Week 2: Elleboog, onderarm, pols en hand Flashcards
1
Q
met welke botjes vormt radius vooral gewricht
A
os scaphoideum
os lanatum
2
Q
met welk botje vormt ulna vooral gewricht
A
triquetrum
3
Q
Spieren sluiten vingers
A
interossie palmaris
4
Q
spieren spreiden vingers
A
interossie dorsalis
5
Q
origo flexoren vingers
A
mediale epycondylus
6
Q
origo extensoren vingers
A
laterale epycondylus
7
Q
compartimentsyndroom
A
- druk binnen spier compartiment stijgt
- verminderde bloedtoevoer
- beperkte O2-toevoer spieren en zenuwen
- weefselschade
8
Q
symptomen compartimentsyndroom
A
- Pijn die niet afneemt door pijnstillers
- zwelling
- gevoelloosheid/tintelingen
- verminderde mobiliteit
- bleke/glanzende huid
9
Q
Laterale epicondylitis
A
- tenniselleboog
- pijn origo extensoren
- pijn verergert heffen of buigen arm
10
Q
mediale epicondylitis
A
- golferselleboog
- pijn origo flexoren
- pijn verergert bij tillen voorwerpen of buigen pols
11
Q
triangulair fibro-cartilagineus complex (TFCC)
A
- tussen ulna en carpale botten
- stabiliteit, beweging en schokabsorptie
12
Q
Welk bot meestal aangedaan bij gebroken hand?
A
- os scaphoideum
- drukpijn anatomische snuifdoos
- hand lang in gips door slechte vascuralisatie
13
Q
Muller AO-classificatie
A
A: extra-articulair
B: partieel articulair
C: compleet articulair
14
Q
osteoblast
A
- ontstaat door differentiatie mesenchymale stamcel
- produceert osteoid
- bij fractuur actiever
15
Q
Osteoid
A
- bestaat uit collageen type I
- bot-vormende proteines
- osteoid wordt na 10 dagen hard botmatrix door calciumkristallen in te bouwen (mineralisatie)
16
Q
osteocyt
A
- gedifferentieerde osteoblast
- ingevangen in osteoid
- mechanotransductie