdroging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is farmacokinetiek en farmacodynamiek?

A

Farmacokinetiek: wat lichaam doet met geneesmiddel
- farmacodynamiek: wat geneesmiddel doet met het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke 4 processen heeft farmacokinetiek?

A

ADEM
- absorptie (opname)
- metabolisme (omzetting)
- distributie (verdeling via circulatie)
- eliminatie (uitscheiding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Als een medicijn oraal toegediend wordt hoe zal de grafiek eruit moeten zien?

A
  • alle 4 processen spelen zich tegelijk af maar is absorptie dominant.
  • Er is een stijging van concentratie in het bloed, dan is er Cmax. Hier is absorptie en eliminatie evenveel.
  • Na een tijdje daalt de concentratie, dan is metabolisme dominant.
  • De concentratie moet zich bevinden tussen MEC (minimale effectieve concentratie) en MTC (minimale toxische concentratie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat betekent het als een zuur geïoniseerd is of ongeïoniseerd is?

A

Wanneer een zuur geïoniseerd is, heeft het een lading door het afstaan van een waterstofion (H+). Als een zuur ongeïoniseerd is, behoudt het zijn waterstofion en heeft het geen lading.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke organen doen het meeste absorptie en hoe gebeurt opname van tablet globaal?

A
  • Absorptie door maag (klein deel), dunne darm (grootste deel door opp vergroting specifiek duodenum en jejunum) en colon (klein deel).
  • Een ingenomen tablet valt uiteen in de maag of darmen. De vrijgekomen stoffen worden geabsorbeerd door enterocyten in de darmwand. Deze stoffen passeren vanuit de enterocyten naar de interstitiële ruimte en worden vervolgens opgenomen in bloed- of lymfevaten door het passeren van de basale membraan en het endotheel van de bloedvaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de verschillende transportmechanisme voor een farmacon?

A
  • passieve diffusie: voor hydrofiele stof paracellulair en hydrofobe stoffen transcellulair.
  • carrier-gemedieerde transport: het kan passief en actief zijn, gebruik van dragereiwit.
  • vesiculaire transport: met blaasje
  • actief transport: ATP-afhankelijk, verzadigbaar (max capaciteit), competitie (weinig transporters aanwezig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de wet van fick?

A

Passieve diffusie wordt beschreven met aantal onderdelen:
- concentratiegradient: drijvende kracht (dosering van middel)
- oppervlakte: hoe groter het opp, hoe beter diffusie plaatsvindt (bv dunne darm door plooien)
- permeabiliteit: hydrofiel of hydrofoob
- eigenschappenvan farmacon

42
Q

Wat zijn een aantal eigenschappen van een farmacon?

A
  • moleculaire gewicht (hoe groter, hoe minder opname)
  • lipofiel (vetoplosbaarheid)
  • ionisatiegraad (een geladen/geïoniseerd middel kan niet/minder opgenomen worden)
43
Q

Welke fysiologische factoren in MDK beinvloeden de absorptie?

A
  • pH: ligt aan de omgeving
  • doorbloeding: goede doorbloeding meer opname
  • maaglediging: lege maag meer absorptie en bij volle maag duurt langer voordat het in dunne darm komt.
  • oppervlakte: dunne darm bv
  • motiliteit: de snelheid waarbij geneesmiddel opgenomen wordt.
44
Q

Aantal belangrijke feiten

A
  • zwakke zure in zure omgeving-> beter opname, reactie ligt links.
  • zwakke basen in basische omgeving hetzelfde
  • lipofiele moleculen -> beter opname dan hydrofiel
  • passieve diffusie kan oneindig doorgaan (rechte lijn in grafiek) zolang concentratiegradient bestaat.
  • carrier transport kan verzadigd raken dus lijn is exponentieel.
  • mate van dissociatie (mate waarin in ionen uiteenvalt) hangt af van pKa van farmacon en pH van omgeving.
45
Q

Hoe vindt de opname van acetylsalicylzuur?

A
  • dit is een zwakke zuur. Als het in de maag komt vindt de reactie naar links plaats dus het blijft ongeïoniseerd. Hier vindt een kleine opname plaats en dit belandt dan in dunne darm en hier wordt meeste opgenomen door de grote oppervlakte.
46
Q

Wat is de Henderson-Hassalbachformule?

