Week 2 Flashcards

1
Q

Wie was een van de eersten die methoden heeft ontwikkeld om de waarde van die personeel vertegenwoordigt, te kwantificeren?

A

Flamholtz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe relateert Flamholtz de waarde van het personeel?

A
  1. Kosten die men moet maken om personeel in dienst te nemen, op te leiden en te trainen
  2. Als potentiële opbrengst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarderingsgrondslagen van Flamholtz (1986)

A
  • De opbrengstwaarde
  • De historische kostprijs (directe kosten en indirecte kosten)
  • De vervangingswaarde (kosten om een medewerker te vervangen. Historische kostprijs + kosten van verloop)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Economisch nut (utility)

A

De waarde die de diensten van de medewerker vertegenwoordigen gedurende de periode deze in dienst is van de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie is verantwoordelijk voor de totale financieel-economische informatievoorziening in het bedrijf?

A

De controller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet een controller?

A

Financiële planning, belastingaangelegenheden, administratieve organisatie en financiële rapportages

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Twee grondvormen van een balans

A
  1. Scrontovorm

2. Staffelvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Belangrijkste posten op een balans

A
  • activa

- passiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Modellen die worden gebruikt om de resultatenrekening op te stellen

A
  • categorale model

- functionele model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vaste activa

A

Bezit dat de werkzaamheid van de onderneming duurzaam dient te ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vlottende activa

A

Bezit dat men op korte termijn zonder al te veel kosten in liquide middelen kan omzetten ( omzetten in geld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderscheid in vaste activa

A

Materieel, immaterieel en financieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Immateriële vaste activa

A

Octrooien, concessies, licenties, uitgeefrechten en merken, goodwill

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Creditzijde van de balans

A
  • Eigen vermogen
  • Voorzieningen
  • Schulden met looptijd langer dan een jaar (hypothecaire lening of onderhandse lening)
  • Schulden met een looptijd korter dan een jaar (leverancierskrediet of bankkrediet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eigen vermogen

A

Staat permanent tot beschikking van de ondernemer en hoeft niet aan verstrekkers worden terugbetaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Maatschappelijk kapitaal

A

Totale nominale bedrag van aandelen dat volgens de statuten door de vennootschap mag worden uitgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geplaatst kapitaal

A

Totale nominale bedrag van de aandelen die bij aandeelhouders zijn geplaatst

18
Q

Gestort kapitaal

A

Bedrag waarvoor de deelneming van de aandeelhouders in het maatschappelijk kapitaal is geëffectueerd

19
Q

Wat is agio

A

Het verschil tussen de emissiewaarde en de nominale waarde

20
Q

Agioreserve

A

Bij de uitgifte van aandelen wordt meer ontvangen dan de nominale waarde

21
Q

Herwaarderingsreserve

A

Als de activa hoger wordt gewaardeerd dan dat de aanschafprijs was

22
Q

Statuaire reserves

A

In de statuten van een naamloos vennootschap kan een bepaling opgenomen zijn dat van de winst een gedeelte als reserve moe worden afgezonderd

23
Q

Winst of algemene reserve

A

Winst die niet aan aandeelhouders hoeft te worden uitgekeerd

24
Q

Egalisatierekeningen

A

Kosten over meer periodes gelijk verdelen

25
Q

Waar worden voorzieningen door gevormd?

A
  1. Bestaande schuld of verliezen van onzeker omvang
  2. Een aanzienlijk risico dat schulden of verliezen ontstaan
  3. Een gelijkmatige verdeling van de kosten
26
Q

Kortlopende schulden

A
  • handelscrediteuren
  • te betalen loonbelasting
  • te betalen lonen en salarissen
  • te betalen tantièmes
  • statiegelden
  • vooruitbetalingen door klanten
  • te betalen kosten
  • te betalen vennootschapsbelasting
  • te betalen rente
  • te betalen aflossing op langlopend vreemd vermogen
27
Q

Jaarrekening

A
  • Balans en toelichting

- Een winst- en verliesrekening en toelichting

28
Q

Balans

A

Een financiële balans is een overzicht van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen van vaak een onderneming, instelling of persoon op een gegeven moment.

29
Q

Debiteuren

A

Mensen die jou moeten betalen

30
Q

Crediteuren

A

Mensen die jij nog moet betalen

31
Q

Financiële vaste activa

A

Duurzame deelname in andere bedrijven

32
Q

Liquide middelen

A

Kas, tegoed op bankrekeningen ( geen schulden)

33
Q

Beschikbaar vermogen

A
  • Eigen vermogen
  • Langlopende schulden
  • Kortlopende schulden
34
Q

Vreemd vermogen

A

Eigendom van derden

35
Q

Totale activa =

A

Totaal vermogen

36
Q

Opbrengsten - kosten =

A

Bedrijfsresultaat

37
Q

Bedrijfsresultaat - ontvangen/betaalde rente =

A

Resultaat voor de belasting

38
Q

Resultaat voor de belasting - belasting =

A

Resultaat na de belasting

39
Q

Resultaat na de belasting - eventuele buitengewone baten/lasten =

A

Netto resultaat (winst)

40
Q

Leverancierskrediet

A

Credit, je mag later betalen