Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is de ‘disagreement space’?

A

De mogelijke zetten binnen een confrontatiefase in het topisch potentieel, die bepalen waar de discussie over zou kunnen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met welke vier stijldeugden moet men rekening houden bij de strategische zet ‘aanpassing aan het auditorium’?

A
  1. Correctheid
  2. Duidelijkheid
  3. Aantrekkelijkheid
  4. Passendheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke drie kwesties behandeld Van Oranje in zijn apologie?

A

Politieke kwesties (het recht om in opstand te komen), religieuze kwesties (de onderdrukking van protestanten en het recht van gewetensvrijheid) en persoonlijke kwesties (afkomst en huwelijken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe houdt Van Oranje rekening met de grote verdeeldheid onder zijn lezers?

A

Door kwesties die voor elk van de groepen van belang zijn te bespreken op een manier die ze zal bevallen, met name de religieuze kwesties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem drie punten die Van Oranje gebruikt om een geloofwaardige positie voor zichzelf te creëren.

A
  1. Hij doet alsof de feiten voor zich spreken.
  2. Hij suggereert dat Filips niet gevoelig is voor feiten en zich laat leiden door zijn gemoed.
  3. Wijst op inconsistenties in de uitgangspunten van zijn opponent.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke rol spelen het appellerende standpunt en het waarderende standpunt in reclameuitingen?

A

Het appellerende standpunt blijft vaak impliciet; het waarderende standpunt wordt duidelijk gepresenteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Met wat voor proposities hebben we te maken bij reclameuitingen als die van Trouw en Carlsberg?

A

Met een evaluatieve propositie; er is sprake van een subjectieve waardering die gemeenschappelijk aanvaarde criteria veronderstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn descriptieve modale bepalingen?

A

Bepalingen die de indruk wekken dat er een objectieve rechtvaardiging kan worden gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer is er sprake van ondeugdelijk manoeuvreren bij een evaluatief standpunt?

A

Als er een objectieve rechtvaardiging wordt gegeven; dit is niet mogelijk bij een evaluatief standpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke opvattingen over retorica/dialectica hadden respectievelijk Plato, Aristoteles, Boëthius en Agricola?

A

Plato: recht tegenover elkaar
Aristoteles: retorica als spiegelbeeldige tegenhanger dialectica
Boëthius: retorica als onderdeel van dialectica
Agricola: integratie van beiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat verstaan we onder blauwdrukken?

A

Methodische ontwerpen van zetten voor het zo voordelig mogelijk voltooien van een bepaalde discussiefase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is correctheid een eis die enigszins anders is dan de andere vier stijldeugden?

A

Correctheid is een taalkundige eis die losstaat van het doel en het publiek. Het is een basisvoorwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke drie stijlschalen kent de stijldeugd duidelijkheid en wat houden deze in het kort in?

A
  1. Expliciet-impliciet; zijn inhoudelijke verbanden impliciet of expliciet?
  2. Beknopt-omslachtig: worden zinnen krachtiger door het al dan niet schrappen van woorden?
  3. Concreet-abstract: duidelijk onderwerp, bijvoorbeeld door gebruik voorbeelden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan de stijldeugd ‘aantrekkelijkheid’ bidjragen aan het persuasieve doel?

A

Door beeldspraak en verfraaiing kan men de aandacht vasthouden en daarmee makkelijker overtuigen. Het is echter wel belangrijk deze verfraaiing impliciet te houden; de eis van aantrekkelijkheid moet ondergeschikt zijn aan de eis van passendheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee soorten verfraaiingsmiddelen onderscheidt de klassieke retorica?

A
  1. Beeldspraak

2. Stijlfiguren in enge zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke twee vormen van passendheid onderscheiden we?

A
  1. Tekst-intern: passend in context, geen stijlbreuk + passend bij het deel van het betoog en het genre.
  2. Tekst-extern: afstemming van de stijl op de spreker, het onderwerp, het publiek en de gelegenheid.
17
Q

Welke drie klassieke genrestijlen onderscheiden we?

A
  1. Lage stijl: accent op duidelijkheid
  2. Middenstijl: niet te geladen beeldspraak
  3. Hoge stijl: veel meeslepende figuren
18
Q

Wat zijn sententies?

A

Gestileerde wijsheden over wenselijk gedrag, die aansluiten bij de opvattingen van het publiek.

19
Q

Welke vijf functies/componenten van taalgebruik onderscheidt het communicatiemodel?

A
  1. Expressief
  2. Sociaal
  3. Diverterend
  4. Informatief
  5. Appellerend
20
Q

Wat is het probleem van diverterende figuren?

A

Diverterende figuren vestigen de aandacht op zichzelf doordat ze opvallend zijn vormgegeven. Het probleem hierbij is dat ze moeilijk af te bakenen zijn, en dat het de vraag is of ze wel een persuasieve functie hebben.

21
Q

Wat zijn referentiële figuren en welke rol kent Aristoteles aan hen toe?

A

Referentiële figuren verwijzen naar de besproken zaak en verschaffen daar informatie over. Aristoteles vindt dat een tekst idealiter alleen maar uit referentiële uitspraken zou moeten bestaan.