Week 2 Burgerlijkprocesrecht Flashcards
Onderwerp 1: Doel, functie en beginselen van het burgerlijk procesrecht
We beginnen deze week met de bespreking van het doel, de functie en de beginselen van het burgerlijk procesrecht. Wij maken een onderscheid door het doel en functie die zijn genoemd in Rueb (Compendium Burgerlijk Procesrecht) en het voorgeschreven artikel van Ivo Giesen.
1.1 Definitie van het burgerlijk procesrecht (I. Giesen)
Volgens de interpretatie van Giesen is het burgerlijk procesrecht het gedeelte van het privaatrecht dat door de overheid is vastgesteld en betrekking heeft op de organisatie en regels voor het oplossen en beslissen van openstaande vragen of geschillen tussen particulieren over privaatrechtelijke kwesties door een overheidsrecht. Het burgerlijk procesrecht omvat de spelregels voor het vaststellen van de privaatrechtelijke rechten en plichten van individuen of rechtspersonen door een onpartijdige overheidsrechter.
1.2 Doel en functie van het burgerlijk procesrecht
1.2.1 Rueb
Het burgerlijk procesrecht kan grofweg in twee stukken worden verdeeld: het vermogensrecht en het personen- en familierecht.
In het vermogensrecht staat de doelstelling van het procesrecht centraal om uit het privaatrecht voortvloeiende aanspraken (zoals eigendom, nakoming of ontbinding) op een efficiënte, effectieve en eerlijke wijze te verwezenlijken. Zo krijgt een crediteur een rechterlijke veroordeling, welke hij kan executeren met eventueel overheidshulp. Zo wordt voorkomen dat de crediteur bijv. eigenmachtig optreedt door middel van geweld (‘eigenrichting’). Het burgerlijk procesrecht stelt daarom middelen tot handhaving van de privaatrechtelijke rechtsorde ter beschikking, die met staatsmacht kunnen worden afgedwongen (‘tenuitvoerlegging’). De rechter heeft hier vooral een geschil beslechtende functie.
In het personen- en familierecht heeft het procesrecht meer een ordenend karakter. Het burgerlijk procesrecht wordt hier ten eerste gebruikt als een eenvoudige weg tot de rechter voor wijziging van rechtstoestanden, zoals bijv. een echtscheiding of een adoptie. De rechter moet in het personen- en familierecht namelijk rekening houden met andere belangen, zoals het belang van het kind. De rechter heeft daarom meer vrijheid in zijn beslissing op het gebied van het personen- en familierecht.
1.2.1 Ivo Giesen
Rechtsbescherming of rechtsverschaffing: Burgers kunnen middels de (overheids)rechter hun rechten verwezenlijken. Als daartoe een uitspraak is verkregen, kunnen burgers gebruikmaken van een deurwaarder en eventueel de politie om dat vonnis te executeren. Via het burgerlijk procesrecht wordt dus een legitimatie tot dwanguitoefening verschaft.
Geschilbeslechting: het burgerlijk procesrecht dient er toe om geschillen van civielrechtelijke aard te beslechten. De rechter beslist dat een partij een bepaald recht of een bepaalde plicht heeft en lost zo het geschil op.
Belangenbehartiging: in het personen- en familierecht heeft het burgerlijk procesrecht een ordenende functie. Het burgerlijk procesrecht is gericht op het vaststellen van de rechtspositie van burgers, zoals bijv. een echtscheiding of een adoptie.
Eigenrichting tegengaan: het burgerlijk procesrecht heeft het doel om de maatschappelijke orde te handhaven en om eigenrichting tegen te gaan.
Rechtsvorming en rechtseenheid: dit doel is meer een dienend doel, maar is zeker niet onbelangrijk. Door de civiele procedure en daarmee de toepassing van het materiële privaatrecht, ontstaat rechtsvinding, rechtsvorming, rechtsontwikkeling en rechtseenheid. Door het proces ontstaat er nieuw recht door de rechter en geeft de rechter uitleg aan bestaand recht.
Vindplaats: I. Giesen, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht. 1. Beginselen van burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nrs. 9-14.
1.3 Regelingen burgerlijk procesrecht
Het Nederlandse procesrecht is te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). Ook staan er procesregels in het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast komen er ook regelingen van burgerlijk procesrecht voor in het Wetboek van Strafvordering (Sv).
1.4 Hoofdbeginselen
De wet kent meerdere normen voor een behoorlijke procedure. Wij bespreken hier kort de meest fundamentele beginselen van een behoorlijk procesrecht. Deze zijn mede afgeleid uit art. 6 EVRM:
1 Toegang tot de rechter: de eisen van art. 6 EVRM stellen dat de rechterlijke procedure daadwerkelijk voor de rechtzoekende open moet staan. Hieruit volgt dat niet alleen de procedure zelf zo eenvoudig en informeel mogelijk is ingericht, maar ook dat er zo min mogelijke belemmeringen zijn om een procedure te starten. De overheid heeft de verplichting om ervoor te zorgen dat de rechter effectief is en dat er geen onredelijke belemmeringen zijn die de uitoefening van het recht op de toegang tot de rechter kunnen belemmeren. Het doel van de ‘toegang tot de rechter’ is om te waarborgen dat individuen in staat zijn om hun geschillen op een eerlijke en rechtvaardige manier voor te leggen aan een onafhankelijke rechter en dat hun rechten en belangen worden beschermd. Denk daarbij bijv. ook aan financiële belemmeringen. Dit fundamenteel beginsel vereist daarom het recht op gefinancierde rechtsbijstand zie EHRM Airey/Ierland. Dit recht is terug te vinden in art. 18 lid 2 GW. Daarin wordt bepaald dat de wet regels dient vast te stellen omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Het recht op toegang tot de rechter is ook geschonden als een rechterlijke uitspraak na lange tijd nog niet ten uitvoer kon worden gelegd. Dit vloeit ook voort uit art. 17 GW.
2 Recht op een eerlijke behandeling. Art. 6 EVRM noemt het recht op een eerlijke behandeling (fair trial). De eis van een eerlijke behandeling vereist onder meer:
Het recht op hoor en wederhoor: HR Googlende rechter jo. HR Wvggz-zaak
Het recht op hoor en wederhoor is het meest fundamentele beginsel van het burgerlijk procesrecht. De rechter stelt partijen in de gelegenheid om zich over en weer in voldoende mate gedurende de zaak uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. De rechter mag geen bewijs of informatie gebruiken dat een partij niet heeft kunnen bekijken en beoordelen art. 19 Rv. Beide partijen moeten de kans krijgen om te reageren op elkaars argumenten voordat de rechter een beslissing neemt. Dit is een belangrijk principe dat is vastgelegd in veel regels van ons rechtssysteem.
De gelijkheid in procesposities (equality of arms): HR Onteigeningszaak / EHRM Steel & Morris v. VK.
Het gaat erom dat de processuele positie van de ene partij niet minder is dan die van de andere partij (gelijkheid van processuele middelen). Beide partijen moeten dezelfde processuele mogelijkheden hebben, zoals bijv. het ondervragingsrecht van getuigen.
- Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.
Voor een behoorlijke rechtspleging is ex art. 6 EVRM vereist dat er voldoende waarborgen zijn voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Dit is onder meer terug te vinden in art. 17 jo. 117 GW jo. art. 36 e.v. Rv. HR Waterschap jo. HR Groningen Seaports jo. EHRM Beg S P A/Italië jo. HR Code Zaakstoedeling.
De onafhankelijkheid van de rechter houdt in dat de rechter onafhankelijk is van andere machten in de staat, met name de uitvoerende macht. De onafhankelijk wordt in Nederland onder andere gewaarborgd door de rechter voor het leven te benoemen. Rechters kunnen zo niet gechanteerd worden met bijv. hun ontslag art. 117 GW.
De onpartijdigheid van de rechter houdt in dat de rechter onpartijdig over de zaak kan oordelen zonder voorkeur voor een van de partijen. Dit beginsel houdt ook in dat de rechter de indruk moet voorkomen dat hij partijdig zou zijn. Dit is bijv. uitgewerkt in de eis dat de rechter nevenbetrekkingen moet melden en dat deze openbaar moeten worden gemaakt.
4 Redelijke termijn
Op grond van art. 6 EVRM dienen nationale overheden hun systeem zo in te richten dat er binnen een redelijke termijn een rechterlijke beslissing kan worden gegeven en geëxecuteerd. Dit heeft als doel om de spanning en frustratie van een rechterlijke procedure bij partijen zo kort mogelijk te houden. Dit vloeit ook voort uit art. 20 Rv. EHRM Capuano.
5 De openbaarheid van de behandeling:
Op grond van art. 6 EVRM dient de behandeling in het openbaar te geschieden. Dit heeft als doel om de rechterlijke macht te laten controleren door het publiek om zo oneerlijke partijen te voorkomen. Ook heeft dit als doel om het vertrouwen in de rechtspleging te ondersteunen en om de algemene doelstelling van art. 6 EVRM te verwezenlijken. De rechterlijke beraadslaging (het overleg tussen rechter) die tot het vonnis heeft geleid is echter geheim (art. 7 lid 3 RO). De openbaarheid van de rechtspraak is onder andere ook terug te vinden in art. 121 GW, art. 4 RO en art. 27 jo. 28 jo. 29 RV.
6 Motiveringsplicht van de rechter
De rechter moet redenen voor zijn beslissing geven. Deze eis heeft als doel om de partijdigheid van de rechter of willekeur tegen te gaan. Door de rechterlijke beslissing te motiveren, geeft de rechter inzicht in zijn gedachtegang zodat dit voor zowel derden als de partijen zelf controleerbaar is. Dit vloeit ook voort uit art. 121 GW jo. art. 5 RO, art. 30 , 230 , 287 Rv.
7 Recht op een mondelinge behandeling art. 6 EVRM, art. 87 lid 8 jo. 155 Rv.
8 Volledigheids- en waarheidsplicht van partijen art. 21 Rv.
9 Rechter mag niet weigeren om recht te spreken art. 26 Rv.
Onmiddellijkheidsbeginsel: Ook dit beginsel vloeit voort uit art. 6 EVRM (recht op oral hearing). Dit houdt in dat partijen het recht hebben op het geven van een mondelinge toelichting op de zaak ten overstaan van de behandelende rechter(s).
1.5 Andere algemene voorschriften
1.5.1 Volledigheids- en waarheidsplicht
Art. 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn om de waarheid aan de rechter te vertellen en alle relevante feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit wordt ook wel de volledigheids- en waarheidsplicht genoemd. Deze verplichting geldt voor alle partijen in een gerechtelijke procedure, dus niet alleen voor de eiser of de gedaagde, maar ook voor getuigen en experts die worden opgeroepen om informatie te verstrekken. Het doel van deze plicht is om ervoor te zorgen dat de rechter een zo volledig en accuraat mogelijk beeld heeft van de zaak, zodat hij een weloverwogen beslissing kan nemen. Als een partij niet aan deze plicht voldoet, kan de rechter daar consequenties aan verbinden. Zo kan hij bijv. het bewijs dat door deze partij wordt ingebracht terzijde leggen of zelfs de vordering van de betreffende partij afwijzen.
1.5.2 Zeggenschap in de civiele procedure
Binnen contracten hebben partijen alle vrijheid die ze willen, maar wanneer ze naar de rechter stappen valt dit voor een gedeelte weg. Dit zien we niet alleen terug op het materiële gebied bijv. dwingend recht, maar ook op processueel gebied. De partijen hebben nu niet enkel met zichzelf te maken, maar ook met de overheid die samen met de rechter waakt over de kwaliteit en de kosten van de rechtspleging. Zie hieronder enkele uitwerkingen van de zeggenschap van de rechter in een civiele procedure.
Partijautonomie en lijdelijkheid
Lijdelijkheid van de rechter is alleen noodzakelijk wanneer sprake is van privaatrechtelijk zelfbeschikkingsrecht van partijen. De rechter is niet lijdelijk ten opzichte van het verloop en de instructie van de zaak, hier is juist een grotere zeggenschap gewenst. Er is alleen sprake van partijautonomie als de bevoegdheden van de partijen voor die van de rechter gaan. De lijdelijkheid kan worden beschreven aan de hand van regels van processuele partijautonomie.
- partijen voeren steeds het initiatief van een civiele procedure, niet de rechter.
- de aard en de omvang van het geding worden bepaald door partijen.
- partijen moeten de feiten stellen en indien nodig bewijzen. De rechter mag over het algemeen alleen bewijs opdragen die gaat over de betwiste feiten art. 149 Rv.
- Als een partij bewijs aanbiedt door het leveren van getuigen over feiten die de wederpartij betwist, dan moet de rechter dit bewijs toelaten als dit van belang is voor de beslissing van de zaak art. 166 Rv.
- Partijen mogen altijd het geding beëindigen. De rechter mag dit niet tegenhouden.
- De dag van een uitspraak mag op verlangen van de partijen worden uitgesteld wanneer een rechter al een dag bepaald had art. 229 Rv.
- Partijen mogen overeenkomen dat hun rechtsverhouding anders is dan dat door de rechter bij een vermogensrechtelijk geschil definitief was besloten.
Het is zeker niet de bedoeling dat de rechter een willoos werktuig wordt, wat ook duidelijk blijkt uit de volgende onderwerpen waarbij het primaat bij de rechter ligt.
Zeggenschap over procestempo
Aan een eis van goede rechtspraak moet voorrang gegeven kunnen worden boven wat de partijen verlangen. dit leidt er soms toe dat de rechter zich niet aan procesafspraken van de partijen houdt.