A
  • zwakke zuren: pH:
    pKa+ log (geïoniseerd/ongeïoniseerd)
    Wanneer de pH lager is dan de pKa van het zuur, zal de geïoniseerde vorm overheersen.
  • zwakke basen:
    pH = pKa+log (ongeïoniseerd/geïoniseerd)
    Bij een pH lager dan de pKa van de base zal de geïoniseerde vorm domineren.

Dit laat verhoudingen zien.

47
Q

Hoe wordt de lipofilli bepaald van een geneesmiddel?

A
  • Log P= Xoctanol delen door Xwater
  • In octanol lossen lipofiele stoffen goed op en in water hydrofiel.
  • Na vermengen zal een verdeling ontstaan, dit heet de partitie.
  • Hoe groter Log P waarder, hoe lipofieler de stof X is en beter opgenomen kan owrden.
  • Er moet wel een balans zijn tussen hydrofiel en lipofiel van een geneesmiddel zodat die nog wel kan oplossen in darmvloeistof.
48
Q

Soorten interacties tussen 2 geneesmiddelen.

A
  • pH: Maagzuurremmers kunnen de effectiviteit van bepaalde oraal ingenomen medicijnen, zoals ciprofloxacine (antibiotica), verminderen doordat ze de maag-pH verhogen, wat kan resulteren in opties zoals dosisverhoging, een ander medicijn gebruiken of een verandering in toedieningswijze.
  • complexvorming: bifosfonaten, quinolonen en tetracyclines kunnen complex vormen met stoffen in voedsel zoals metalen. Molecuul te groot, minder opname. Oplossing: andere toedieningsweg, andere medicijn, niet innemen met voedsel.
  • Competitie voor drager eiwit: levodopa, medicijn voor parkinsons disease kan niet ingenomen worden met eiwitrijke maaltijd. Omdat ze de transporters gebruiken.
49
Q

Hoe vindt algemeen metabolisme in lever plaats?

A

dit is biotransformatie. Lever zet lipofiele stoffen om tot hydrofiel -> weinig tot geen opname en uitscheiding via urine of gal.

50
Q

Wat zijn fase 1 en 2 reacties?

A

Fase 1: Fase I-reacties introduceren functionele groepen zoals -OH, -SH door processen zoals oxidatie, reductie of hydrolyse. Dit maakt geneesmiddelen polair/hydrofiel en kan resulteren in inactieve of soms actieve metabolieten die kunnen dienen als substraten voor fase II-metabolisering.

Fase 2: Fase II-reacties zijn het koppelen van een geneesmiddel of zijn metabolieten aan natuurlijke wateroplosbare stoffen in het lichaam, zoals glucuronzuur of acetyl-CoA, resulterend in metabolieten die wateroplosbaar zijn, meestal inactief zijn, en worden uitgescheiden via de urine of gal. Dit proces staat bekend als glucuronidering of acetylering.

51
Q

Wat doet het CYP-450 enzym?

A
  • doet met name fase 1 door een polaire groep aan substraat te maken -> dit wordt metaboliet.
  • bevat een haemprotein die substraat kan binden
  • te vinden in lever en darmen
  • brede specificiteit (kan verschillende substraten binden)
52
Q

Classificatie van CYP-enzym

A

bv CYP-3A4
3 geeft familie aan
A geeft subfamilie aan
4 een specifiek enzym aan

53
Q

Door welke 2 dingen wordt biotransformatie beinvloedt (substraat -> metaboliet)?

A
  • enzyminductie (verhoogt enymactiviteit) en enzyminhibatie (remt enzymactiviteit).
54
Q

Hoe wordt enzyminhibatie gereguleerd?

A
  • competitie voor de bindingplaats op het ijzermolecuul van CYP enzymen
  • sommige geneesmiddelen remmen specifieke CYP enzymen:
    Cimetidine: CYP1A2 CYP2D6 CYP3A4 CYP2C
    Ketoconazol: CYP3A4
    Paroxetine: CYP2D6
    Ciprofloxacine: CYP1A2
  • snel proces: direct inhibitie
  • meestal snel herstel: geen interactie als de inhibitor uit het lichaam is verwijderd
55
Q

Hoe wordt enzyminductie gereguleerd?

