Week 2: Van Hees H1, De Jong & Snik, Hoorcollege 2 Flashcards

1
Q

Ethiek

A

Houdt zich bezig met wat het juist en goed handelen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op elke vraag zijn er drie soorten antwoorden

A

Juridisch antwoord: mag het volgens de wet
Praktisch antwoord: als het werkt, mag het
Ethisch antwoord: Is iets in een bepaalde situatie te rechtvaardigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Normen

A

Oordelen over wat wel of niet zou moeten of mogen zijn. Handelingsrichtlijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarden

A

Aspecten die we belangrijk vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deugden

A

Waarden als karaktereigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Moraal

A

Een stelsel van normen en waarden, dat betrekking heeft op het handelen van de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vrijheid

A

Positieve vrijheid: de aanwezigheid van mogelijkheden

Negatieve vrijheid: de afwezigheid van plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Authenticiteit

A

Een mens is authentiek als hij een balans kan vinden tussen interne en externe bronnen.
Intern: karaktereigenschappen, eigen wensen, motivatie, driften
Extern: verwachtingen van anderen, plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geluk

A

Geluk is niet de hoogst mogelijke waarde, maar geluk is het streven naar belangrijke persoonlijke waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Utilitarisme

A

Het einde rechtvaardigt de middelen.
Je moet doen wat uiteindelijk de beste gevolgen heeft op de lange termijn voor alle betrokkenen. Maximalisatie van geluk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Deontologie

A

Het einde rechtvaardigt de middelen niet. Je moet je houden aan de categorisch imperatieven, maar als deze elkaar tegenwerken dan kijk je naar het Categorisch imperatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kanttekeningen utilitarisme

A
  1. De voorspelbaarheid van de toekomst
  2. Wat is rechtvaardig
  3. Is geluk zo waardevol dat het mag werken als richtlijn?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kanttekeningen Deontologie

A
  1. Overschatting van de redelijkheid? Zijn mensen in staat deze overweging te maken?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tegenstanders bijzondere scholen beweren:

A
  1. Werkt mee aan religieuze en morele verdeeldheid;
  2. Bevordert sociale en economische verdeeldheid;
  3. Geeft ouders de kans om te indoctrineren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Liberale neutraliteit

A

De staat moet neutraal zijn m.b.t. controversiële ideeën van het goede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Twee standpunten in dit probleem:

A
  1. De liberale onderwijsopvatting

2. De standaard liberale visie

17
Q

De liberale onderwijsopvatting

A

Alleen openbaar onderwijs moet gefinancierd worden, dit omdat de liberale neutraliteit niet te verenigen is met het financieren van bijzonder onderwijs. Openbaar onderwijs is een primaire waarde, bijzondere scholen zijn een secundaire waarde.

18
Q

De standaard liberale visie

A

Alleen bijzonder onderwijs moet worden gefinancierd. Als de staat alleen openbare scholen zou financieren, dan dwingt de staat de ouders hun kinderen naar een openbare school te sturen. Je dwingt ze dan in een bepaalde richting van het goede en dat ondermijnt de liberale neutraliteit.

19
Q

Primaire waarden

A

Worden door elk rationeel persoon geaccepteerd, ongeacht hun opvatting van wat het goede is.

20
Q

Secundaire waarden

A

Variëren en zijn afhankelijk van tradities en opvattingen van het goede.

21
Q

De afhankelijkheidsthese

A

Het doel van onderwijs is altijd verbonden met secundaire waarden van een overtuiging. Elke overtuiging heeft andere criteria voor onderwijs waardoor deze onverenigbaar zijn. Er zijn geen verschillen tussen liberaal onderwijs en bijzonder onderwijs omdat in beide de doelen van het onderwijs afhankelijk zijn van veronderstellingen van een overtuiging. (de liberale onderwijsopvatting)

22
Q

De onafhankelijkheidsthese

A

Veel onderwijssystemen zijn afhankelijk van opvattingen over het goede, maar ontkent dat dit een noodzaak is. (de standaard liberale visie)