Onderzoeksplicht bij verstek gedaagde
Als een gedaagde niet op de dagvaarding verschijnt, heeft de rechter een zelfstandige onderzoeksplicht.
Hij zou de vordering van de eiser zomaar toewijzen als hij lijdelijk was en dus enkel onderzoekt of de dagvaarding correct is. De rechter moet de vordering aan een onderzoek onderwerpen om zo onzinnige vorderingen te voorkomen. Wanneer een vordering op hem overkomt als ‘onrechtmatig of ongegrond’ mag hij de vordering niet toewijzen. Een vordering is ongegrond als de stelling uiterst onwaarschijnlijk is. Onrechtmatig is een vordering indien deze niet rechtens voortvloeit. Wanneer een van deze gevallen zich voordoet kan de rechter ambtshalve opdragen bewijs te leveren. Denk hierbij aan de situatie waarin het lijkt dat de eiser een onaannemelijk hoge schadevergoeding vordert.
Dwangsom
Een rechter mag de hoogte van het bedrag van de dwangsom zelf bepalen wanneer is gevorderd om de hoofdveroordeling met een dwangsom te versterken.
1.5.3 Verplichte procesvertegenwoordiging
Verplichte procesvertegenwoordiging houdt simpelweg in dat mensen niet in eigen persoon mogen procederen, maar alleen via een advocaat art. 79 lid 2 Rv. De verplichte procesvertegenwoordiging houdt niet in dat partijen zelf helemaal niet met de rechter kunnen communiceren, maar ze moeten dus wel bijgestaan worden door een advocaat. Bij sommige instanties is dit verplicht. Het beginsel van verplichte vertegenwoordiging door een professional kent drie rechtvaardigingen:
- Het materiële en formele recht zijn te ingewikkeld voor leken;
- Partijen en de rechter komen het meest tot hun recht bij een geordend verloop van de procedure dankzij een professionele procesvoering.
- Door deskundige voorlichting aan de rechtzoekenden kunnen procedures beperkt of voorkomen worden.
Er zijn ook uitzonderingen op de verplichte procesvertegenwoordiging:
- Het geldt niet voor gedingen bij de kantonrechter art. 79 lid 1 Rv.
- In kort geding bij de voorzieningenrechter geldt het slechts in beperkte omvang: wel voor de eiser, niet voor de gedaagde (art. 255 Rv);
- De procespartij mag ook zelf het pleidooi houden (maar niet in cassatie) (art. 134 lid 3 Rv).
1.5.4 Goede procesorde
Voor de procesrechtelijke relatie tussen partijen en de rechter gelden diverse geschreven en ongeschreven regels, aangeduid als ‘eisen van goede procesorde’. Deze eisen zijn met name gebaseerd op de ‘redelijkheid en billijkheid’. In de wet wordt goede procesorde genoemd in art. 130 Rv. Als iets tijdens het proces niet als redelijk of billijk ervaren wordt, kan de goede procesorde ingeroepen worden.
Onderwerp 1: doel, functie en beginselen van het burgerlijk procesrecht
We beginnen deze week met de bespreking van het doel, de functie en de beginselen van het burgerlijk procesrecht. Wij maken een onderscheid door het doel en functie die zijn genoemd in Rueb en het voorgeschreven artikel van Ivo Giesen.
1.1 Definitie van het burgerlijk procesrecht (I. Giesen)
Volgens de interpretatie van Giesen is het burgerlijk procesrecht het gedeelte van het privaatrecht dat door de overheid is vastgesteld en betrekking heeft op de organisatie en regels voor het oplossen en beslissen van openstaande vragen of geschillen tussen particulieren over privaatrechtelijke kwesties door een overheidsrechter. Het burgerlijk procesrecht omvat de spelregels voor het vaststellen van de privaatrechtelijke rechten en plichten van individuen of rechtspersonen door een onpartijdige overheidsrechter.
1.2 Doel en functie van het burgerlijk procesrecht
1.2.1 Rueb
Het burgerlijk procesrecht kan grofweg in twee stukken worden verdeeld: het vermogensrecht en het personen- en familierecht.
In het vermogensrecht staat de doelstelling van het procesrecht centraal om uit het privaatrecht voortvloeiende aanspraken (zoals eigendom, nakoming of ontbinding) op een efficiënte, effectieve en eerlijke wijze te verwezenlijken. Zo krijgt een crediteur een rechterlijke veroordeling, welke hij kan executeren met eventueel overheidshulp. Zo wordt voorkomen dat de crediteur bijv. eigenmachtig optreedt door middel van geweld (‘eigenrichting’). Het burgerlijk procesrecht stelt daarom middelen tot handhaving van de privaatrechtelijke rechtsorde ter beschikking, die met staatsmacht kunnen worden afgedwongen (‘tenuitvoerlegging’). De rechter heeft hier vooral een geschil beslechtende functie.
In het personen- en familierecht heeft het procesrecht meer een ordenend karakter. Het burgerlijkprocesrecht wordt hier ten eerste gebruikt als een eenvoudige weg tot de rechter voor wijziging van rechtstoestanden, zoals bijv. een echtscheiding of een adoptie. De rechter moet in het personen- en familierecht namelijk rekening houden met andere belangen, zoals het belangen van het kind. De rechter heeft daarom meer vrijheid in zijn beslissing op het gebied van het personen- en familierecht.
1.2.1 Ivo Giesen
Rechtsbescherming of rechtsverschaffing: burgers kunnen middels de (overheids)rechter hun rechten verwezenlijken. Als daartoe een uitspraak is verkregen, kunnen burgers gebruikmaken van een deurwaarder en eventueel de politie om dat vonnis te executeren. Via het burgerlijk procesrecht wordt dus een legitimatie tot dwanguitoefening verschaft.
Geschilbeslechting: het burgerlijk procesrecht dient ertoe om geschillen van civielrechtelijke aard te beslechten. De rechter beslist dat een partij een bepaald recht of een bepaalde plicht heeft en los zo het geschil op.
Belangenbehartiging: In het personen- en familierecht heeft het burgerlijk procesrecht een ordenden functie. Het burgerlijk procesrecht is gericht op het vaststellen van de rechtspositie van burgers, zoals bijv. een echtscheiding of een adoptie.
Eigenrichting tegengaan: het burgerlijk procesrecht heeft het doel om de maatschappelijke orde te handhaven en om eigenrichting tegen te gaan.
Rechtsvorming en rechtseenheid: Dit doel is meer een dienend doel, maar is zeker niet onbelangrijk. Door de civiele procedure en daarmee de toepassing van het materiële privaatrecht, ontstaat rechtsvinding, rechtsvorming, rechtsontwikkeling en rechtseenheid. Door het proces ontstaat er nieuw recht door de rechter en geeft de rechter uitleg aan het bestaand recht.
1.3 Regelingen van burgerlijk procesrecht
Het NL procesrecht is te vinden in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering Rv en de wet op de rechterlijke organisatie RO. Ook staan er procesregels in het Burgerlijk Wetboek BW. Daarnaast komen er ook regelingen van burgerlijk procesrecht voor in het Wetboek van Strafvordering Sv.
1.4 Hoofdbeginselen
De wet kent meerdere normen voor een behoorlijke procedure. Wij bespreken hier kort de meest fundamentele beginselen van een behoorlijk procesrecht. Deze zijn mede afgeleid uit art. 6 EVRM:
1 Toegang tot de rechter:
De eisen van art. 6 EVRM stellen dat de rechterlijke procedure daadwerkelijk voor de rechtzoekende open moet staan. Hieruit volgt dat niet alleen de procedure zelf zo eenvoudig en informeel mogelijk is ingericht, maar ook dat er zo min mogelijke belemmeringen zijn om een procedure te starten. De overheid heeft de verplichting om ervoor te zorgen dat de rechter effectief is en dat er geen onredelijke belemmeringen zijn die de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter kunnen belemmeren. Het doel van de ‘toegang tot de rechter’ is om te waarborgen dat individuen in staat zijn om hun geschillen op een eerlijke en rechtvaardige manier voor te leggen aan een onafhankelijke rechter en dat hun rechten en belangen worden beschermd. Denk daarbij bijv. ook aan financiële belemmeringen. Dit fundamenteel beginsel vereist daarom het recht op gefinancierde rechtsbijstand zie EHRM Airey/Ierland. Dit recht is terug te vinden in art. 18 lid 2 GW. Daarin wordt bepaald dat de wet regels dient vast te stellen omtrent het verlenen van een rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Het recht op toegang tot de rechter is ook geschonden als een rechterlijke uitspraak na lange tijd nog niet ten uitvoer kon worden gelegd. Dit vloeit ook voort uit art. 17 Gw.
2 Recht op een eerlijke behandeling:
Art. 6 EVRM noemt het recht op een eerlijke behandeling (fair trial). De eis van een eerlijke behandeling vereist onder meer:
- het recht op hoor en wederhoor:
HR Googlende rechter jo. HR Wvggz-zaak
Het recht op hoor en wederhoor is het meest fundamentele beginsel van het burgerlijk procesrecht. De rechter stelt partijen in de gelegenheid om zich over en weer in voldoende mate gedurende de zaak uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. De rechter mag geen bewijs of informatie gebruiken dat een partij niet heeft kunnen bekijken en beoordelen art. 19 Rv. Beide partijen moeten de kans krijgen om te reageren op elkaars argumenten voordat de rechter een beslissing neemt. Dit is een belangrijk principe dat is vastgelegd in veel regels van ons rechtssysteem. - De gelijkheid in procesposities (equality of arms):
HR onteigeningszaak / EHRM Steel & Morris v. VK
Het gaat erom dat de processuele positie van de ene partij niet minder is dan die van de andere partij (gelijkheid van processuele middelen). Beide partijen moeten dezelfde processuele mogelijkheden hebben, zoals bijv. het ondervragingsrecht van getuigen.
3 De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter: voor een behoorlijke rechtspleging is ex art. 6 EVRM vereist dat er voldoende waarborgen zijn voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Dit is onder andere terug te vinden in art. 17 jo. 117 GW en art. 36 e.v. Rv.
HR Waterschap jo. HR Groningen Seaports jo. EHRM Beg S.P.A./Italië jo. HR Code Zaakstoedeling.
De onafhankelijkheid van de rechter houdt in dat de rechter onafhankelijkheid is van andere machten in de staat, met name de uitvoerende macht. De onafhankelijkheid wordt in NL onder andere gewaarborgd door de rechter voor het leven te benoemen. Rechters kunnen zo niet gechanteerd worden met bijv. hun ontslag art. 117 GW.
De onpartijdigheid van de rechter houdt in dat de rechter onpartijdig over de zaak kan oordelen zonder voorkeur voor een van de partijen.
Dit beginsel houdt ook in dat de rechter de indruk moet voorkomen dat hij partijdig zou zijn. Dit is bijv. uitgewerkt in de eis dat de rechter nevenbetrekkingen moet melden en dat deze openbaar moeten worden gemaakt.
4 De redelijke termijn: Op grond van art. 6 EVRM dienen nationale overheden hun systeem zo in te richten dat er binnen een redelijke termijn een rechterlijke beslissing kan worden gegeven en geëxecuteerd. Dit heeft als doel om de spanning en frustratie van een rechterlijke procedure bij partijen zo kort mogelijk te houden. Dit vloeit ook voort uit art. 20 Rv. EHRM Capuano.
5 Openbaarheid van de behandeling
Op grond van art. 6 EVRM dient de behandeling in het openbaar te geschieden. Dit heeft als doel om de rechterlijke macht te laten controleren door het publiek om zo oneerlijke praktijken te voorkomen. Ook heeft dit als doel om het vertrouwen in de rechtspleging te ondersteunen en om de algemene doelstelling van art. 6 EVRM te verwezenlijken. De rechterlijke beraadslaging (het overleg tussen rechter) die tot het vonnis heeft geleid is echter geheim (art. 7 lid 3 RO). De openbaarheid van de rechtspraak is onder andere ook terug te vinden in art. 121 GW, art. 4 RO, art. 27, 28 Rv jo. 29 Rv.
6 Motiveringsplicht van de rechter: de rechter moet redenen voor zijn beslissing geven. Deze eis heeft als doel om de partijdigheid van de rechter of willekeur tegen te gaan. Door de rechterlijke beslissing te motiveren, geeft de rechter inzicht in zijn gedachtegang zodat dit voor zowel derden als de partijen zelf controleerbaar is. dit vloeit ook voort uit art. 121 Gw, art. 5 RO, art. 30, 230, 287 Rv.
7 Recht op een mondelinge behandeling art. 6 EVRM, art. 87 lid 8 jo. 155 Rv.
8 Volledigheids- en waarheidsplicht van partijen art. 21 Rv.
9 Rechter mag niet weigeren om recht te spreken art. 26 Rv.
10 onmiddellijkheidsbeginsel: ook dit beginsel vloeit voort uit art. 6 EVRM (recht op oral hearing). dit houdt in dat partijen het recht hebben op het geven van een mondelinge toelichting op de zaak ten overstaan van de behandelende rechter(s).
1.5 Andere algemene voorschriften
1.5.1 Volledigheids- en waarheidsplicht
art. 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn om de waarheid aan de rechter te vertellen en alle relevante feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit wordt ook wel de volledigheids- en waarheidsplicht genoemd. Deze verplichting geldt voor alle partijen in een gerechtelijke procedure, dus niet alleen voor de eiser of de gedaagde, maar ook voor getuigen en experts die worden opgeroepen om info te verstrekken. Het doel van deze plicht is om ervoor te zorgen dat de rechter een zo volledig en accuraat mogelijk beeld heeft van de zaak, zodat hij een weloverwogen beslissing kan nemen. Als een partij niet aan deze plicht voldoet, kan de rechter daar consequenties aan verbinden. Zo kan hij bijv. het bewijs dat door deze partij wordt ingebracht terzijde leggen of zelfs de vordering van de betreffende partij afwijzen.