A
  • inductoren: geneesmiddelen (rifampicine), sigarettenrook, alcohol,
    kruidenmiddelen (Sint Janskruid)
  • bij (herhaaldelijke) toediening van inductoren: toename in CYP enzymactiviteit
  • specifieke of aspecifieke inductie
  • langzaam proces, ontstaat na dagen/weken: aanmaak van enzymen via
    genregulatie
  • langzaam herstel na dagen/weken bij staken therapie
56
Q

Wat is genetische polymorfisme van CYP-enzymen?

A

Genetischevariatie bepaalt de activiteit van CYP-enzymen. Er is een variatie in de CYP-genen die substraat -> metaboliet. Bij sommige hebben ze hoge activiteit ( extensive metabolizers) en lage activiteit (poor metabolizers). Bij mensen met poor metabolizers zal hoge concentratie van farmacon zijn omdat ze weinig worden afgebroken.

57
Q

Wat is biologische beschikbaarheid?

A

Dit is de fractie van geneesmiddel dat onveranderd de circulatie in komt na opname in darm en lever. Fractie kan tussen 0 en 100 liggen. Als een stof hoge opname heeft in darm en lage metabolisme in lever, heeft het hoge biologische beschikbaarheid. Oraal toediening is nooit 100% F en intraveneus wel 100% omdat poortader (dus lever) geskipt wordt.

58
Q

Wat is first pass effect?

A

Dit is wanneer een medicatie langs de lever gaat waar die afgebroken of gemetaboliseerd wordt. Hierdoor wordt effectiviteit van medicatie verlaagd en heb je hoger dosis nodig.

59
Q

Waarom wordt nitroglycerine sublinguaal toegediend en niet oraal?

A

Bij sublinguaal wordt first pass effect overgeslagen omdat het geneesmiddel direct in circulatie terechtkomt. Bij oraal gaat het afgebroken/gemetaboliseerd worden door lever.

60
Q

Wat is een prodrug?

A

Dit is een geneesmiddel die actief wordt na biotransformatie, dus de metaboliet is de juiste en actieve vorm.

61
Q

Waarom wordt een prodrug niet in actieve vorm toegediend?

A
  1. De actieve vorm is hydrofiel waardoor het niet opgenomen wordt dus moet lipofiel zijn.
  2. De actieve vorm kan darm beschadigen bij de afbraak.
62
Q

Welke interactie heeft grapefruitsap met geneesmiddelen?

A

Wanneer midazolam (slaapmiddel) toegediend wordt, breekt CYP3A4 het af in metabolieten. Grapefruitsap bevat furanocoumarinen die enzyminhibatie doen. Hierdoor gaat concentratie van midazolam stijgen en biologische beschikbaarheid (fractie) ook stijgen.

63
Q

Hoe is de metabolisme van alcohol?

A
  • alcohol -> acetaldehyde -> acetaat.
  • 1e stap door primair alcoholdehydrogenase (ADH) en bij alcoholisten overgenomen door CYP2E1. 2e stap door acetaldehyde-dehydrogenase (ALDH).
64
Q

Hoe werkt de inductie van CYP2E1 bij chronische alcoholgebruik?

A

Er wordt meer CYP-enzymen gemaakt om alcohol af te breken (auto-inductie) en dit via aspecifieke inductie. Hierbij wordt niet alleen CYP2E1 geactiveerd maar ook andere CYP-enzymen. Dus geneesmiddelen die ingenomen worden met alcohol worden meer gemetaboliseerd en dus meer uitgescheiden waardoor de dosis verhoogd moet worden.

65
Q

Hoe werkt de inhibitie van CYP2E1 bij acute alcoholinname?

A

Bij acute alcoholinname zal via aspecifieke inhibitie optreden. Hierdoor wordt niet alleen CYP2E1 geremd maar ook andere CYP-enzymen. Geneesmiddelen worden minder gemetaboliseerd en minder afgescheiden waardoor dosis verlaagd moet worden.

66
Q

Geneesmiddelen die de pH willen verhogen, werken op welke 3 mechanisme?

