week 3 Flashcards
Wat is de functie van hepatic stellate cellen (HSC)?
Ze bevinden zich in de ruimte van Disse.
HSC produceren extracellulaire matrix eiwitten, zijn een belangrijke plek voor opslag van vitamine A, hebben een contractile rol (-> controle over microvasculaire tonus) en hebben een rol in hepatische regeneratie en fibrogenesis.
Wat zijn de (primaire histologische) kenmerken van levercirrose?
- fibrose
- te niet gaan van vasculaire en gal elementen
- regeneratie
- nodulair vorming
Niet gelokaliseerd, maar in heel de lever. injury, repair, regeneration and scarring.
Wat zijn NASH en NAFLD?
Non Alcoholic Steato-Hepatitis is een ontsteking en littekenvorming door vet en voeding, waardoor er een leverziekte en leverkanker kan ontstaan. Bij NAFLD ligt de nadruk op vet en bij NASH op de ontsteking. NASH komt voort uit NAFLD.
Wat zijn de verschillende oorzaken voor levercirrose?
- Alcohol
- Virale hepatitis
- NASH/NAFLD
- Drugs en toxins
- galweg obstructie
- Auto-immuun (PBC, PSC en AIH)
- idiopathisch
- hemochromatosis (stapeling ijzer), Wilson’s desease (stapeling koper, zeldzaam)
Wat kan je vinden bij lichamelijk onderzoek bij iemand met levercirrose?
- hepatomegalie (vergrote lever)
- icterus
- ascites
- spider angioma (uitgezette bloedvaatjes)
- splenomegalie (vergrote milt)
- palmar erythema (handpalm rood door vergrote bloedtoevoer)
- fetor hepaticus (de afvalstoffen die niet door de lever worden opgeruimd, adem je uit, wat je ruikt)
- purpura
Wat zijn de voordelen van UDCA?
Choleretisch effect (galflow gaat omhoog), waardoor het de galwegen/galstenen doorspoelt. UDCA remt de novo synthese 'toxisch' endogeen galzout in de hepatocyt. UDCA is zelf niet hepato-toxisch.
Het heeft 1 OH-binding aan de andere kant waardoor het niet meer amfoteer, maar wel hydrofiel is.
Via wat wordt het grootste deel van de galzouten geresorbeerd?
Via de IBAT (intestinal bile acid transporter) in het distale ileum. Dit is een natrium afhankelijke transporter.
Welke hormonen zorgen voor stimulatie of remming van de bicarbonaat uitscheiding van de gal canaliculi?
Stimulatie: secretine, VIP en glucagon
Remming: somatostatine
Welke twee componenten van het gal veranderen in de galblaas?
Verhoging van de concentratie en verlaging van de pH. De pH verlaging gaat galsteenvorming door de hogere concentratie tegen.
Hoe zit de regulatie van de vulling/lozing van de galblaas in elkaar?
Wanneer er meer CCK wordt afgegeven in het duodenum, is er een hogere concentratie vetten aanwezig. CCK scheidt een hormoon af in de buurt van de n. vagus receptor. Efferente signalen gaan naar de galblaas waar ACh-receptoren zitten die voor spiercontractie zorgen. Een ander efferent signaal gaat op hetzelfde moment naar de sfincter van Oddi en middels VIP/NO gaat de kringspier open.
Naast CCK vindt deze gecoördineerde regulatie ook plaats door vagale reflexen.
Hoe zorgt de ABCB4 transporter/gen voor bescherming van de galwegen tegen de galzouten?
Het ABCB4 zorgt ervoor de fosfolipiden van de binnenkant van het membraan naar de buitenkant floppen en hierbij zelfs een beetje exposeren waardoor deze fosfolipiden worden opgenomen in de micellen. Hierdoor raken de micellen vol en kunnen ze niet meer de galwegen aantasten.
Wat is PFIC3?
Bij PFIC3 is er een mutatie in het gen van de ABCB4 transporter (flopper fosfolipase). Dit leidt tot cholestase, fibrose leidend tot cirrose, portale hypertensie en leverfalen leidend tot een levertransplantatie.
Hoe zo beschermt de ATP8B1 transporter de galwegen tegen galzouten?
Bij glycerofosfolipides is er minimaal 1 onverzadigd vetzuur. Sphingomyeline heeft daarentegen twee verzadigde vetzuren en is hierdoor beter beschermd tegen zeep en dus galzouten. Dus hoe meer van deze laatste je hebt aan de buitenkant van de celmembraan, hoe resistenter dit membraan is tegen galzouten.
De ATP8B1 transporter? flipt glycerofosfolipides naar binnen, waardoor de buitenkant van het celmembraan voor het grootste deel uit sphingomyeline gaat bestaan.
Wanneer ontstaan galstenen?
Bij verhoogd cholesterol en/of verlaagd fosfolipiden.
Wat is cholestase?
Onderbreking en/of verstoring van de galproductie en/of galafvloed.
Stapeling van stoffen in bloed en lever die via de gal worden uitgescheiden (bijv bilirubine en galzouten) en daardoor tekort van o.a. galzouten in de dunne darm.