week 2 Flashcards

1
Q

Acute aandoeningen MDL (3)

A
  • Bloeding
  • Obstructie
  • Infectie (meestal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chronische aandoeningen MDL

A
  • Inflammatie
  • (pre)maligniteiten
  • Functionele klachten (klachten zonder gevonden aanleiding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gerichte diagnostiek MDL is vaak

A

endoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Endoscopie; slokdarm, maag en duodenum

A

Gastroscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Endoscopie; dunne darm

A

Enteroscopie (spiraal, dubbel ballon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Endoscopie; dikke darm

A

Colonoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Radiologie; slokdarm, maag en duodenum (2)

A
  • Slikfoto
  • CT-thorax/ abdomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Radiologie; Dunne darm (3)

A
  • CT/ MRI-enterografie
  • BOZ
  • Echo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Radiologie; dikke darm (2)

A
  • CT-colografie
  • BOZ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Specifieke MDL diagnostiek (1)

A

Ademtesten (voor Helicobacter pylori)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 problemen bij het ontwikkelen van goede endoscopie

A
  • Belichting
  • Flexibiliteit
  • Beeldkwaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Indicaties gastroscopie

A
  • Melena
  • Coeliakie
  • Ulcus
  • Anemie
  • Reflux
  • Passageklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Reflux oesophagitis

A

Laatste deel van de oesophagus zijn zweren te zien, die ontstaan door reflux van zuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oesophagus carcinoom

A

Komt vaak voor bji mensen met (behandelde) ulcera, kan duidelijk zijn, maar ook heel subtiel. Patient ervaart vaak geen klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Slokdarm varices

A

Bij levercirrose is bloedtoevoer van de v.portae gering, er ontstaan collateralen rondom de maag en de distale slokdarm. Door de portale hypertensie is er een grote druk en vehroogde kans op bloedingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Therapie bloeding varices

A

Bandjes en plakkers, maar ook lijm (in de maag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ulcus pepticum

A

Maagzweer, komt in allerlei formaten voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Manometrie

A

Buisje met sensoren in slokdarm waarmee druk wordt gemeten, zo wordt motiliteit gemeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pH-metrie

A

Meten van reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

X-slokdarm passage

A

Iemand slikt contrast waardoor slikbeweging via rontgen zichtbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

2 vormen enteroscopie

A
  • Spiraal endoscopie (van de markt af gehaald)
  • Dunne ballon endoscoop (mbv. ballonnetjes steeds de darm uitstrekken en verder kijken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Indicaties dikke darm onderzoek (5)

A
  • Bevolkingsonderzoek
  • Ferripreive anemie
  • Inflammatoire ziektes
  • Buikklachten
  • Een veranderd defecatiepatroon (vooral bij ouderen)
23
Q

Soorten colonpoliepen (3)

A
  • Inflammatoire poliep
  • Adenomateuze poliep
  • Serrated poliep
24
Q

Soorten IBD

A

-Colitis ulcerosa
- Crohn

25
Q

HPB endoscopie

A

hepato-pancreatico-biliaire endoscopie

26
Q

EUS

A

endoscopische echo

27
Q

3 fases slikproces

A
  1. Orale: vrijwillig
  2. Faryngeale: autonoom
  3. Oesophagiale
28
Q

Voortstuwende functies; slokdarm

A
  • Transporteren richting maag
  • Zwaartekracht & peristaltiek
29
Q

Voortstuwende functies; onderste slokdarmsfincter

A
  • Poortwachter richting de maag
30
Q

Beschermende functies; slokdarm

A

Verwijderen van reflux materiaal uit de maag

31
Q

Beschermende functies; onderste slokdarmsfincter

A

Beschermt de slokdarm tegen maagspa reflux

32
Q

Coordinatie peristaltiek gaat via het ___________________ zenuwstelsel.

A

enterische

33
Q

Het enterische zenuwstlesel is onderdeel van het ______________ zenuwstelsel.

A

autonome

34
Q

2 plexussen die bij peristaltiek zijn betrokken

A
  • Myenterische plexus: Auerbach, tussen longitudinale spieren en de circulaire spieren.
  • Submucosale plexus: Meissner’s, in de submucosa en je vindt hem alleen in de dunne & dikke darm
35
Q

Communicatie voor peristaltiek gaat voornamelijk via (2)

A
  • actiepotenitalen
  • neurotransmitters
36
Q

Myenterische neuronen regelen (4) rondom peristaltiek

A
  • Rekken van spieren
  • pH
  • Osmolaliteit
  • Mechanische stimulatie
37
Q

Neurotransmitters verwerken input en stimuleren of remmen via ______________________.

A

interneuronen

38
Q

Interneuronen werken op (4)

A
  • Gladde spiercellen
  • Sekretorische cellen
  • Submucosale endocriene cellen
  • Bloedvaten
39
Q

Gelijktijdige inhibitie via __________ en ______ van alle slokdarm delen, zorgt voor _______________.

A

cDMN, NO, spierrelaxatie

40
Q

Sequentiele excitatie via rDMN en ______ zorgt voor ________________________.

A

Ach, spiercontractie

41
Q

2 typen glad spierweefsel innervatie

A
  • multiunit
  • unitary
42
Q

3 kenmerken multiunit (gladde spiercel)

A
  • 1 neuron innerveert 1 spiercel
  • Varicositeiten = meerdere synapsen
  • Weinig intracellulaire koppeling, waardoor er een hele fijne spiercontrole is
43
Q

3 kenmkerken unitary (gladde spiercel)

A
  • 1 neuron innerveert 1 spiercel
  • Varicositeiten = meerdere synapsen
  • Veel intracellulaire koppeling waardoor je een gecoordineerde contractie kunt krijgen (bv. in darmkanaal)
44
Q

Door ___________________________ worden ritmische contractie verzorgd.

A

slow-wave oscillaties

45
Q

Oorzaken dysfagie (4 minstens opnoemen)

A
  • Maligne/ benigne oesophagiale tumor
  • Ontsteking
  • Divertikel
  • Motiliteitstoornis
  • Stricturen
  • Hiatus hernia
  • Neuromusculair/ systemisch
  • Extra-oesophagiale tumor
46
Q

Aanvullend onderzoek bij dysfagie (5)

A
  • Endoscopie
  • Manometrie
  • Zuur-impedantie meting
  • Slikvideo
  • CT-MRI scan
47
Q

Achalasie

A

Verlies van ganglioncellen in plexus myentericus, dit zorgt voor een dysfunctie van de inhibitoire neuronen, en de distale oesophagus.

48
Q

Ziektebeelden gerelateerd met maagzuur (5)

A
  • Gastro-oesophagiale reflux
  • Peptische stenose
  • Barrett oesophagus/ Barrett carcinoom
  • Ulcus ventriculi
  • Ulcus duodeni
49
Q

Waar denk je aan bij zwarte ontlasting?

A
  • Maagbloedingen
  • Een anemische patient die ijzertabletten slikt
50
Q

Symptomen en/ schade aan de oesophagus mucosa t.g.v. terugstromen van maaginhoud in de oesophagus

A
  • Verlaagde druk van de onderste oesophagus sphincter
  • Hernia diafragmatica
  • Vertraagde maagontlediging
51
Q

Barrett oesophagus

A

Vervanging van plaveiselcelepitheel in slokdarm door cilinderepitheel met intestinale differentiatie

52
Q

Ulcus

A

Een defect in het epitheel van de maag, met een diameter van >/= 5mm, en het dringt door in de mucosa

53
Q

Symptomen ulcus

A
  • Braken met bloed
  • Bovenbuikpijn
  • Melena