1.5.2 Zeggenschap in de civiele procedure.
Binnen contracten hebben partijen alle vrijheid die ze willen, maar wanneer ze naar de rechter stappen valt dit voor een gedeelte weg. Dit zien we niet alleen terug op het materiële gebied, bijv. dwingend recht, maar ook op processueel gebied. De partijen hebben nu niet enkel met zichzelf te maken, maar ook met de overheid die samen met de rechter waakt over de kwaliteit en de kosten van de rechtspleging.
Zie hieronder enkele uitwerkingen van de zeggenschap van de rechter in een civiele procedure.
Partijautonomie en lijdelijkheid
Lijdelijkheid van de rechter is alleen noodzakelijk wanneer sprake is van een privaatrechtelijke zelfbeschikkingsrecht van partijen. De rechter is niet lijdelijk ten opzichte van het verloop en de instructie van de zaak, hier is juist een grotere zeggenschap gewenst. Er is alleen sprake van partijautonomie als de bevoegdheden van de partijen voor die van de rechter gaan. De lijdelijkheid kan worden beschreven aan de hand van regels van processuele partijautonomie:
- partijen voeren steeds het initiatief van een civiele procedure, niet de rechter.
- de aard en de omvang van het geding worden bepaald door de partijen.
- Partijen moeten de feiten stellen en indien nodig bewijzen. De rechter mag over het algemeen alleen bewijs opdragen die gaat over de betwiste feiten art. 149 Rv.
- Als een partij bewijs aanbiedt door het leveren van getuigen over feiten die de wederpartij betwist, dan moet de rechter dit toelaten als dit van belang is voor de beslissing van de zaak art. 166 Rv.
- Partijen mogen altijd het geding beëindigen. De rechter mag dit niet tegenhouden.
- De dag van een uitspraak mag op verlangen van de partijen worden uitgesteld wanneer een rechter al een dag bepaald had art. 229 Rv.
- Partijen mogen overeenkomen dat hun rechtsverhouding anders is dan dat door de rechter bij een vermogensrechtelijk geschil definitief was besloten.
Het is zeker niet de bedoeling dat de rechter een willoos werktuig wordt, wat ook duidelijk blijkt uit de volgende onderwerpen waarbij het primaat bij de rechter ligt.
Zeggenschap over procestempo
Aan een eis van goede rechtspraak moet voorrang gegeven kunnen worden boven wat de partijen verlangen. Dit leidt er soms toe dat de rechter zich niet aan procesafspraken van de partijen houdt.
Onderzoeksplicht bij verstek gedaagde
Als een gedaagde niet op de dagvaarding verschijnt, heeft de rechter een zelfstandige onderzoeksplicht. Hij zou de vordering van de eiser zomaar toewijzen als hij lijdelijk was en dus enkel onderzoekt of de dagvaarding correct is. De rechter moet de vordering aan een onderzoek onderwerpen om zo onzinnige vorderingen te voorkomen. Wanneer een vordering op hem overkomt als ‘onrechtmatig of ongegrond’ mag hij de vordering niet toewijzen art. 139 Rv. Een vordering is ongegrond als de stelling uiterst onwaarschijnlijk is. Onrechtmatig is een vordering indien deze niet rechtens voortvloeit. Wanneer een van deze gevallen zich voordoet kan de rechter ambtshalve opdragen bewijs te leveren. Denk hierbij aan de situatie waarin het lijkt dat de eiser een onaannemelijk hoge schadevergoeding vordert.
De dwangsom
Een rechter mag de hoogte van het bedrag van de dwangsom zelf bepalen wanneer is gevorderd om de hoofdveroordeling met een dwangsom te versterken.
1.5.3 Verplichte procesvertegenwoordiging
Verplichte procesvertegenwoordiging houdt simpelweg in dat mensen niet in eigen persoon mogen procederen, maar alleen via een advocaat art. 79 lid 2 Rv. De verplichte procesvertegenwoordiging houdt niet in dat partijen zelf helemaal niet met de rechter kunnen communiceren, maar ze moeten dus wel bijgestaan worden door een advocaat. Bij sommige instanties is dit verplicht. Het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging door een professional kent drie rechtvaardigingen:
- Het materiële en formele recht zijn te ingewikkeld voor leken;
- partijen en de rechter komen het meest tot hun recht bij een geordend verloop van de procedure dankzij een professionele procesvoering;
- door een deskundige voorlichting aan de rechtzoekenden kunnen procedures beperkt of voorkomen worden.
Er zijn ook uitzonderingen op de verplichte procesvertegenwoordiging:
- het geldt niet voor gedingen bij de kantonrechter art. 79 lid 1 Rv
- in kort geding bij de voorzieningenrechter geldt het slechts in beperkte omvang; wel voor de eiser, niet voor de gedaagde art. 255 Rv.
- de procespartij mag ook zelf het pleidooi houden (maar niet in cassatie) art. 134 lid 3 Rv.
1.5.4. Goede procesorde
Voor de procesrechtelijke relatie tussen partijen en de rechter gelden diverse geschreven en ongeschreven regels aangeduid als ‘eisen van goede procesorde’. Deze eisen zijn met name gebaseerd op ‘redelijkheid en billijkheid’. In de wet wordt goede procesorde genoemd in art. 130 Rv. Als iets tijdens het proces niet als redelijk of billijk wordt ervaren, kan de goede procesorde worden ingeroepen.
Onderwerp 2: De absolute en relatieve competentie van de rechter in eerste aanleg.
Dit leerstuk gaat over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. Art. 112 Gw draagt aan de rechterlijke macht de berechting van geschillen over burgerlijke rechten op. De vraag is nu: welke burgerlijke rechter moet het geschil beslechten? Wij laten de internationale bevoegdheid buiten beschouwing en gaan ervan uit dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Als de Nederlandse rechter kennis kan nemen van de zaak, rijst vervolgens de vraag naar de absolute competentie. Dit betreft de vraag aan welk type rechterlijk college de zaak voorgelegd dient te worden: de rechtbank (en welke sector), het gerechtshof, of de Hoge Raad? De regels van de absolute competentie zijn opgenomen in de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
Vervolgens rijst de vraag naar relatieve competentie: in welke (geografische) plaats moet de zaak aanhangig worden gemaakt? De regels van de relatieve competentie zijn opgenomen in het wetboek van Rechtsvordering.
Tip:
Dit vak gaat over het procesrecht. Er zijn veel verschillende wetsartikelen die besproken worden in dit vak. Zorg daarom dat je bij het bestuderen van de stof altijd je wetboek bij je hebt. Alle antwoorden (van het burgerlijk rechtelijk gedeelte) staan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zorg ervoor dat je de systematiek van deze wet begrijpt.
2.1 Absolute competentie
Absolute competentie houdt in welke type gerecht bevoegd is om kennis te nemen van een bepaalde zaak
2.1.1 Eerste aanleg
Hoofdregel
art. 42 RO De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.
In eerste aanleg moeten, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen, alle zaken bij de rechtbank aanhangig gemaakt worden art. 42 RO. De rechtbank is dus in eerste aanleg, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen, de absoluut competente rechter.
Kantonrechter
Wanneer de rechtbank wordt aangemerkt als absoluut competente rechter, moet nog wel worden gekeken naar de taakverdeling binnen de rechtbank. De rechtbank is onder andere onderverdeeld in een kamer voor kantonzaken, bemand door de kantonrechter. De kantonrechter is een onderdeel van de rechtbank. Er moet dus vaak ook nog beantwoord worden hoe binnen de rechtbank de taakverdeling tussen de kamer voor kantonzaken en andere kamers van de rechtbank is. Voor de kantonrechter kan in persoon worden geprocedeerd art. 79 lid 1 Rv. Een advocaat is dus niet verplicht in deze gevallen. De kantonrechter behandelt binnen het civiel recht ex art. 93 e.v. Rv:
- Civiele zaken tot een bedrag van €25.000, de tot aan de dag van de dagvaarden verschenen rente daarbij ingegrepen art. 93 sub a RV. Vorderingen met een hoger beloop dan wel een hogere waarde behoren tot de competentie van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. (Als eiser verschillende vorderingen tegelijk instelt wordt de bevoegdheid bepaalt aan de hand van het totale beloop of de totale waarde van die vorderingen art. 94 lid 1 Rv
- Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. Zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen geen hogere waarde van €25.000 vertegenwoordigt, dan wordt de zaak door de kantonrechter behandeld en beslist (denk aan vorderingen van nakoming, afgifte, ontbinding en ontruiming) art. 93 sub b Rv.
- Zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een cao, of algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst art. 93 sub c Rv.
- Alle vorderingen betreffende huurzaken art. 93 sub c Rv. Het betreft zowel de huur van woon- en bedrijfsruimte als de huur van alle (andere) onroerende en roerende zaken. Ook leaseovereenkomsten, die kwalificeren als huurovereenkomst, vallen onder de werking van de onderhavige bepaling;
- consumentenkoopzaken of consumentenkredieten van ten hoogste €40.000 (art. 93 sub c Rv). Op grond van art. 7:5 BW wordt onder consumentenkoop verstaan: de koop met betrekking tot een roerende zaak, de elektriciteit daaronder begrepen, die wordt gesloten door een verkoper, die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een koper, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
- Alle andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt. art. 93 sub d Rv. Het belangrijkste voorbeeld van de hier bedoelde andere wetgeving wordt gevormd door het pachtrecht titel 5 boek 7 Bw.
Op het terrein van personen- en familierecht zal de kantonrechter met name de verzoeken (Zaken die met een verzoekschrift wordt ingeleid) die het vermogen van belanghebbende betreffen behandelen en beslissen. Denk daarbij aan het meerderjarigenbewind, mentoraat en de toestemming en vervangende toestemming voor een aantal rechtshandelingen art. 1:88 jo. 1:345 BW.
Tip:
Lees art. 93 e.v. Rv goed door. Vaak komt de absolute competentie van de kantonrechter terug op een tentamen.
Uitzonderingen
Zoals in art. 42 RO is aangegeven, zijn er uitzonderingen op het uitgangspunt dat de rechtbank in eerste aanleg kennis neemt van de burgerlijke zaken. Enkele uitzonderingen zijn:
- Art. 6:241 BW: het gerechtshof Den Haag is bevoegd indien een belangenorganisatie een vordering instelt om bepaalde bedingen in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend te laten verklaren;
- Art. 1013 lid 3 Rv: het gerechtshof Amsterdam is bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een verzoek inzake collectieve afwikkeling van massaschade;
- art. 66 RO: de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam wordt belast kennis te nemen van bepaalde ondernemingsrechtelijke geschillen. Zij neemt dus kennis van Boek 2 BW-zaken (rechtspersonen, fusie, enquête, jaarrekeningen) en zaken over art. 26 Wet op de ondernemingsraden.
2.1.2. Hoger beroep
Art. 60 lid 1 RO
De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, beschikkingen en uitspraken in burgerlijke zaken, strafzaken en belastingzaken van de rechtbanken in hun ressort.
In hoger beroep is het gerechtshof absoluut competent: het gerechtshof behandelt het hoger beroep van in ressort uitgesproken rechtbankvonnissen en -beschikkingen art. 60 RO. De vier Nederlandse gerechtshoven fungeren dus in beginsel als hoger beroepsinstantie. in enkele gevallen oordeelt een bijzonder daartoe aangewezen hof als rechter in eerste aanleg, zie hierboven.
2.1.3. Cassatie
In cassatie is de Hoge Raad de absoluut competente rechter. Zij behandelt de cassatieberoepen tegen rechterlijke uitspraken art. 78 RO en art. 118 lid 2 GW. De functie van de Hoge Raad wordt vooral gezien in haar functie van het bevorderen van de rechtsontwikkeling zie ook art. 81 RO. De Hoge Raad is verdeeld in vier kamers: de kamer voor burgerlijke zaken, de kamer voor strafzaken, de kamer voor belasting- en onteigeningszaken en een kamer voor de behandeling van zaken betreffende leden van de rechterlijke macht als bedoeld in art. 46p Wet Rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
2.2 Relatieve competentie
Relatieve competentie gaat over bij welke rechter, geografisch gezien, geprocedeerd moet worden. Hoofdregel is de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde art. 99 Rv. In art. 100 e.v. Rv worden voor bijzondere procedures aanvullende regels van relatieve bevoegdheid gegeven.
Hoofdregel
Art. 99 Rv
Lid 1 Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de verweerder.
Lid 2 Bij gebreke van een bekende woonplaats van de verweerder in Nederland is bevoegd de rechter van zijn werkelijk verblijf.
De zaak moet worden voorgelegd aan de rechter in wiens rechtsgebied de gedaagde zijn woonplaats of zijn werkelijk verblijf heeft. Als is vastgesteld welke rechter de absoluut bevoegde rechter is, moet worden achterhaald in welk rechtsgebied van deze soort rechter de gedaagde woont. Ook moet achterhaald worden welke zittingsplaats, waar zaken van de betreffende soort worden behandeld, binnen dat rechtsgebied het dichtst bij de woonplaats van de gedaagde is gelegen. Zijn er meer gedaagden dan geldt het bepaalde in art. 107 Rv.
