Week 1 - blz. 15 tot en met 19 Flashcards
Wat betekent een associatie?
De waarde van de ene variabele hangt samen met de waarde van de andere variabelen. Bijvoorbeeld: wel of niet roken + sterftekans of het hebben van een huisdier en geluk
Wat maak je als je de associatie tussen kwantitatieve variabelen wil weten?
Een scatterplot.
Wat maak je als je de associatie op nominmaal/ordinaal niveau wil weten?
Een kruistabel of staafdiagrammen.
Wanneer heb je een positieve associatie?
Als X omhoog gaat, dan gaat Y ook omhoog.
Wanneer heb je een negatieve associatie?
Als X omhoog gaat en Y daalt.
Wanneer heb je een lineair verband tussen X en Y?
Als je een rechte lijn kan trekken door een scatterplot.
Wat beschrijft de correlatie?
De sterkte van het lineaire verband.
Wat is een causaliteit?
Dat is als een onafhankelijk variabele X invloed heeft op de afhankelijke variabele Y. Bijvoorbeeld: uren besteed aan studie + tentamencijfer.
Wat is een conditionele proportie?
Het gegeven binnen een bepaalde categorie.
Wat is een marginale proportie?
Het cijfer dat aan de rand van de tabel staat (het totaal).
Wanneer is er wel een verband tussen de variabelen (kruistabel)?
Als de percentages niet hetzelfde zijn. Als de percentages hetzelfde zijn dan is er geen verband tussen de variabelen.
Wat is de meest gebruikte maat voor de correlatie?
Dat is de Pearson’s R.
Wat is het grootste voordeel van de Pearson’s R?
Dat de richting en sterkte van de lineaire correlatie tussen twee variabelen uit worden gedrukt in één getal.
Hoe wordt Pearon’s R ook wel genoemd?
Een correlatiecoëfficiënt.
Wat geeft de Pearson’s R weer?
De sterkte van de lineaire correlatie tussen twee getallen.