Week 1 - factoranalyse Flashcards

1
Q

Wat is een schaalconstructie?

A

Dat is het idee dat als je een concept meet, niet één vraag stelt of een stelling voorlegt maar meerdere items of stellingen gebruikt. Die voeg je bij elkaar en dat noemen we een schaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een schaal?

A

Dat is een set van items die een latent concept meter (niet direct observeerbaar, zoals geluk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat onderzoek je bij een factoranalyse?

A

Of er sprake is van een onderliggende dimensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom wil je meervoudig meten?

A
  1. Het concept kan niet met één vraag gemeten worden (concept moet vertaald in concreet meetbare indicatoren).
  2. Concept omvat meerdere dimensies (emotionele eenzaamheid, sociale eenzaamheid).
  3. Het maakt een genuanceerde differentiatie tussen respondenten mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat moet er uiteindelijk gebeuren met de losse indicatoren?

A

Die moeten worden samengevoegd tot 1 schaal (een overkoepelende variabele).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat moet eerst duidelijk zijn voordat de losse indicatoren worden samengevoegd tot 1 schaal?

A

Of de afzonderlijke indicatoren wel het bedoelde latente concept op valide en betrouwbare manier meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent ovaal in het voorbeeld van het drie-dimensionaal meetconcept?

A

Dat betekent dat de latente variabel niet gemeten is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent rechthoek in het voorbeeld van het drie-dimensionaal meetconcept?

A

Dat betekent dat de variabel geobserveerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee doelen heeft een factoranalyse?

A
  1. Onderzoeken wat de onderliggende structuur is van een set items (dimensionaliteit).
  2. Datareductie: een groot aantal items terugbrengen tot een kleiner aantal overkoepelende variabelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is een factoranalyse onderdeel van?

A

Een schaalconstructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat moet je doen om de vraag ‘‘Hoeveel latente factoren heb ik nodig om geobserveerde correlaties tussen de indicatoren te reproduceren’’ te beantwoorden?

A

Je moet kijken naar de eigenwaarde van elke mogelijk factor. Dit kan op 2 manieren:

  • Kaiser’s criterion: alleen factoren selecteren met de Eigenvalue > 1.0.
  • Screeplot criterion: aantal factoren = knik -1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wil een eigenvalue > 1.0 zeggen?

A

Dat de factor meer variantie verklaart dan een gemiddeld single item.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat moet je doen om de vraag ‘‘Hoe sterk zijn de relaties tussen de betreffende factoren en de bijbehorende indicatoren’’ te beantwoorden?

A

Factorladingen: effect van het geobserveerde gestandaardiseerde item op de latente factor. Deze moeten worden geroteerd, omdat deze dan beter van elkaar onderscheiden kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een factorlading?

A

Effect van het geobserveerde, gestandaardiseerde item op de latente factor (hoe sterk past een item bij een bepaalde factor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent het als er niks staat bij een factorlading?

A

Dan is de lading heel erg zwak en dus weggelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een rotatie en welke opties zijn er?

A

Rotatie maximaliseert de lading van een variabele op een factor en minimaliseert die op andere factoren.

Orthogonaal: de factoren zijn ongecorreleerd (veel gebruikt: varimax. Houden dus deen verband met elkaar). Recht.

Oblique: de factoren zijn gecorreleerd (veel gebruikt: direct oblimin. Kunnen wel gecorreleerd zijn). Scheef.

17
Q

Wat betekent orthogonaal en waar past het bij?

A

De factoren zijn ongecorreleerd. Recht. Houden geen verband met elkaar.

18
Q

Wat betekent oblique en waar past het bij?

A

De factoren zijn gecorreleerd. Scheef. Houden verband met elkaar.

19
Q

Wat is de vuistregel van de indicatoren met ladingen?

A

> 0.4 komen in aanmerking om de factor te interpeteren.

20
Q

Waar moet je naar kijken om de dimensionaliteit te interpeteren?

A

Pattern matrix.

21
Q

Wat staat er in de factor correlation matrix?

A

Daar staan de correlaties tussen factoren. Als die heel laag blijken te zijn, dan kun je besluiten om alsnog een orthogonale rotatie te doen.

22
Q

Hoe heet de matrix waarin de correlaties tussen factoren staan voor oblique rotaties?

A

Factor correlation matrix

23
Q

Hoe heet de matrix waarin de correlaties tussen factoren staan voor orthogonale rotaties?

A

Component correlation matrix

24
Q

Is het voor een factor analyse nodig om items te hercoderen? En voor een betrouwbaarheidsanalyse?

A

Voor een factoranalyse is het niet nodig om eerste te hercoderen om ze in dezelfde richting te zetten, maar voor betrouwbaarheidsanalyse altijd wel.

25
Q

Hoevaak voer je een betrouwbaarheidsanalyse uit?

A

Bijvoorbeeld: vier keer, voor elk van de set items die bij een factor hoort.

26
Q

Bij rotatie direct obliminin kijk je naar…?

A

De pattern matrix.

27
Q

Bij rotatie varimax kijk je naar…?

A

De rotated factor matrix.

28
Q

Wat zijn de stappen bij de schaalcontructie?

A
  1. Selecteer de indicatoren van de latente variabelen.
  2. Bestudeer de frequentieverdeling van elke indicator.
  3. Bekijk correlatiematrix.
  4. Bepaal de dimensionaliteit met behulp van factoranalyse.
  5. Voer één of meerdere betrouwbaarheidsanalyses uit.
  6. Bereken de schaalvariabelen.