Keuzemogelijkheden art. 100-107 Rv
In een aantal gevallen is er naast de hoofdregel een andere rechter relatief bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Er worden voor bijzondere procedures aanvullende regels van relatieve bevoegdheid gegeven. De wet geeft de eiser dan een keuzemogelijkheid om te kiezen bij welke rechter hij de zaak wil voorleggen. De eiser heeft dus een keuzemogelijkheid tussen de hoofdregel en de alternatieve regel. In twee gevallen geldt echter een exclusieve bevoegdheidsregeling: bij huur van woon- en bedrijfsruimte en in het geval in een forumkeuzebeding de exclusieve bevoegdheid is opgenomen. Zie hieronder een overzicht van de alternatieve bevoegdheid. In deze gevallen mag de eiser kiezen bij welke rechter hij de zaak wil voorleggen. Dit is slechts anders bij de huur van onroerende zaken en de forumkeuze (ovk/akte > partij zetten welke rechter bevoegd is).
- arbeidsovereenkomst: de rechter van de plaats waar de (tijdelijke) arbeid gewoonlijk wordt of werd verricht art. 100 Rv.
- Consumentenzaken: als de consument de eiser is, is de rechter van de woonplaats van de consument bevoegd art. 101 Rv.
- Onrechtmatige daad: de rechter van de plaats waar het schade toebrengende feit zich heeft voorgedaan art. 102 Rv.
- Onroerende zaken: de rechter van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen is exclusief bevoegd. Let op: gaat het over huur van woonruimte of bedrijfsruimte, dan is alleen deze rechter relatief competent en niet de rechter van de woonplaats van de gedaagde art. 103 Rv.
- Nalatenschappen: de rechter van de woonplaats van de erflater art. 104 Rv.
- Rechtspersonen en hun besluiten: de rechter van de woonplaats of de plaats van vereniging van de rechtspersoon art. 105 Rv
- Faillissement: de rechtbank uit wier midden de rechter-commissaris is benoemd die met het toezicht op de bewindvoerder respectievelijk curator is belast art. 106 Rv.
- Meerdere gedaagden: de rechter van ieder der gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen
- Forumkeuze: partijen zijn in beginsel vrij om in hun overeenkomst een andere (relatief bevoegde) rechter aan te wijzen dan die volgens de wettelijke regeling relatief bevoegd is (art. 108 Rv). De volgens een forumkeuzebeding bevoegde rechter is in beginsel exclusief bevoegd om van het geschil kennis te nemen, tenzij uit de ovk anders voortvloeit.
Tip van LawBOEQs: Lees de gehele derde afdeling van Rv (art. 99-110 Rv) een keertje door zodat je weet waar je alles kunt vinden. Op het tentamen komt er altijd wel een casusvraag over de relatieve of absolute competentie van de rechter. De vraag is dan welk gerecht (absoluut en relatief) bevoegd is om over het feitencomplex te oordelen.
Relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures
De relatieve bevoegdheid in verzoekprocedures is geregeld in art. 262-270 Rv. Het uitgangspunt staat vermeld in art. 262 Rv. Tenzij de wet anders bepaalt is bevoegd:
De rechter van de woonplaats van hetzij de verzoeker of een van de verzoekers, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in Nederland niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van een van hen.
Indien het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding, de rechter die bevoegd is van dat geding kennis te nemen, tenzij het verzoek niet behoort tot diens absolute bevoegdheid.
Verder zijn er bijzondere regels te vinden in de art. 263-268 Rv. als geen van de rechters in die artikelen bevoegd is, dan is de rechter Den Haag bevoegd. op grond van art. 270 lid 1 Rv moet de rechter de zaak ambtshalve naar de bevoegde rechter verwijzen, indien hijzelf niet bevoegd is, tenzij partijen hebben aangegeven dit niet te willen.
2.3 Wat gebeurt er als er niet voor de juiste rechter is gedagvaard?
In de dagvaarding moet de eiser de rechter aanwijzen die van de zaak kennisneemt art. 111 lid 2 sub e Rv. Daarin moet staan:
- welk gerecht absoluut bevoegd is;
- welke rechter relatief bevoegd is’
- of de civiele rechter of de kantonrechter bevoegd is (gelet op de taakverdeling).
Onbevoegde rechter
absoluut competent: de rechter verklaart zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd, indien een zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter art. 72 Rv. Het staat partijen niet vrij om overeen te komen dat een ander gerecht dan die, welke door de regels van de absolute bevoegdheid wordt aangewezen, van hun geschil mag kennisnemen.
Verklaart de rechter zich onbevoegd en verwijst de rechter de zaak door naar een lagere rechter, dan kunnen partijen beroep in cassatie instellen (binnen acht weken) art. 75 lid 1 Rv
Verklaart de rechter zich onbevoegd en verwijst de rechter de zaak door naar een hogere rechter, dan staat tegen deze uitspraak geen hogere voorziening open art. 75 lid 2 Rv.
Relatief competent:
Wanneer gedagvaard is voor een rechter die volgens de bepalingen van de relatieve bevoegdheid onbevoegd is van het geschil kennis te nemen, zal de rechter zich in het algemeen niet ambtshalve onbevoegd mogen verklaren, maar alleen als door de gedaagde tijdig op de onbevoegdheid een beroep is gedaan. Als de rechter zich onbevoegd heeft verklaard na het beroep, omdat hij van oordeel is dat de zaak bij een andere rechter had moeten worden aangebracht, dan dient hij de zaak naar de relatief bevoegde rechter te verwijzen art. 73, 110 lid 2 Rv jo. 221 Rv.
Verkeerde taakverdeling (civiel/ kanton)
Wordt in een zaak die door de kantonrechter zou moeten worden behandeld, gedagvaard voor de afdeling civiel of andersom, dan is er geen sprake van onbevoegdheid. De kantonrechter maakt immers deel uit van de rechtbank. Er zal dan wel aan de orde kunnen komen of de zaak intern moet worden verwezen (art. 71 Rv). Is een zaak, binnen de rechtbank, bij de verkeerde kamer in behandeling, dan moet de zaak - op verlangen van partijen ofwel ambtshalve- door de desbetreffende kamer worden verwezen naar de juiste kamer art. 71 lid 1 jo. 2 Rv.
Onderwerp 2: De absolute en relatieve competentie van de rechter in eerste aanleg
Dit leerstuk gaat over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. Art. 112 GW draagt aan de rechterlijke macht de berechting van geschillen over burgerlijke rechten op. De vraag is nu: welke burgerlijke rechter moet het geschil beslechten? Wij laten de internationale bevoegdheid buiten beschouwing en gaan ervan uit dat de NL rechter rechtsmacht heeft. Als de Nederlandse rechter kennis kan nemen van de zaak, rijks vervolgens de vraag naar de absolute competentie. Dit betreft de vraag welk type rechterlijk college de zaak voorgelegd dient te worden: de rechtbank (en welke sector), het gerechtshof of de Hoge Raad? De regels van absolute competentie zijn opgenomen in de Wet op de rechterlijke organisatie. Vervolgens rijst de vraag naar de relatieve competentie: in welke (geografische) plaats moet de zaak aanhangig worden gemaakt? De regels voor relatieve competentie zijn opgenomen in het Wetboek van Rechtsvordering.
Tip:
Dit vak gaat over het procesrecht. Er zijn veel verschillende wetsartikelen die besproken worden.
2.1 Absolute competentie
Absolute competentie houdt in welke type gerecht bevoegd is om kennis te nemen van een bepaalde zaak.
2.1.1. Eerste aanleg
Hoofdregel
Art. 42 RO
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.
In eerste aanleg moeten, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen, alle zaken bij de rechtbank aanhangig gemaakt worden art. 42 RO. De rechtbank is dus in eerste aanleg, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen, de absoluut competente rechter.
Kantonrechter
Wanneer de rechtbank wordt aangemerkt als absoluut competente rechter, moet nog wel worden gekeken naar de taakverdeling binnen de rechtbank. De rechtbank is onder andere onderverdeeld in een kamer voor kantonzaken, bemand door de kantonrechter. De kantonrechter is een onderdeel van de rechtbank. Er moet dus vaak ook nog beantwoord worden hoe binnen de rechtbank de taakverdeling tussen de kamer voor kantonzaken en andere kamers van de rechtbank is. Voor de kantonrechter kan in persoon worden geprocedeerd art. 79 lid 1 Rv. Een advocaat is dus niet verplicht in deze gevallen. De kantonrechter behandelt binnen het civiel recht ex art. 93 e.v. Rv:
- civiele zaken tot een bedrag van €25.000, de tot aan de dag van dagvaarden verschenen rente daarbij ingegrepen art. 93 sub a Rv. Vorderingen met een hoger beloop dan wel een hogere waarde behoren tot de competentie van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. Als de eiser verschillende vorderingen tegelijk instelt, wordt de bevoegdheid bepaald aan de hand van het totale waarde van die vorderingen art. 94 lid 1 Rv.
- Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. Zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan €25.000 vertegenwoordigt, dan wordt de zaak door de kantonrechter behandeld en beslist (denk aan vorderingen van nakoming, afgifte, ontbinding en ontruiming) art. 93 sub b Rv;
- Zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een cao of een algemeen verbindend verklaarde bepalingen een collectieve arbeidsovereenkomst art. 93 sub c Rv)
- Alle vorderingen betreffende huurzaken art. 93 sub c Rv. Het betreft zowel de huur van een woon- en bedrijfsruimte als de huur van alle (andere) onroerende en roerende zaken. Ook leaseovereenkomsten, die kwalificeren als huurovereenkomst, vallen onder de werking van de onderhavige bepaling.
- Consumentenkoopzaken of consumentenkredieten van ten hoogste €40.000 art. 93 sub c Rv. Op grond van art. 7:5 BW wordt onder consumentenkoop verstaan: de koop met betrekking tot een roerende zaak, de elektriciteit daaronder begrepen, die wordt gesloten door een verkoper, die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een koper, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
- Alle andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt art. 93 sub d Rv. Het belangrijkste voorbeeld van de hier bedoelde andere wetgeving wordt gevormd door het pandrecht titel 5 boek 7 BW.
Op het terrein van personen- en familierecht zal de kantonrechter met name de verzoeken (zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid) die het vermogen van de belanghebbende betreffen behandelen en beslissen. Denk daarbij aan het meerderjarigenbewind, mentoraat en de toestemming en vervangende toestemming voor aan aantal rechtshandelingen art. 1:88 jo. 1:345 BW.
Uitzonderingen:
Zoals in art. 42 RO is aangegeven zijn er uitzonderingen op het uitgangspunt dat de rechtbank in eerste aanleg kennis neemt van de burgerlijke zaken.
Enkele uitzonderingen zijn:
- art. 6:241 BW: het gerechtshof Den Haag is bevoegd indien een belangenorganisatie een vordering instelt om een bepaalde bedingen in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend te laten verklaren;
- Art. 1013 lid 3 Rv: het gerechtshof Amsterdam is bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een verzoek inzake collectieve afwikkeling van massaschade;
- art. 66 RO: de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam wordt belast kennis te nemen van bepaalde ondernemingsrechtelijke geschillen. Zij neemt dus kennis van boek 2 BW zaken (rechtspersonen, fusie, enquête, jaarrekeningen) en zaken over art. 26 Wet op de ondernemingsraden.
2.1.2 Hoger Beroep.
Art. 60 lid 1 RO.
De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, beschikkingen en uitspraken in burgerlijke zaken, strafzaken en belastingzaken van de rechtbanken in hun ressort.
In hoger beroep is het gerechtshof absoluut competent: het gerechtshof behandelt in hoger beroep van in ressort uitgesproken rechtbankvonnissen- en beschikkingen art. 60 RO. De vier NL gerechtshoven fungeren dus in beginsel als hoger beroepsinstantie. In enkele gevallen oordeelt een bijzonder daartoe aangewezen hof als rechter in eerste aanleg, zie hierboven.
2.1.3 Cassatie
In cassatie is de Hoge Raad de absoluut competentie rechter. Zij behandelt de cassatieberoepen tegen rechterlijke uitspraken art. 78 RO en art. 118 lid 2 GW. De functie van de HR wordt vooral gezien in haar functie van het bevorderen van de rechtsontwikkeling zie art. 81 RO. De HR is verdeeld in vier kamers: de kamer voor burgerlijke zaken, de kamer voor strafzaken, de kamer voor belasting- en onteigeningszaken en een kamer voor de behandeling van zaken betreffende leden van de rechterlijke macht als bedoeld in art. 46p Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
2.2 Relatieve competentie
Relatieve competentie gaat over bij welke rechter, geografisch gezien, geprocedeerd moet worden. Hoofdregel is de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde. art. 99 Rv. In art. 100 e.v. Rv worden voor bijzondere procedures aanvullende regels van relatieve bevoegdheid gegeven.
Hoofdregel
Art. 99 Rv
Lid 1 Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de verweerder.
Lid 2 Bij gebreke van een bekende woonplaats van de verweerder in Nederland is bevoegd de rechter van zijn werkelijk verblijf.
De zaak moet worden voorgelegd aan de rechter in wiens rechtsgebied de gedaagde zijn woonplaats of zijn werkelijk verblijf heeft. Als is vastgesteld welke rechter de absoluut bevoegde rechter is, moet worden achterhaald in welk rechtsgebied van deze soort rechter de gedaagde woont. Ook moet achterhaald worden welke zittingsplaats, waar zaken en de betreffende soort worden behandeld, binnen dat rechtsgebied het dichtst bij de woonplaats van de gedaagde is gelegen. Zijn er meer gedaagden dan geldt het bepaalde in art. 107 Rv.