A
  1. Antacida: bindt aan H+ in het lumen, dus pH hoger. Voorbeeld: magnesiumhydroxide
  2. H2-receptorantagonisten: blokkeren van H2-receptor zodat histamine, acetylcholine niet kan binden, dus minder secretie H+ en pH hoger. Voorbeeld: famotidine en cimetidine.
  3. Protonpompremmers: remmen H+/K+-protonpomp waarvan H+ in lumen terecht komt, dus minder H+ pH hoger. Voorbeeld: esomeprazol, omeprazol en pantoprazol.
67
Q

Wanneer worden de pH-verhogende geneesmiddelen toegepast en wat zijn de bijwerkingen?

A
  • Toegepast bij hyperaciditeit zoals refluxziekten of maagzweren. Ook preventief gebruik bij NSAID’s waarbij maagmucosa aangetast wordt.
  • Bijwerking hebben te maken met GI: buikpijn, obsitipatie, misselijkheid, diarree. Ook hoofdpijn en spierpijn. Bij langdurige gebruik infecties door de hoge pH en minder opname van vit B12.
68
Q

Welke 3 groepen laxantia zijn er?

A
  1. Volume vergrotende laxantia: mengt met darminhoud, trekt water aan en prikkelt peristaltiek. Werkt tussen 12-24 uur. Bv: psylliumzaad.
  2. Osmotische laxantia: Bv: macrogol en lactulose. Macrogol is hydrofiel dus niet opgenomen. Bindt met water en peristaltiek neemt toe. Werkt na 1-2 uur. Lactulose omgezet tot vetzuren om pH te verlagen en bevordert hiermee peristaltiek en zachtere faeces. Werkt na 2-3 dagen.
  3. Contactlaxantitia (prodrug): bisacodyl omgezet tot actieve vorm door colon en stimuleert peristaltiek. Orale toediening, werkt na 6-12 uur.
69
Q

Bijwerkingen van laxantia?

A
  • opgezetten buik en winderigheid
  • maagpijn of krampen
  • misselijkheid
  • dehydratie en diarree
70
Q

Wat zijn de effecten van alcohol als gekeken wordt naar producten ervan?

A
  • Alcohol -> acetalaldehyde -> acetaat.
  • acetalaldehyde: toxische product veroorzaakt hoofpijn, blozen, misselijkheid en duizeligheid. Ook geeft oxidatieve stress, bij afbraak ontstaat superoxiden die leverweefsel aantasten.
  • acetaat omgezet tot acetyl-CoA en naar citroenzuurcyclus. Omgezet tot -> vetzuren -> triglyceriden. Dus alcohol maakt dik. De rest van acetaat verbranden, CO2 en H20 ontstaan.
71
Q

Aan welke zaken ligt de snelheid van de omzetting van alcohol in de maag?

A
  1. snelheid waarmee iemand drinkt.
  2. geslacht: vrouw hebben korter first pass effect en lagere ADH. Ook vrouwen hebben meer vet en alcohol lost niet op dus minder opname.
  3. maaglediging: volle maag gaat alcohol minder snel opgenomen worden.
  4. interactie met medicijnen zoals pH-verlagende die ADH verlagen.
  5. etniciteit: bij aziaten werkt ADH sneller.
72
Q

Welke 3 geneesmiddelen zorgen voor enzyminhibitie en laten daarmee spiegels van andere geneesmiddelen stijgen?

A
  • cimetidine
  • omeprazol en esomeprazol.
73
Q

Klopt dit: meeste geneesmiddelen worden als prodrugs toegdiend?

A

nee het kan als prodrug maar is niet bij de meerderheid gebruikt.

74
Q

Klopt dit: door enzyminductie zal de biologische beschikbaarheid van geneesmiddelen dalen?

A

Klopt, de activiteit van CYP-enzymen neemt toe en dus worden de geneesmiddelen gemetaboliseerd en afgebroken. Hierdoor zijn er minder werkzame over.

75
Q

Klopt dit: gelijktijdige toediening van cimetidine met andere geneesmiddelen als betablokkers kan de spiegels van de geneesmiddelen verlagen?

A

Klopt niet, cimetidine is een enzymihibator, hierdoor zal betablokker minder afgebroken worden waardoor de spiegels gaan stijgen van dit geneesmiddel.

76
Q

Klopt dit: dabigatran is de substraat van een P-glycoprotein en bij gelijktijdige toediening van dit middel met P-glycoproteinremmer kan de concentratie toenemen van dabigatran?

