Week 2 - blz. laatste blz. Flashcards

1
Q

Waar ben je geïnteresseerd in bij statistiek?

A

Je bent geïnteresseerd in de populatie en niet in de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een inferentie?

A

Voorspellingen op basis van een steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee verschillende steekproevenverdelingen zijn er?

A
  1. Populatie parameters

2. Steekproef statistieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen populatie parameter en steekproef statistieken (incl. tekens)?

A

Populatie parameters: wat is er in de hele populatie het geval. Griekse symbolen, allemaal onbekend.

Aantal = N
Gemiddelde = U
Stand. dev = O

Steekproef statistieken: wat vinden wij in een bepaalde steekproef. Latijnse symbolen, iets wat we wel echt kunnen berekenen.

Aantal = n
Gemiddelde = x
Stand. dev - s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem de drie verschillende verdelingen.

A
  1. Populatieverdeling: het gemiddelde van de gehele populatie. Dit getal weet je meestal niet.
  2. Steekproefverdeling. Het gemiddelde van jouw onderzoek.
  3. Steekproevenverdeling. De verdeling van de steekproef statistieken als je jouw onderzoek vaak zou herhalen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zegt de standaard error?

A

Iets over de spreiding van de steekproevenverdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zegt de steekproevenverdeling ook iets over?

A

Over de steekproefvariabiliteit. De uitkomsten van de verschillende steekproeven verschillen van elkaar. De standaarddeviatie kan ook verschillen per steekproef, net zoals het gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kun je de lijst met alle steekproefgemiddelden weergeven (de steekproevenverdeling)?

A

In een sampling distribution.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe groter de steekproevenomvang hoe kleiner ….. van de steekproevenverdeling.

A

Hoe groter de steekproevenomvang hoe kleiner de spreiding van de steekproevenverdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de standaarddeviatie van de sampling distribution (steekproevenverdeling)?

A

Dat is de standaardfout (s.e.). Wordt ook wel de standard error genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de formule om de standaardfout uit te rekenen bij gemiddelde?

A

O / Wortel n

Standaarddeviatie van de populatie / wortel n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom deel je bij het berekenen van de standaardfout de wortel van N?

A

Omdat dit heeft te maken met de omvang van de steekproef. Hoe groter de steekproef hoe kleiner de spreiding van de verdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

We hebben de standaarddeviatie van de populatie niet. Wat moeten we dan doen?

A

We vullen de standaarddeviatie in van de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de formule van een standaardfout bij een steekproevenverdeling als het gaat om proporties?

A

Wortel P ( 1-P) / n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de centrale limietstelling?

A
  • De steekproefverdeling wordt normaal als er genoeg waarnemingen zijn.
  • Als een N groter is, dan wordt de steekproevenverdeling vanzelf normaler.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wordt het een normale verdeling als het ‘‘niet normaal verdeeld is’’?

A

Het antwoord is ja. Dit geldt ook als de populatie- en steekproefverdeling niet normaal verdeeld is. Formulering uit het boek ‘‘A surprising result. Even when a probability distribution is not at all bell shaped, the sampling distribution of the sample mean x can have a bell-shape’’.

17
Q

Hoe groot moet N zijn bij de centrale limietstelling?

A

Bij gemiddelde van 30 respondenten.

Bij proportie is het N * P of N * (1-P) > 15 respondenten