Keuzemogelijkheden art. 100-107 Rv
In een aantal gevallen is er naast de hoofdregel een ander rechter relatief bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Er worden voor bijzondere procedures aanvullende regels van relatieve bevoegdheid gegeven. De wet geeft de eiser dan een keuzemogelijkheid om te kiezen bij welke rechter hij de zaak wil voorleggen. De eiser heeft dus een keuzemogelijkheid tussen de hoofdregel en de alternatieve regel. In twee gevallen geldt echter een exclusieve bevoegdheidsregeling: bij huur van woon- en bedrijfsruimte en in het geval in een forumkeuzebeding de exclusieve bevoegdheid is opgenomen. Zie hieronder een overzicht van de alternatieve bevoegdheid. In deze gevallen mag de eiser kiezen bij welke rechter hij de zaak wil voorleggen. Dit is slechts anders bij de huur van onroerende zaken en de forumkeuze (ovk / akte waarin partijen zetten welke rechter bevoegd is)
- arbeidsovereenkomst: de rechter van de plaats waar de tijdelijke arbeid gewoonlijk wordt of werd verricht art. 100 Rv.
- consumentenzaken: als de consument eiser is, de rechter van de woonplaats van de consument bevoegd art. 101 Rv.
- onrechtmatige daad: de rechter van de plaats waar het schade toebrengende feit zich heeft voorgedaan art. 102 Rv.
- onroerende zaken: de rechter van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen is exclusief bevoegd. Let op: gaat het over huur van woonruimte of bedrijfsruimte, dan is alleen deze rechter relatief competent en niet de rechter van de woonplaats van de gedaagde ar.t 103 Rv
- nalatenschappen: de rechter van de woonplaats van de erflater art. 104 Rv.
- rechtspersonen en hun besluiten: de rechter van de woonplaats of de plaats van vestiging van de rechtspersoon art. 105 Rv.
- Faillissement: de rechtbank uit wier midden de rechter-commissaris is benoemd die met het toezicht op de bewindvoerder respectievelijk curator is belast art. 106 Rv.
- meerdere gedaagden: de rechter van ieder der gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid en gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
- Forumkeuze: partijen zijn in beginsel vrij om in hun overeenkomst een andere (relatief bevoegde) rechter aan te wijzen dan die volgens de wettelijke regeling relatief bevoegd is art. 108 Rv. De volgens een forumkeuzebeding bevoegde rechter is in beginsel exclusief bevoegd om van het geschil kennis te nemen, tenzij uit de ovk anders voortvloeit.
Tip van LawBOEQs: Lees de gehele derde afdeling van Rv (art. 99-110 Rv) een keertje door zodat je weet waar je alles kunt vinden. Op het tentamen komt er altijd wel een casusvraag over de relatieve of absolute competentie van de rechter. De vraag is dan welk gerecht (absoluut en relatief) bevoegd is om over het feitencomplex te oordelen.
Relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures
De relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures is geregeld in art. 262-270 Rv. Het uitgangspunt staat vermeld in art. 262 Rv. Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd:
De rechter van de woonplaats van hetzij de verzoekers of een van de verzoekers, het zij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in NL niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van een van hen.
Indien het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding, de rechter die bevoegd is van dat geding kennis te nemen, tenzij het verzoek niet behoort tot diens absolute bevoegdheid.
Verder zijn er bijzondere regels te vinden in art. 263-268 Rv. Als geen van de rechters in die artikelen bevoegd is, dan is de rechter den Haag bevoegd art. 269 Rv. op grond van art. 270 lid 1 Rv moet de rechter de zaak ambtshalve naar de bevoegde rechter verwijzen, indien hijzelf niet bevoegd is, tenzij partijen hebben aangegeven dit niet te willen.
2.3 Wat gebeurt er als er niet voor de juiste rechter is gedagvaard?
In de dagvaarding moet de eiser de rechter aanwijzen die van de zaak kennisneemt art. 111 lid 2 sub e Rv. Daarin moet staan:
- welk gerecht absoluut bevoegd is
- welk rechter relatief bevoegd is’
- of de civiele rechter of de kantonrechter bevoegd is (gelet op de taakverdeling)
onbevoegde rechter
absoluut competent: de rechter verklaart zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd, indien een zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter art. 72 Rv. het staat partijen niet vrij om overeen te komen dat een nader gerecht dan die, welke door de regels van de absolute bevoegdheid wordt aangewezen, van hun geschil mag kennisnemen.
verklaart de rechter zich onbevoegd en verwijst de rechter de zaak door naar een lagere rechter, dan kunnen partijen in cassatie instellen (binnen acht weken ) art. 75 lid 1 Rv.
verklaart de rechter zich onbevoegd en verwijs de rechter de zaak door naar een hogere rechter, dan staat tegen deze uitspraak geen hogere voorziening open art. 75 lid 2 Rv.
relatief competent:
wanneer gedagvaard is voor een rechter die volgens de bepalingen van de relatieve bevoegdheid onbevoegd is van het geschil kennis te nemen, zal de rechter zich in het algemeen niet ambtshalve onbevoegd mogen verklaren, maar alleen als door de gedaagde tijdig op de onbevoegdheid een beroep si gedaan. Als de rechter zich onbevoegd heeft verklaard na het beroep, omdat hij van oordeel is dat de zaak bij een andere rechter had moeten worden aangebracht, dan dient hij de zaak naar de relatief bevoegde rechter te verwijzen. art. 73 jo. 110 lid 2 jo. 221 Rv.
verkeerde taakverdeling civiel/kanton: wordt in een zaak die door de kantonrechter zou moeten worden behandeld, gedagvaard voor de afdeling civiel (of andersom), dan is er geen sprake van onbevoegdheid. De kantonrechter maakt immers deel uit van de rechtbank. Er zal dan wel aan de orde kunnen komen of de zaak intern moet worden verwezen art. 71 Rv. Is een zaak binnen de rechtbank, bij de verkeerde kamer in behandeling, dan moet de zaak - op verlangen van partijen ofwel ambtshalve - door de desbetreffende kamer worden verwezen naar de juiste kamer art. 71 lid 1 jo. 2 Rv.
Onderwerp 3: Dagvaardingsprocedure of verzoekschriftprocedure
Over het algemeen is er bij een dagvaardingsprocedure een geschil tussen partijen en hebben deze partijen tegengestelde belangen. Denk bijv. aan een vordering uit onrechtmatige daad. Bij een verzoekschriftprocedure wil de ene partij een rechtswijziging van een bepaalde situatie.
Een partij vraagt aan de rechter om iets te doen, denk bijv. aan een adoptie, verzoek om een echtscheiding, of alimentatie uit te spreken of om een ontbinding van een arbeidsovereenkomst.
De verzoekschriftprocedure is informeler dan de dagvaardingsprocedure en de partijen staan niet als eiser en gedaagde tegenover elkaar. Verzoekschriftprocedures betreffen vaak personen- of familierechtelijke situaties. Ook betreft het vaak rechtsgevolgen die niet ter vrije beschikking van partijen staan, zoals het gezag over minderjarigen, ondercuratelestelling en faillissement. Omdat deze zaken zo erg van aard verschillen van dagvaardingszaken, heeft de wetgever besloten dat deze zaken niet onder hetzelfde processuele regime kunnen vallen.
Tip: De taak van de (burgerlijke) rechter om vermogensrechtelijke geschillen te beslissen en afdwingbare veroordelingen uit te spreken wordt eigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de dagvaardingsprocedure.
De ‘bemoeienis’ van de rechter op het terrein van personen- en familierecht wordt oneigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de verzoekschriftprocedure.
3.1 Wanneer is de verzoekschriftprocedure van toepassing?
Art. 261 Rv
Lid 1 Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze titel van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft.
Lid 2 Met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.
De verzoekschriftprocedure is volgens art. 261 Rv van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moet worden ingeleid, tenzij de wet anders bepaalt. Op verschillende plaatsen in de wet wordt duidelijk gemaakt dat een procedure met een verzoekschrift dient te worden ingeleid.
De termen ‘vordering’ en ‘vorderen’ duiden op een dagvaardingsprocedure.
De termen ‘verzoek’, ‘verzoeken’, ‘verzoekschrift’, of ‘beschikking’ duiden op een verzoekschriftprocedure. In het materiële recht moet worden gekeken naar de term verzoeken om vast te stellen dat er een verzoekschrift gestart moet worden.
Bijv. in art. 6:162 BW komt de term ‘verzoeken’ niet voor, waardoor er mag worden geconcludeerd dat er een dagvaardingsprocedure moet worden gestart.
3.2 Verschillen tussen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure
De dagvaardingsprocedure vangt meestal aan met een dagvaarding. De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek.
In dagvaardingszaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. In verzoekschriftzaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de verzoeker bevoegd.
De voortgang van het geding is anders.
De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de verzoekschriftprocedure. Er is in de verzoekschriftprocedure veel minder ruimte voor procesautonomie. Dat wil zeggen dat partijen in een verzoekschriftprocedure minder op de voorgrond treden en minder zeggenschap hebben: de rechter heeft een actievere rol.
Onderwerp 3: dagvaardingsprocedure of verzoekschriftprocedure
Over het algemeen is er bij een dagvaardingsprocedure een geschil tussen partijen en hebben deze partijen tegengestelde belangen. Denk bijv. aan een vordering uit onrechtmatige daad. Bij een verzoekschriftprocedure wil de ene partij een rechtswijziging van een bepaalde situatie. Een partij vraagt aan de rechter om iets te doen. Denk bijv. aan een adoptie, verzoek om een echtscheiding of alimentatie uit te spreken of om een ontbinding van een arbeidsovk.
De verzoekschriftprocedure is informeler dan de dagvaardingsprocedure en de partijen staan niet als eiser en gedaagde tegenover elkaar. Verzoekschriftprocedures betreffen vaak personen- of familierechterlijke situaties. Ook betreft het vaak rechtsgevolgen die niet ter vrije beschikking van partijen staan, zoals het gezag over minderjarigen, ondercuratelestelling en faillissement. Omdat deze zaken zo erg van aard verschillen van dagvaardingszaken, heeft de wetgever besloten dat deze zaken niet onder hetzelfde processuele regime kunnen vallen.
Tip:
De taak van de (burgerlijke) rechter om vermogensrechtelijke geschillen te beslissen en afdwingbare veroordelingen uit te spreken wordt eigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de dagvaardingsprocedure.
‘de bemoeienis’ van de rechter op het terrein van personen- en familie recht wordt oneigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de verzoekschriftprocedure.
3.1 wanneer is de verzoekschriftprocedure van toepassing?
Artikel 261 Rv
Lid 1 Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze titel van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft.
Lid 2 Met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.
De verzoekschriftprocedure is volgens art. 261 Rv van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, tenzij de wet anders bepaalt. Op verschillende plaatsen in de wet wordt duidelijk gemaakt dat een procedure met een verzoekschrift dient te worden ingeleid.
De termen ‘vordering’ en ‘vorderen’ duiden op een dagvaardingsprocedure.
de termen ‘verzoek’, verzoeken, verzoekschrift of beschikking duiden op een verzoekschriftprocedure. In het materiële recht moet worden gekeken naar de term verzoeken om vast te stellen dat er een verzoekschrift gestart moet worden.
Bijv. in art. 6:162 BW komt de term verzoeken niet voor, waardoor er mag worden geconcludeerd dat er een dagvaardingsprocedure moet worden gestart.
3.2 Verschillen tussen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure
De dagvaardingsprocedure vangt meestal aan met een dagvaarding. De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek.
In dagvaardingszaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. In verzoekschriftzaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de verzoeker bevoegd.
De voortgang van het geding is anders.
De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de verzoekschriftprocedure. Er is in de verzoekschriftprocedure veel minder ruimte voor procesautonomie. Dat wil zeggen dat partijen in een verzoekschriftprocedure minder op de voorgrond treden en minder zeggenschap hebben: de rechter heeft een actievere rol.
Tip: De taak van de (burgerlijke) rechter om vermogensrechtelijke geschillen te beslissen en afdwingbare veroordelingen uit te spreken wordt eigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de dagvaardingsprocedure.
De ‘bemoeienis’ van de rechter op het terrein van personen- en familierecht wordt oneigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de verzoekschriftprocedure.
Tip: De taak van de (burgerlijke) rechter om vermogensrechtelijke geschillen te beslissen en afdwingbare veroordelingen uit te spreken wordt eigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de dagvaardingsprocedure.
De ‘bemoeienis’ van de rechter op het terrein van personen- en familierecht wordt oneigenlijke rechtspraak genoemd en wordt ingeleid door de verzoekschriftprocedure.
3.2 Verschillen tussen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure
De dagvaardingsprocedure vangt meestal aan met een dagvaarding. De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek.
In dagvaardingszaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. In verzoekschriftzaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de verzoeker bevoegd.
De voortgang van het geding is anders.
De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de verzoekschriftprocedure. Er is in de verzoekschriftprocedure veel minder ruimte voor procesautonomie. Dat wil zeggen dat partijen in een verzoekschriftprocedure minder op de voorgrond treden en minder zeggenschap hebben: de rechter heeft een actievere rol.
3.2 Verschillen tussen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure
De dagvaardingsprocedure vangt meestal aan met een dagvaarding. De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek.
In dagvaardingszaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. In verzoekschriftzaken is in beginsel de rechter van de woonplaats van de verzoeker bevoegd.
De voortgang van het geding is anders.
De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de verzoekschriftprocedure. Er is in de verzoekschriftprocedure veel minder ruimte voor procesautonomie. Dat wil zeggen dat partijen in een verzoekschriftprocedure minder op de voorgrond treden en minder zeggenschap hebben: de rechter heeft een actievere rol.