A

Klopt, P-glycoprotein is transmembraaneiwit die dabigatran uit bloed haalt en in darmlumen plaats. Als dit geremd wordt gaan er minder substraten opgenomen worden en gaat de biologische beschikbaarheid stijgen.

77
Q

Klopt dit: een metaboliet is hydrofieler dan de moederstof?

A

Klopt, het wordt van substraat -> metaboliet door hydrofieler te maken zodat het via gal of urinewegen uitgescheiden kan worden.

78
Q

Wat is wisselwerking tussen hartinfarct ( clopidogrel) en GORD (omeprazol en pantaprazol)?

A
  • Patient met hartinfarct wordt behandeld met clopidogrel en heeft ook GORD en krijgt dan omeprazol. Omeprazol en pantoprazol werken op de H+/K+-ATP-ase protonpomp waardoor minder maagzuur gemaakt wordt.
  • Werking van clopidogrel wordt verminderd door omeprazol. Clopidogrel is prodrug en omeprazol remt enzymCYP2C19 dat clopidogrel actief maakt.
  • Hierdoor wordt prodrug minder gemetaboliseerd en zijn er minder actieve clopidogrel over dus minder werkzaam op hartinfarct.
79
Q

Hoe werkt metronidazol en waarom veroorzaakt het een vergelijkbare reactie als disulfiram bij alcoholisten?

A

Metronidazol veroorzaakt een disulfiram-achtige reactie doordat het ook aldehyde-dehydrogenase remt, vergelijkbaar met disulfiram. Dit leidt tot een ophoping van acetaldehyde bij alcoholgebruik, wat toxische symptomen veroorzaakt die alcoholisten ziek maken, waardoor ze sneller stoppen met drinken.

80
Q

Welke effect heeft Sint-Janskruid op het gebruik van anticonceptiepil?

A

Sint-Janskruid is een inductor voor alle middelen die oraal toegediend zijn. Hierdoor wordt de pil teveel gemetaboliseerd en afgebroken waardoor de concentratie van het middel afneemt. Dit maakt de anticonceptiepil minder betrouwbaar.

81
Q

Wat is levercirrose en wat is het invloed daarop bij langdurige alcoholgebruik?

A
  • Levercirrose is dat gezond weefsel veranderd in littekenweefsel, onomkeerbaar. Leidt tot verlies van levermassa, portale hypertensie. Hierdoor kan lever taak niet uitvoeren zoals first pass effect.
  • Kan veroorzaakt zijn door alcoholgebruik en dan is er vetophoping in de lever.
  • Door portale hypertensie blijft geneesmiddel langer in vena porta waardoor minder gemetaboliseerd wordt door enzymen en afgebroken. Dit verhoogt de biologische beschikbaarheid en moet dosis toegepast worden.
82
Q

Welke signaalmoleculen stimuleren maagzuurproductie en welke remmen dit?

A
  • Stimulatie: Gastrine, histamine en door prikkeling van nervus vagus (bij zien of ruiken van eten, parasympatische) wordt acetylcholine afgegeven.
  • Remming: somatostatine
83
Q

Wat gebeurt met parietale cellen als ze niet goed functioneren?

A
  • productie van maagzuur en IF neemt af. Hierdoor minder opname van vit B12 in ileum en leidt tot perniceuze anemie.
  • bij gebrek van maagzuur vindt hyperplasie plaats van parietale cellen
84
Q

Hoe beïnvloedt somatostatine de maagzuurproductie na eiwitafbraak in de maag?

A

Het vrijkomen van somatostatine onderdrukt de afscheiding van maagzuur die wordt gestimuleerd door gastrine. Dus, wanneer de eiwitafbraak in de maag voldoende is en de pH-waarde stijgt door de vrijgekomen aminozuren en peptiden, zorgt somatostatine ervoor dat de maagzuurproductie afneemt.

85
Q

Hoe wordt maagwand beschermt van de maagzuur?

A
  • mucuslaag op de mucosa. Dit maken glycoprotein die water aantrekken. Hierdoor kunnen H+ -deeltjes niet door de slijmlaag.
  • bij het maken van maagzuur ontstaat bicarbonaat (HCO3-) en dit geeft neutrale pH.
86
Q

Welke invloed hebben alcohol, aspirine, sigaretten en NSAID op de mucosa van de maagwand?