Onderwerp 4 Verloop van de rolprocedure in eerste aanleg
In dit onderwerp wordt de verloop van de rolprocedure in eerste aanleg (rechtbank) besproken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de procedure bij de sector civiel en de procedure bij de sector kanton.
4.1 Verplichte procesvertegenwoordiging
Een belangrijke verschil tussen de civiele procedure en de kantonprocedure is de mogelijkheid om te procederen in persoon. In kantonzaken geldt namelijk geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. Dit betekent dat men bij kantonzaken in persoon kan procederen. Een advocaat is niet verplicht. In persoon procederen houdt onder meer in dat partijen daadwerkelijk alles zelf kunnen doen. Ook kunnen zij zich laten bijstaan of zelfs laten vertegenwoordigen door anderen dan advocaten art. 80 Rv.
in alle overige zaken (andere zaken dan kantonzaken) zijn partijen verplicht om bij advocaat te procederen. Men kan in deze gevallen niet in persoon procederen. De reden die voor deze regeling wordt aangevoerd is onder andere dat het (proces)recht voor de partijen te complex is. Ook wordt aangevoerd dat een procedure gevoerd door een deskundige beter verloopt, zodat de zaak beter tot zijn recht komt.
4.2 Civiele procedure (sector civiel)
De deurwaarder brengt de dagvaarding uit. De hoofdregel is dat de deurwaarder de dagvaarding uitbrengt aan de gedaagde in persoon art. 46 Rv. Vanaf de dag dat de deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht, is het geding aanhangig art. 125 lid 1 Rv. Het geding is vanaf dit moment een feit.
Om de procedure te starten bij de rechter, is het nodig dat de zaak in de administratie van de rechtbank wordt opgenomen. Dat is de taak van de advocaat van de eiser. Deze zorgt ervoor dat hetgeen wat is betekend (de dagvaarding) ten minste op de dag voor de roldatum, waartegen de gedaagde is opgeroepen, ter griffie wordt ingediend om op de rol te worden ingeschreven art. 125 lid 2 jo. 4 Rv.
Op de rolzitting, de dag waartegen de gedaagde is gedagvaard, controleert de rechter of de dagvaarding goed is uitgebracht en hoe de procedure verdergaat. Bij de rolzitting worden procedurele beslissingen genomen. Bij de sector civiel gebeurt de ‘traditionele zitting’ tegenover de rechter, schriftelijk. Conclusies en akten worden bij die gerechten per post, koerier of bode ingestuurd. Partijen en advocaten zijn niet aanwezig bij een rolzitting. Op de eerste roldatum is de eiser een griffierecht verschuldigd.
De gedaagde dient te verschijnen op de eerste roldatum. Dit doet hij doordat op de eerste roldatum zich voor hem een advocaat stelt art. 79 lid 2 Rv. In de civiele procedure kunnen partijen niet in persoon procederen, maar slechts bij advocaat. De gedaagde verschijnt door te reageren op de dagvaarding.
De gedaagde kan schriftelijk reageren art. 128 lid 2 Rv. Dat doet de gedaagde door via zijn advocaat een brief te sturen waarin hij reageert op de inhoud van de dagvaarding. Deze brief heeft de conclusie van antwoord. De advocaat dient daarbij zoveel mogelijk bewijsstukken mee te sturen. De advocaat stuurt de conclusie van antwoord naar de rechtbank.
De gedaagde reageert niet of reageert zonder advocaat, of gedaagde heeft het griffierecht niet betaald: de rechter gaat dan na of de dagvaarding aan de eisen voldoet. Als dat zo is, zal de rechter nagaan of de vordering hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Is dit niet zo, dan zal hij verstek verlenen aan de gedaagde en de vordering toekennen aan de eiser.
Vaak zal de rechter na de conclusie van antwoord een comparitie gelasten. De rechter zal dan de standpunten tijdens een zitting bespreken met de partijen. De rechter kan ook een tweede schriftelijke ronde gelasten:
Heeft de gedaagde gereageerd, dan mag de eiser als eerste reageren op de conclusie van antwoord. Dit doet de advocaat van de eiser door een brief te sturen aan de rechter. Deze brief heeft een conclusie van repliek. De termijn voor het indienen van een conclusie van repliek is zes weken.
De gedaagde kan weer reageren op de conclusie van repliek door de advocaat een brief te laten sturen aan de rechter. Deze brief heeft een conclusie van dupliek. De termijn voor het indienen van een conclusie van dupliek is zes weken.
De rechter kan nu:
- een tussenvonnis geven waarin hij vraagt om extra bewijs
- de eiser en de gedaagde (met hun advocaten) uitnodigen voor een zitting
- een einduitspraak doen.
4.3 Civiele procedure (Sector kanton)
De deurwaarder brengt de dagvaarding uit. De hoofdregel is dat de deurwaarder de dagvaarding uitbrengt aan de gedaagde in persoon art. 46 Rv. Vanaf de dag dat de deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht, is het geding aanhangig art. 125 lid 1 Rv. Het geding is vanaf dit moment een feit. De gerechtsdeurwaarder stuurt de dagvaarding naar de kantonrechter.
Bij de kantonrechter geldt het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging niet. Een advocaat is niet verplicht. Ook hoeft de gedaagde bij de kantonrechter geen griffierecht te betalen. De gedaagde heeft nu drie mogelijkheden:
- schriftelijk reageren: de gedaagde kan zelf (dus ook zonder advocaat) de kantonrechter een brief sturen waarin de gedaagde reageert op de inhoud van de dagvaarding. Dit is de conclusie van antwoord.
- Mondeling reageren art. 82 lid 1 Rv: anders dan bij de civiele procedure, heeft de kantonrechter wel een traditionele rolzitting. De gedaagde kan zijn verhaal doen aan de kantonrechter tijdens de zitting.
- Niet reageren: de rechter gaat dan na of de dagvaarding aan de eisen voldoet. Als dat zo is, zal de rechter nagaan of de vordering hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Is dit niet zo, dan zal hij verstek verlenen aan de gedaagde en de vordering toekennen aan de eiser.
Tijdens de rolzitting controleert de rechter of de dagvaarding goed is uitgebracht, of de tegenpartij heeft gereageerd en beslist de rechter hoe de procedure verdergaat. De eiser is niet verplicht om te komen naar de rolzitting.
De rechter zal na de rolzitting vaak een comparatie gelasten. De rechter zal dan de standpunten tijdens een zitting bespreken samen met de partijen. De rechter kan ook een tweede schriftelijke ronde gelasten:
- Heeft de gedaagde gereageerd, dan mag de eiser als eerste reageren op de conclusie van antwoord. Door een brief te sturen aan de rechter. Deze brief heet conclusie van repliek > 6 weken de tijd.
De gedaagde kan weer reageren op de conclusie van repliek. door een brief te sturen conclusie van dupliek. De termijn voor het indienen van een conclusie van dupliek is zes weken.
De rechter kan nu:
- een tussenvonnis geven waarin hij vraagt om extra bewijs.
- de eiser en de gedaagde (met hun advocaten) uitnodigen voor een zitting.
- einduitspraak doen.
Tip:
Let op de verschillen ten opzichte van de rechtbankprocedure bij de afdeling civiel recht:
- geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. Partijen kunnen in persoon procederen.
- conclusies en akten kunnen in de procedure bij de kantonrechter mondeling worden genomen art. 82 lid 2 Rv.
- Er geldt een iets actievere rol van de rechtbank art. 82 lid 2 Rv jo. 84 Rv.
Onderwerp 4: verloop van de rolprocedure in eerste aanleg.
In dit onderwerp wordt de verloop van de rolprocedure in eerste aanleg (rechtbank) besproken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de procedure bij de sector civiel en de procedure bij de sector kanton.
4.1 Verplichte procesvertegenwoordiging.
Een belangrijk verschil tussen de civiele procedure en de kantonprocedure is de mogelijkheid om te procederen in persoon. In kantonzaken geldt namelijk geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. Dit betekent dat men bij kantonzaken in persoon kan procederen. Een advocaat is niet verplicht. In persoon procederen houdt onder meer in dat partijen daadwerkelijk alles zelf kunnen doen. Ook kunnen zij zich laten bijstaan of zelfs laten vertegenwoordigen door anderen dan advocaten art. 80 Rv.
In alle overige zaken (andere zaken dan kantonzaken) zijn partijen verplicht om bij advocaat te procederen. Men kan in deze gevallen niet in persoon procederen. De reden die voor deze regeling wordt aangevoerd is onder andere dat het (proces)recht voor de partijen te complex is. Ook wordt aangevoerd dat een procedure gevoerd door een deskundige beter verloopt, zodat de zaak beter tot zijn recht komt.
4.2 Civiele procedure (Sector civiel)
De deurwaarder brengt de dagvaarding uit. De hoofdregel is dat de deurwaarder de dagvaarding uitbrengt aan de gedaagde in persoon art. 46 Rv. Vanaf de dag dat de deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht, is het geding aanhangig art. 125 lid 1 Rv. Het geding is vanaf dit moment een feit.
Om de procedure te starten bij de rechter, is het nodig dat de zaak in de administratie van de rechtbank wordt opgenomen. Dat is de taak van de advocaat van de eiser. Deze zorgt ervoor dat hetgeen wat is betekend ( de dagvaarding) ten minste op de dag voor de roldatum waartegen de gedaagde is opgeroepen, ter griffie wordt ingediend om op de rol te worden ingeschreven art. 125 lid 2 jo. 4 rv.
Op de rolzitting, de dag waartegen de gedaagde is gedagvaard, controleert de rechter of de dagvaarding goed is uitgebracht en hoe de procedure verdergaat. Bij de rolzitting worden procedurele beslissingen genomen. Bij de sector civiel gebeurt de ‘traditionele rolzitting’ tegenover de rechter, schriftelijk. conclusies en akten worden bij die gerechten per post, koerier of bode ingestuurd. Partijen en advocaten zijn niet aanwezig bij een rolzitting. Op de eerste roldatum is de eiser een griffierechter verschuldigd.
De gedaagde dient te verschijnen op de eerste roldatum. Dit doet hij doordat op de eerste roldatum zich voor hem een advocaat stelt art. 79 lid 2 Rv. in de civiele procedure kunnen partijen niet in persoon procederen, maar slechts bij advocaat. De gedaagde verschijnt door te reageren op de dagvaarding.
De gedaagde kan schriftelijk reageren art. 128 lid 2 Rv. dat doet de gedaagde door via zijn advocaat een brief te sturen waarin hij reageert op de inhoud van de dagvaarding. Deze brief heet de conclusie van antwoord. De advocaat dient daarbij zoveel mogelijk bewijsstukken mee te sturen. De advocaat stuurt de conclusie van antwoord naar de rechtbank.
De gedaagde regeert niet of reageert zonder advocaat, of gedaagde heeft het griffierecht niet betaald: de rechter gaat dan na of de dagvaarding aan de eisen voldoet. Als dat zo is, zal de rechter nagaan of de vordering hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Is dit niet zo, dan zal hij verstek verlenen aan de gedaagde en de vordering toekennen aan de eiser.
vaak zal de rechter na de conclusie van antwoord een comparitie gelasten. De rechter zal dan de standpunten tijdens de zitting bespreken samen met de partijen. De rechter kan ook een tweede schriftelijke ronde gelasten:
heeft de gedaagde gereageerd, dan mag de eiser als eerste reageren op de conclusie van antwoord. dit doet de advocaat van de eiser door een brief te sturen aan de rechter. Deze brief heet een conclusie van repliek. de termijn voor het indienen van een conclusie van repliek is zes weken.
De gedaagde kan weer reageren op de conclusie van repliek door de advocaat een brief te laten sturen aan de rechter. Deze brief heeft conclusie van dupliek. De termijn voor het indienen van een conclusie van dupliek is zes weken.
De rechter kan nu:
- een tussenvonnis geven waarin hij vraagt om extra bewijs.
- de eiser en de gedaagde met hun advocaten uitnodigen voor een zitting
- een einduitspraak doen.
4.3 Civiele procedure (sector kanton)
de deurwaarder brengt de dagvaarding uit. De hoofdregel is dat de deurwaarder de dagvaarding uitbrengt aan de gedaagde in persoon art. 46 Rv. vanaf de dag dat de deurwaarder de dagvaarding heeft uitgebracht, is het geding aanhangig art. 125 lid 1 Rv. Het geding is vanaf dit moment een feit. de gerechtsdeurwaarder stuurt de dagvaarding naar de kantonrechter.
bij de kantonrechter geldt het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging niet. Een advocaat is niet verplicht. ook hoeft de gedaagde bij de kantonrechter geen griffierecht te betalen. De gedaagde heeft nu drie mogelijkheden:
- schriftelijk reageren: de gedaagde kan zelf (dus ook zonder advocaat) de kantonrechter een brief sturen waarin de gedaagde reageert op de inhoud van de dagvaarding. De is een conclusie van antwoord.
- mondeling reageren art. 82 lid 1 Rv.
anders dan bij de civiele procedure, heeft de kantonrechter wel een traditionele rolzitting. de gedaagde kan zijn verhaal doen aan de kantonrechter tijdens de zitting.
niet reageren: de rechter gaat dan na of de dagvaarding aan de eisen voldoet. als dat zo is, zal de rechter nagaan of de vordering hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Is dit niet zo, dan zal hij verstek verlenen aan de gedaagde en de vordering toekennen aan de eiser.
tijdens de rolzitting controleert de rechter of de dagvaarding goed is uitgebracht, of de tegenpartij heeft gereageerd en beslist de rechter hoe de procedure verdergaat. De eiser is niet verplicht om te komen naar de rolzitting.