A
  • Ze beschadigen de mucuslaag waardoor de mucosa onbeschermd is. Maagzuur beschadigd de mucosa cellen en dit leidt tot peptische ulcuslijden, carcinoom enz.
  • Bij een acute beschadiging van maagwand kan binnen een uur opgelost worden.
87
Q

Hoe ontstaan galzouten?

A
  • gemaakt als afvalstof van hepatocyten.
  • galzouten/zuren gemaakt door hydroxylatie van cholesterol. Hiervoor is co-factor vit C nodig. Dit maakt cholesterol hydrofiel.
  • wanneer vettige voedsel in duodenum komt gaat para. zenuwstelsel het hormoon cholecystokinine waardoor sfincter van Oddi relaxeert en gal afgeeft in duodenum.
  • gal wordt voor 95% hergebruikt via enterohypatische kringloop.
88
Q

Hoe ontstaat bilirubine en hoe wordt het uitgescheiden?

A
  • bilirubine is een kleurstof ontstaan na afbraak van erytrocyten en specifiek hemoglobine.
  • dit is slecht oplosbaar en wordt gebonden aan albumine vervoerd.
  • bilirubine opgenomen uit bloed door lever en koppelt glucuronzuur door glucuronyltransferase. Nu is het hydrofiel en kan uitgescheiden worden via gal.
  • Via galblaas komt het in dunne darm waar het bilirubine -> urobilinogeen -> stercobiline door oxidatie en geeft bruine kleur aan faeces.
  • Via nieren wordt urobilinogeen -> urobiline en geeft geel aan plas. Rest van urobilinogeen weer opgenomen in circulatie.
  • Bij leverziekte veroorzaakt bilirubine geelzucht.
89
Q

Wat gebeurt er met baby’s die te vroeg geboren zijn en het enzym glucuronyltransferase niet genoeg hebben en wat is oplossing?

A
  • Bij deze baby’s wordt minder bilirubine gekoppelt aan glucuronzuur en dus minder uitgescheiden. Bilirubine blijft in circulatie en kan hersenschade veroorzaken.
  • Oplossing: blauwe lichttherapie waarbij bilirubine hydrofieler wordt en uitgescheiden kan worden.
90
Q

afbraak van rode bloedcellen

A
  1. aanmaak van erytrocyten (rode bloedcellen) in beenmerg van lange pijpbeenderen.
  2. excretie van erytrocyten
  3. Na 120 dagen sterven ze af als hypertonisch (leeglopen).
  4. in lever afgebroken door Kupffercellen (macrofagen)
  5. De afvalstoffen komen in de ruimte van Disse -> endotheelcel -> hepatocyt scheidt bilirubine uit via galwegen.
91
Q

obstructie van galwegen

A

Obstructie van galgangen, door bijvoorbeeld galstenen of tumoren, leidt tot opstapeling van gal tussen levercellen. Dit kan galcanaliculi doen scheuren, wat gal in het leverweefsel vrijgeeft. Kupffercellen ruimen dit op. Gal veroorzaakt irritatie en schade aan levercellen (hepatocyten), uiteindelijk resulterend in apoptose en bij herhaalde schade in levercirrose.

92
Q

Hepatitis A

A

Hepatitis A wordt veroorzaakt door het hepatitis A-virus (HAV) en leidt tot leverontsteking. Het virus veroorzaakt schade aan de lever door T-lymfocyten en NK-cellen, wat littekenvorming kan veroorzaken. Symptomen verschijnen na de incubatietijd en omvatten vermoeidheid, lichte koorts en pijn in de bovenbuik. Bij volwassenen kan geelzucht optreden, wat wordt gekenmerkt door gele verkleuring van de ogen en huid. Laboratoriumonderzoek toont vaak verhoogde bilirubinewaarden aan.

93
Q

Kenmerken van acute pancreatitis

A
  • Oorzaak: ontsteking van pancreas doordat pancreansenzymen in pancreas geactiveerd zijn. Kan gebeuren door verstopping van galwegen en chronische alcoholgebruik. Ook door virussen en hyperlipidemie (vetten activeren pancreasenzymen) en hypercalciemie (calciumzouten blokkeren afvoergang)
  • pijn in bovenbuik, uitstralend naar rechts, misselijkheid, braken, spaarzaam peristaltiek.
  • Onderzoek toont: hoge amylase, lipase en bilirubine gehalte in bloed omdat ze lekken uit pancreas.
  • Symptomen: diabetes mellitus door beschadiging van acinaire cellen van eilandjes van langerhans.
94
Q

Welke pro-enzymen veroorzaken pancreatitits?

A

trypsine, fosfolypase A2 en elastase. Deze enzymen veroorzaken weefselbeschadiging en leidt tot ontsteking, oedeem en soms necrose. Trypsine laat normaal bloedpropjes ontstaat en doet dit in pancreas. Fosfolipase A2 en elastase doen aan vetafbraak en afbreken van elastische weefsels zoals bloedvaten. Door trombose en beschadiging van bloedvaten lekken amylase, lipase en bilirubine in bloed en zo zijn er verhoogde gehaltes ervan.

95
Q

Hoe veroorzaakt chronische alcoholgebruik
pancreatitis?

A
  1. secretie eiwitrijke pancreassappen -> ingedikte eiwit zorgt voor obstructie afvoergang -> activatie pancreasenzymen -> pancreatitis.
  2. toxische effect op acinaire cellen -> beschadiging van acinaire cellen en enzyminductie -> activering van pancreasenzymen -> pancreatitis.
96
Q

Welke enzymen worden afgegeven via exocrien pancreassap?

A

amylase, (chymo)trypsine, proteases, carboxylpeptidasen, (deoxy) ribonucleasen, lipasen, cholesterolesterasen, fosfolypasen en bicarbonaat.

97
Q

Hoe wordt voorkomen dat gal en pancreassappen niet tussen de cellen komen?

A

thight junctions aan apicaal. Deze stoffen zijn giftig voor de cellen.

98
Q

Wat zijn 4 beveiligingsmogelijkheden van de pancreas?

A
  1. Inactieve vorm van enzymen: De pancreas produceert inactieve vormen van enzymen, zoals trypsine in de vorm van trypsinogeen.
  2. Activatie in de dunne darm: Wanneer het pancreassap de dunne darm bereikt, komen specifieke hormonen en enzymen (zoals enterokinase) vrij. Enterokinase zet trypsinogeen om in trypsine, dat vervolgens andere inactieve enzymen activeert.
  3. Bicarbonaatproductie: Naast enzymen produceert de pancreas ook bicarbonaat, een basische stof die de zure omgeving vanuit de maag neutraliseert wanneer het voedsel de dunne darm bereikt. Dit helpt niet alleen bij het handhaven van een optimale pH voor enzymatische activiteit, maar beschermt ook de dunne darm tegen de zure omgeving.
  4. Sfincters en regulatie: Het lichaam heeft ook sfincters (zoals de sfincter van Oddi) die de afgifte van pancreassap en gal vanuit de galblaas reguleren. Deze sfincters zorgen ervoor dat de enzymen op het juiste moment en in de juiste hoeveelheden worden afgegeven.
99
Q

Hoe wordt lactase-insufficient veroorzaakt?

A
  • brush border enzymen disaccharidasen breken disachariden af zoals lactoseIn galactose en glucose en wordt opgenomen.
  • Bij lactose intolerantie is er weinig lactase (enzym) en blijft lactose in de ontlasting. Trekt water aan door osmotische waarde en zo krijg je diarree.
  • Dit kan aangeboren zijn: mutatie in gen dat voor lactase codeert, autosomaal recessief.
  • Verworven: er wordt minder van lactase gemaakt (downregulatie)
    Komt in Afrika en Azie meest voor.
100
Q

Wat is coeliakie?

A
  • allergie tegen gluten, aangeboren auto-immuunziekte.
  • als patient met deze allergie gluten inneemt wordt darmweefsel aangetast -> coeliakie.
  • T-cellen maken enterocyten kapot waardoor atrofie ontstaat. Darmepitheelcellen verdwijnen, stamcellen niet snel genoeg om te vervangen. De crypten ondergaan hyperplasie.
  • Gliadine (glycoprotein) binding aan met glutenine -> gluten (eiwit).
  • Bij coeliakie gaat receptor van APC (antigeenpresenterende cel) binding aan met gliadine, waardoor T-cellen geactiveerd zijn en darmcellen afbreken.
  • Bij deze patienten is ook antistof tegen gliadines in bloed, ijzerdeficientie, foliumzuurdeficientie, ontstekingsmediatoren.