De rechter zal na de rolzitting vaak een comparatie gelasten. De rechter zal dan de standpunten tijdens een zitting bespreken samen met de partijen. De rechter kan ook een tweede schriftelijke ronde gelasten:
heeft de gedaagde gereageerd, dan mag de eiser als eerste reageren op de conclusie van antwoord. Dit doet de eiser door conclusie van repliek. termijn is zes weken.
de gedaagde kan weer reageren op de conclusie van dupliek. termijn is zes weken.
de rechter kan nu:
- een tussenvonnis geven waarin hij vraagt om extra bewijs
- de eiser en de gedaagde uitnodigen voor een zitting
- een einduitspraak doen
tip:
let op verschillen ten opzichte van de rechtbankprocedure bij de afdeling civiel recht:
- geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. partijen kunnen in persoon procederen.
- conclusies en akten kunnen in de procedure bij de kantonrechter mondeling worden genomen art. 82 lid 2 Rv.
- er geldt een iets actievere rol van de rechtbank art. 82 lid 2 Rv jo. 84 Rv.
4.1 Verplichte procesvertegenwoordiging
Een belangrijke verschil tussen de civiele procedure en de kantonprocedure is de mogelijkheid om te procederen in persoon. In kantonzaken geldt namelijk geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. Dit betekent dat men bij kantonzaken in persoon kan procederen. Een advocaat is niet verplicht. In persoon procederen houdt onder meer in dat partijen daadwerkelijk alles zelf kunnen doen. Ook kunnen zij zich laten bijstaan of zelfs laten vertegenwoordigen door anderen dan advocaten art. 80 Rv.
in alle overige zaken (andere zaken dan kantonzaken) zijn partijen verplicht om bij advocaat te procederen. Men kan in deze gevallen niet in persoon procederen. De reden die voor deze regeling wordt aangevoerd is onder andere dat het (proces)recht voor de partijen te complex is. Ook wordt aangevoerd dat een procedure gevoerd door een deskundige beter verloopt, zodat de zaak beter tot zijn recht komt.
4.1 Verplichte procesvertegenwoordiging
Een belangrijke verschil tussen de civiele procedure en de kantonprocedure is de mogelijkheid om te procederen in persoon. In kantonzaken geldt namelijk geen verplichte procesvertegenwoordiging art. 79 lid 1 Rv. Dit betekent dat men bij kantonzaken in persoon kan procederen. Een advocaat is niet verplicht. In persoon procederen houdt onder meer in dat partijen daadwerkelijk alles zelf kunnen doen. Ook kunnen zij zich laten bijstaan of zelfs laten vertegenwoordigen door anderen dan advocaten art. 80 Rv.
in alle overige zaken (andere zaken dan kantonzaken) zijn partijen verplicht om bij advocaat te procederen. Men kan in deze gevallen niet in persoon procederen. De reden die voor deze regeling wordt aangevoerd is onder andere dat het (proces)recht voor de partijen te complex is. Ook wordt aangevoerd dat een procedure gevoerd door een deskundige beter verloopt, zodat de zaak beter tot zijn recht komt.
hc aant.
1 Rechtsbronnen
- Nationale wetgeving
- wetboek van burgerlijke rechtsvordering
per 1 mei 2023: Wet Technische Eenmaking (Stbl. 2023, 41). (weer 1 wet)
- overige wetgeving
bijv. Algemene Termijnenwet, Faillissementswet, BW etc.
- Internationale regelgeving
- verdragen (bijv. art. 6 EVRM, Verdrag van New York)
- EU-regelgeving (bijv. Brussel Ibis, bewijsverordening)
- verdragen (bijv. art. 6 EVRM, Verdrag van New York)
- Lagere richtlijnen
- Rolreglementen/besluiten
hc aant.
1 Rechtsbronnen
- Nationale wetgeving
- wetboek van burgerlijke rechtsvordering
per 1 mei 2023: Wet Technische Eenmaking (Stbl. 2023, 41). (weer 1 wet)
- overige wetgeving
hc aant. doel en functie van procesrecht
De doelen en functies van het civiele proces:
- het procesrecht heeft een dienende functie
- rechtsbescherming en titelverschaffing
- geschilbeslechting
- rechtsvorming en rechtseenheid
Alternatieven voor het civiele proces
- een schikkingsregeling
- een alternatieve geschilbeslechting
- eigenrichting?
3 Aan welk loket kunt u terecht?
- Overheidsrechter, arbiter of bindend adviseur?
- zie o.m. art. 1020 Rv en art. 7:900 e.v. BW
- vgl. gastcollege Eveliene van Ruinaard
- Nederlandse rechter, buitenlandse rechter of supranationaal gerecht?
- Civiele rechter of de bestuursrechter?
- vgl. gastcollege Reiner van Zutphen
- zie bijv. HR 16 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1866
-
3 aan welk loket kunt u terecht?
Compententieregels Nederlandse civiele rechter
Absolute competentie
- rechtbank (inc. sector kanton), hof of Hoge Raad?
- Hoofdregel: rechtbank is bevoegd art. 42 RO
Relatieve competentie
- Bij welk rechtbank (of welk hof) kunt u terecht?
- hoofdregel: woonplaats gedaagde (wie eist die reist)
Verkeerde rechtsingang?
- onbevoegdverklaring art. 72 Rv
- verwijziging art. 73 Rv
–
Hoeveel procedures kent het wetboek van burgerlijke rechtsvordering?
|4 Verloop van de procedure
- Het ideaal van de wetgever: de uniforme basisprocedure?
- De weerbarstige praktijk, twee basisprocedures:
- dagvaardingsprocedure (art. 45 Rv e.v.)
- verzoekschriftprocedure (art. 261 Rv e.v.) ook boek 3 je kan rechter iets verzoeken > op verzoeken letten
ook kortgedingprocedures ook andere procedures faillissementsprocedure
- De weerbarstige praktijk: afwijkende en bijzondere regels
- zie bijv. bijzondere regels in het derde boek
- zie bijv. ook de vele bijzondere regels in de faillissementswet.
hc aant. doel en functie van procesrecht
EHRM Airey/Ierland
Relevantie: Dit arrest geeft een voorbeeld van de werking van de beginselen van procesrecht. Een aantal van deze beginselen worden als zo wezenlijk beschouwd dat afwijking niet of alleen in bijzondere gevallen is toegestaan. Dit zijn de fundamentele beginselen. Daarnaast zijn er regels voor een goed ingericht en functionerend procesrecht. Dit zijn de functionele beginselen. In art. 6 EVRM is vastgelegd aan welke eisen de rechter en de rechtsgang in civiele, straf- en bestuurszaken ten minste moeten voldoen. Deze eisen kunnen (zonder twijfel) als fundamenteel worden aangemerkt.
De afzonderlijke fundamentele vereisten die mede uit art. 6 EVRM voortvloeien zijn:
- De toegang tot de rechter
- De eerlijke behandeling
- De openbaarheid van de behandeling
- De redelijke termijn
- De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
- Het recht op oral hearing
De uitspraken van het EHRM die zijn voorgeschreven geven hier een goed inzicht in. Deze worden hieronder kort besproken. In deze uitspraak komt het fundamentele vereiste van ‘toegang tot de rechter’ naar voren. Dit houdt in dat de gerechtelijke procedure daadwerkelijk voor de rechtzoekende open moet staan. Daarvoor is niet alleen nodig dat de procedure eenvoudig en informeel is ingericht, maar dit beginsel vereist ook dat er zo min mogelijk financiële en wettelijke belemmeringen bestaan om de procedure te beginnen en te doorlopen.
Relevante feiten: Mevrouw Airey wil opheffing van de plicht tot samenwonen aanvragen. Zij kan echter geen rechtshulpverlener vragen die bereid is om te helpen, en zelf kan ze er geen betalen. Ierland had op dat moment nog geen systeem voor financiering van rechtsbijstand. Ze diende een klacht in bij de Europese Commissie.
Rechtsvraag: Is het feit dat Ierland geen systeem had voor financiering van rechtsbijstand in strijd met het beginsel van de toegang tot de rechter ex art. 6 EVRM?
Beoordeling door het EHRM: Het Europees Hof bepaalde dat art. 6 EVRM niet alleen theoretisch, maar ook praktisch een effectieve toegang geeft tot recht op toegang tot bij de wet gestelde gerechten. Staten moeten het recht tot toegang tot de rechter waarborgen. Het Hof spreekt uit dat Mrs. Airey geen effectief recht had op toegang tot het recht en dat art. 6 EVRM geschonden is. Indien procesvertegenwoordiging (een advocaat) is verplicht gesteld, dan moet in sommige gevallen recht op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand bestaan.
EHRM Airey/Ierland
Relevantie: Dit arrest geeft een voorbeeld van de werking van de beginselen van procesrecht. Een aantal van deze beginselen worden als zo wezenlijk beschouwd dat afwijking niet of alleen in bijzondere gevallen is toegestaan. Dit zijn de fundamentele beginselen. Daarnaast zijn er regels voor een goed ingericht en functionerend procesrecht. Dit zijn de functionele beginselen. In art. 6 EVRM is vastgelegd aan welke eisen de rechter en de rechtsgang in civiele, straf- en bestuurszaken ten minste moeten voldoen. Deze eisen kunnen (zonder twijfel) als fundamenteel worden aangemerkt.
De afzonderlijke fundamentele vereisten die mede uit art. 6 EVRM voortvloeien zijn:
- De toegang tot de rechter
- De eerlijke behandeling
- De openbaarheid van de behandeling
- De redelijke termijn
- De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
- Het recht op oral hearing
De uitspraken van het EHRM die zijn voorgeschreven geven hier een goed inzicht in. Deze worden hieronder kort besproken. In deze uitspraak komt het fundamentele vereiste van ‘toegang tot de rechter’ naar voren. Dit houdt in dat de gerechtelijke procedure daadwerkelijk voor de rechtzoekende open moet staan. Daarvoor is niet alleen nodig dat de procedure eenvoudig en informeel is ingericht, maar dit beginsel vereist ook dat er zo min mogelijk financiële en wettelijke belemmeringen bestaan om de procedure te beginnen en te doorlopen.
Relevante feiten: Mevrouw Airey wil opheffing van de plicht tot samenwonen aanvragen. Zij kan echter geen rechtshulpverlener vragen die bereid is om te helpen, en zelf kan ze er geen betalen. Ierland had op dat moment nog geen systeem voor financiering van rechtsbijstand. Ze diende een klacht in bij de Europese Commissie.
Rechtsvraag: Is het feit dat Ierland geen systeem had voor financiering van rechtsbijstand in strijd met het beginsel van de toegang tot de rechter ex art. 6 EVRM?
Beoordeling door het EHRM: Het Europees Hof bepaalde dat art. 6 EVRM niet alleen theoretisch, maar ook praktisch een effectieve toegang geeft tot recht op toegang tot bij de wet gestelde gerechten. Staten moeten het recht tot toegang tot de rechter waarborgen. Het Hof spreekt uit dat Mrs. Airey geen effectief recht had op toegang tot het recht en dat art. 6 EVRM geschonden is. Indien procesvertegenwoordiging (een advocaat) is verplicht gesteld, dan moet in sommige gevallen recht op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand bestaan.
EHRM Capuano/Italië
Relevantie: Ook dit arrest geeft een voorbeeld van de doorwerking van de beginselen van procesrecht. Zie de relevantie bij het vorige arrest. In deze uitspraak komt het fundamentele vereiste van ‘redelijke termijn’ naar voren. Nationale overheden hebben de plicht hun rechtssysteem zo in te richten dat een uitspraak binnen een redelijke termijn kan worden gegeven en geëxecuteerd.
Relevante feiten: Capuano kocht op 24 juli 1971 een appartement aan zee. Capuano stelde een civiele actie in tegen de verkoper. Voordat er überhaupt een appeluitspraak was gedaan waren er al 10 jaren verstreken. Capuano diende een klacht in bij de Europese Commissie voor de rechten van de mens omtrent de duur van de civiele procedure.
Rechtsvraag: Is het feit dat het 10 jaar duurde voordat er een appeluitspraak was gedaan in strijd met het beginsel van een ‘redelijke termijn’ ex art. 6 EVRM?
Beoordeling door het EHRM: Het EHRM noemt de volgende dingen:
Ook indien partijen de zeggenschap hebben over de voortgang van de procedure, wordt de rechter niet ontslagen van de verplichting om partijen te beschermen tegen excessieve vertragingen (par. 25).
Ook de ‘due dillegence’ van partijen ontslaat de rechter niet van deze verplichting. De rechter draagt alsnog de verantwoordelijkheid van een redelijke termijn en heeft hierin geen lijdelijke rol. In deze zaak wordt het feit dat de deskundige er lang over deed volledig toegerekend aan de nationale rechter (par. 32, eerste zin).
Het EHRM oordeelde dat art. 6 EVRM is geschonden (par. 35).
EHRM Capuano/Italië
Relevantie: Ook dit arrest geeft een voorbeeld van de doorwerking van de beginselen van procesrecht. Zie de relevantie bij het vorige arrest. In deze uitspraak komt het fundamentele vereiste van ‘redelijke termijn’ naar voren. Nationale overheden hebben de plicht hun rechtssysteem zo in te richten dat een uitspraak binnen een redelijke termijn kan worden gegeven en geëxecuteerd.
Relevante feiten: Capuano kocht op 24 juli 1971 een appartement aan zee. Capuano stelde een civiele actie in tegen de verkoper. Voordat er überhaupt een appeluitspraak was gedaan waren er al 10 jaren verstreken. Capuano diende een klacht in bij de Europese Commissie voor de rechten van de mens omtrent de duur van de civiele procedure.
Rechtsvraag: Is het feit dat het 10 jaar duurde voordat er een appeluitspraak was gedaan in strijd met het beginsel van een ‘redelijke termijn’ ex art. 6 EVRM?
Beoordeling door het EHRM: Het EHRM noemt de volgende dingen:
Ook indien partijen de zeggenschap hebben over de voortgang van de procedure, wordt de rechter niet ontslagen van de verplichting om partijen te beschermen tegen excessieve vertragingen (par. 25).
Ook de ‘due dillegence’ van partijen ontslaat de rechter niet van deze verplichting. De rechter draagt alsnog de verantwoordelijkheid van een redelijke termijn en heeft hierin geen lijdelijke rol. In deze zaak wordt het feit dat de deskundige er lang over deed volledig toegerekend aan de nationale rechter (par. 32, eerste zin).
Het EHRM oordeelde dat art. 6 EVRM is geschonden (par. 35).
HR Rijwielzadel
Relevantie: De rechter heeft als verplichting om zelfstandig na te gaan welke rechtsregels op de feiten in het proces van toepassing zijn en of deze rechtsregels tot toe- of afwijzing leiden. Dit wordt de ambtshalve aanvulling van rechtsgronden genoemd en is gecodificeerd in art. 25 Rv. Hiermee wordt bedoeld dat de rechter niet gebonden is aan de door partijen ingeroepen rechtsregels. De rechter moet dan zeker weten dat de eiser/gedaagde zijn vordering ook met behulp van een andere rechtsregel toegewezen zou willen zien. De rechter mag namelijk niet ongevraagd rechtsgronden aanvullen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de eiser expres geen beroep doet op de rechtsregel die van toepassing is. Het is denkbaar dat de eiser zijn ingeroepen rechtsregel uitgelegd wil zien of iets dergelijks. Het ongevraagd aanvullen van de rechtsgronden zou de materieelrechtelijke partijautonomie schaden. Daarnaast is het (zeer) van belang dat de gestelde feiten tot toepassing leiden van de rechtsregel. Vaak zal dit niet het geval zijn, omdat partijen de feiten hebben geselecteerd met het oog op de volgens hen toepasselijke rechtsregel. De rechter mag namelijk niet de feitelijke grondslag aanvullen of wijzigen: de rechter mag geen feiten aanvullen. Door dit verbod wordt de corrigerende werking van art. 25 Rv beperkt.
Relevante feiten: De Lang, eiser, dagvaardt Knoop op grond van een onrechtmatige daad. Hij zou volgens de overeenkomst 7.5 cent ontvangen voor elk zadel. Knoop ging echter het zadel zelf namaken en verkopen onder zijn eigen naam. Knoop komt zijn contractuele verplichting niet na.
Rechtsgang:
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige daad, maar dat uit de aangevoerde feiten wel blijkt dat De Lang zijn schade kan verhalen via de weg van wanprestatie. De rechter vult de rechtsgronden ambtshalve aan en kent de vordering toe.
Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad en dat De Lang geen wanprestatie heeft gevorderd. Het hof vernietigt het vonnis en kent de vordering niet toe.
Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat het hof enkel heeft getoetst aan de grondslag die is aangevoerd door de partijen. Het hof heeft echter art. 25 (48 oud) Rv geschonden, door als rechter niet na te gaan of de door de dagvaarding gestelde feiten andere wettelijke regels van toepassing zijn om de vordering toe te kennen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.
De rechtbank heeft in casu terecht de rechtsgrond aangevuld met wanprestatie. De rechter moet dus de vordering van de eiser toewijzen op grond van een andere rechtsregel dan die welke de eiser daaraan ten grondslag legde, indien hij mocht aannemen dat de eiser zijn vordering ook met behulp van die rechtsregel toegewezen zou willen zien. De vaststaande feiten leveren in casu wellicht geen onrechtmatige daad op, maar wel een wanprestatie. De vordering dient te worden toegewezen.
HR Rijwielzadel
Relevantie: De rechter heeft als verplichting om zelfstandig na te gaan welke rechtsregels op de feiten in het proces van toepassing zijn en of deze rechtsregels tot toe- of afwijzing leiden. Dit wordt de ambtshalve aanvulling van rechtsgronden genoemd en is gecodificeerd in art. 25 Rv. Hiermee wordt bedoeld dat de rechter niet gebonden is aan de door partijen ingeroepen rechtsregels. De rechter moet dan zeker weten dat de eiser/gedaagde zijn vordering ook met behulp van een andere rechtsregel toegewezen zou willen zien. De rechter mag namelijk niet ongevraagd rechtsgronden aanvullen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de eiser expres geen beroep doet op de rechtsregel die van toepassing is. Het is denkbaar dat de eiser zijn ingeroepen rechtsregel uitgelegd wil zien of iets dergelijks. Het ongevraagd aanvullen van de rechtsgronden zou de materieelrechtelijke partijautonomie schaden. Daarnaast is het (zeer) van belang dat de gestelde feiten tot toepassing leiden van de rechtsregel. Vaak zal dit niet het geval zijn, omdat partijen de feiten hebben geselecteerd met het oog op de volgens hen toepasselijke rechtsregel. De rechter mag namelijk niet de feitelijke grondslag aanvullen of wijzigen: de rechter mag geen feiten aanvullen. Door dit verbod wordt de corrigerende werking van art. 25 Rv beperkt.
Relevante feiten: De Lang, eiser, dagvaardt Knoop op grond van een onrechtmatige daad. Hij zou volgens de overeenkomst 7.5 cent ontvangen voor elk zadel. Knoop ging echter het zadel zelf namaken en verkopen onder zijn eigen naam. Knoop komt zijn contractuele verplichting niet na.
Rechtsgang:
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige daad, maar dat uit de aangevoerde feiten wel blijkt dat De Lang zijn schade kan verhalen via de weg van wanprestatie. De rechter vult de rechtsgronden ambtshalve aan en kent de vordering toe.
Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad en dat De Lang geen wanprestatie heeft gevorderd. Het hof vernietigt het vonnis en kent de vordering niet toe.
Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat het hof enkel heeft getoetst aan de grondslag die is aangevoerd door de partijen. Het hof heeft echter art. 25 (48 oud) Rv geschonden, door als rechter niet na te gaan of de door de dagvaarding gestelde feiten andere wettelijke regels van toepassing zijn om de vordering toe te kennen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.
De rechtbank heeft in casu terecht de rechtsgrond aangevuld met wanprestatie. De rechter moet dus de vordering van de eiser toewijzen op grond van een andere rechtsregel dan die welke de eiser daaraan ten grondslag legde, indien hij mocht aannemen dat de eiser zijn vordering ook met behulp van die rechtsregel toegewezen zou willen zien. De vaststaande feiten leveren in casu wellicht geen onrechtmatige daad op, maar wel een wanprestatie. De vordering dient te worden toegewezen.
Casus 1, vraag 1. KOMT OP BLACKBOARD
Stel dat jij juridisch adviseur bent en Elif komt met haar probleem naar jou toe voor hulp. Adviseer Elif over welke wegen zij allemaal kan bewandelen om haar probleem aan te pakken.
Elif heeft twee opties:
1 Buitengerechtelijke geschiloplossing (Alternative Dispute Resolution ADR)
Burgers kunnen voordat zij een procedure bij de rechtbank starten kiezen om hun probleem op te lossen door middel van buitengerechtelijke oplossing (ofwel Alternative Dispute Resolution ADR). ADR is een koepelbegrip Onder ADR vallen verschillende buitengerechtelijke wegen naar verhaal, zoals arbitrage, mediation of bindend advies. ADR-procedures zijn doorgaans een goedkoper, sneller en een simpelere alternatief voor een gerechtelijke procedure bij de rechtbank. het is dus slim om Elif te adviseren eerst ADR te proberen, het bespaart haar namelijk veel kosten, tijd, gedoe en stress.
2 Rechtbankprocedure
Wanneer ADR niet slaagt of geen bevredigende uitkomst biedt, staat voor de burger de wet naar de rechter nog altijd open (toegang tot het recht). Let wel: maar een heel klein deel van alle juridische problemen komt uiteindelijk bij de rechtbank terecht (3% bron Geschilbeslechtingsdelta 2019 .
Casus 1, vraag 1. KOMT OP BLACKBOARD
Stel dat jij juridisch adviseur bent en Elif komt met haar probleem naar jou toe voor hulp. Adviseer Elif over welke wegen zij allemaal kan bewandelen om haar probleem aan te pakken.
Elif heeft twee opties:
1 Buitengerechtelijke geschiloplossing (Alternative Dispute Resolution ADR)
Burgers kunnen voordat zij een procedure bij de rechtbank starten kiezen om hun probleem op te lossen door middel van buitengerechtelijke oplossing (ofwel Alternative Dispute Resolution ADR). ADR is een koepelbegrip Onder ADR vallen verschillende buitengerechtelijke wegen naar verhaal, zoals arbitrage, mediation of bindend advies. ADR-procedures zijn doorgaans een goedkoper, sneller en een simpelere alternatief voor een gerechtelijke procedure bij de rechtbank. het is dus slim om Elif te adviseren eerst ADR te proberen, het bespaart haar namelijk veel kosten, tijd, gedoe en stress.
2 Rechtbankprocedure
Wanneer ADR niet slaagt of geen bevredigende uitkomst biedt, staat voor de burger de wet naar de rechter nog altijd open (toegang tot het recht). Let wel: maar een heel klein deel van alle juridische problemen komt uiteindelijk bij de rechtbank terecht (3% bron Geschilbeslechtingsdelta 2019 .
Casus 1 vraag 2
wat zijn de voor- en nadelen van een rechtbankprocedure? noem 3 voordelen en 3 nadelen.
voordelen
- bindende uitspraak/finaliteit
- een rechtvaardige procedure (voldoen aan de fundamentele beginselen op een eerlijk proces)
- bevorderen rechtsontwikkeling
nadelen:
- hoge financiële kosten
- lange wachttijden
- complexiteit van procedures.
Casus 1 vraag 2
wat zijn de voor- en nadelen van een rechtbankprocedure? noem 3 voordelen en 3 nadelen.
voordelen
- bindende uitspraak/finaliteit
- een rechtvaardige procedure (voldoen aan de fundamentele beginselen op een eerlijk proces)
- bevorderen rechtsontwikkeling
nadelen:
- hoge financiële kosten
- lange wachttijden
- complexiteit van procedures.
Casus 1, vraag 3.
De Rechtspraak is al jarenlang bezig om de rechtbankprocedure meer toegankelijk te maken, met name voor individuele burgers met een relatief gering geldelijk belang. Geef één voorbeeld maatregel/pilot die de Rechtspraak heeft genomen met het doel de toegang tot het recht te verbeteren.
De rechtspraak neemt initiatieven om geschillenbeslechting door de rechter toegankelijker te maken. Zo zijn er pilots met rechters die spreekuur houden, of zitting houden in de wijk. Dit maakt procedures laagdrempeliger en sneller en daarmee de rechter toegankelijker.
voorbeeld: de overlegrechter
vanaf juli 2019 is het voor bedrijven en burgers mogelijk om in het kader van een pilot een civiel geschil aan de Overijsselse overlegrechter voor te leggen. De Overijsselse overlegrechter is een initiatief van de rechtbank Overijssel (Zwolle, Almelo en Enschede). U hoeft geen schriftelijke stuk op te stellen, u kunt zich met een simpel aanmeldformulier aanmelden. De zitting wordt dan op korte termijn gepland. De rechter onderzoekt samen met partijen in overleg of ze er onderling uit kunnen komen. Lukt dat niet? dan hakt de rechter alsnog de knoop door. Het blijft dus wel een rechtszaak.
De Overijsselse overlegrechter behandelt geschillen die gaan over burenruzies, consumenten, geldvorderingen, schades, huur of arbeid. Zaken kunnen (maar hoeven niet) op voorstel of met behulp van een buurtbemiddelaar of mediator worden voorgelegd.
Casus 1, vraag 3.
De Rechtspraak is al jarenlang bezig om de rechtbankprocedure meer toegankelijk te maken, met name voor individuele burgers met een relatief gering geldelijk belang. Geef één voorbeeld maatregel/pilot die de Rechtspraak heeft genomen met het doel de toegang tot het recht te verbeteren.
De rechtspraak neemt initiatieven om geschillenbeslechting door de rechter toegankelijker te maken. Zo zijn er pilots met rechters die spreekuur houden, of zitting houden in de wijk. Dit maakt procedures laagdrempeliger en sneller en daarmee de rechter toegankelijker.
voorbeeld: de overlegrechter
vanaf juli 2019 is het voor bedrijven en burgers mogelijk om in het kader van een pilot een civiel geschil aan de Overijsselse overlegrechter voor te leggen. De Overijsselse overlegrechter is een initiatief van de rechtbank Overijssel (Zwolle, Almelo en Enschede). U hoeft geen schriftelijke stuk op te stellen, u kunt zich met een simpel aanmeldformulier aanmelden. De zitting wordt dan op korte termijn gepland. De rechter onderzoekt samen met partijen in overleg of ze er onderling uit kunnen komen. Lukt dat niet? dan hakt de rechter alsnog de knoop door. Het blijft dus wel een rechtszaak.
De Overijsselse overlegrechter behandelt geschillen die gaan over burenruzies, consumenten, geldvorderingen, schades, huur of arbeid. Zaken kunnen (maar hoeven niet) op voorstel of met behulp van een buurtbemiddelaar of mediator worden voorgelegd.