Week 2 Flashcards

1
Q

Hoe worden de bovenste en onderste sphincters genoemd in de oesophagus?

A
  • upper esophageal sphincter (UES)
  • lower esophageal sphincter (LES)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt het hongerhormoon genoemd? waar wordt het gemaakt?

Hoe wordt het verzadigingshormoon genoemd? waar wordt het gemaakt?

A

ghreline
wordt gemaakt in de maag

leptine
wordt gemaakt in vetcellen
(speelt ook een rol bij menstruatie en bij verhoging van de hartfrequentie en bloeddruk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is anorexie? noem een aantal factoren die hiermee te maken hebben?

A

Een uiting van onderliggende ziektebeelden.

  • infectie
  • maligniteit
  • inflammatoire darmziekte
  • nierinsuffiecientie
  • cirrose
  • kauw- of slikproblemen
  • hypothyreoïdie
  • medicatie (als bijwerking)
  • depressie
  • annorexia nervosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt BMI ook wel genoemd?

A

Quetelet-index

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem veel voorkomende MDL klachten

A
  • winderigheid
  • obsitipatie
  • misselijkheid
  • diaree
  • maagzuur
  • buikpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoeveel procent van de ziekteopnames is MDL gerelateerd?

A

15-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het nut van maagzuur (HCL) secretie?

A
  • destructie van pathogene bacterien en virussen en afbreken van toxische eiwitten
  • verbreking van waterstofbruggen in voedingstoffen
  • activeren van pepsinogeen tot pepsine en van maag lipase (pH optimum 2-3)
  • Co-secretie intrinsic factor (IF), nodig voor vitamine B12 absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het nadeel van Maagzuur?

A
  • reflux –> barret syndroom kan onstsaan
  • na zuur mileu moet je het weer neutraliseren dmv. veel bicarbonaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet de parietale cel in de maagwand?

A
  • prodctie HCL
  • productie intrinsic factor (IF)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet de hoofdcel in de maagwand?

A
  • productie pepsinogeen
  • productie maaglipase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is er nodig voor maagzuursecretie?

A
  • histamine (belangrijkste)
  • EC cel
  • gastrine (ondersteunend)
  • acetylcholine (ondersteunend)

(of eventueel via cholinerge neuronen (acetylcholine) –> via de n. vagus icm de EC cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zorgt voor de remming van maagzuursecretie?

A
  • somatostatine via D-cel
  • CCK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zorgt voor het stimuleren van de zuursecretie in de maag in het antrum?

A
  • productie van Gastrine
  • mechanische rek maagwand
  • peptides
  • aminozuren
  • n. vagus (neuronale stimulatie)

*dit alles gaat via G-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zorgt voor de remming van de zuursecretie in de maag in het antrum?

A
  • Door zuur
  • door CCK

*gebeurt allemaal in D-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet de Helicobacter pylori?

A

Scheid stoffen af waardoor de D-cel minder actief word waardoor de remming van de zuursecretie minder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem drie fysiologische fases voor stimulatie en remming van maagzuur. Geef hierbij ook de gegeven percentages van de werking

A
  • cephale fase (zien, ruiken, proeven) + (30 - 40%)
  • gastrische fase (rek, vulling in de maag) + (>50%)
  • intestinale fase (afgifte secretine en CCK in duodenum) - (<10%) –> MMC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is tubulo-vesicular system?

A

fusatie van blaasjes (vesical fusie) dmv van histamine door cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

benoem een Histamine H2 receptor antagonist? wat doet het?

A

ranitidine,
- het remt de maagzuurproductie.
- remt groei helicobacter pylori

(histamine H2 komt vrijwel alleen in de maag voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

noem een remmer van maagzuur secretie door proton pomp remmers (PPLs)

A

omeprazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar is de PH in de maag het laagst?

A

Midden in de maag (PH 1,5)
aan de rand van de maag (PH 7)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de beschermende effecten van prostaglandines E2

A
  1. mucine secretie omhoog
  2. HCO3- secretie omhoog
  3. HCl secretie omlaag
  4. lokale bloed flow omhoog
  5. celproliferatie omhoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer kan de NSAID door de membraan passief diffunderen?
Wat is het nadeel van NSAID?

Hoe kan dit voorkomen worden?

A

dit kan alleen als het geprotoniseerd word. –> door een zuur mileu
NSAID kan ulcus veroorzaken door de remming van COX-1 waardoor PGE2 niet meer wordt gevormd –> herstel vind niet meer plaats –> beschadiging van maagwand

kan worden beperkt door het geven van maagzuurremmer waardoor effect van protonoisatie van NSAID minder plaats vind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke drie factoren zijn nodig voor de secretie van maagzuur dmv neuro-hormonale stimulatie?

A
  1. fosforylering
  2. vesicle fusie
  3. kanaal activering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is de functie van de exocriene pancreas?

A

secretie van spijsverteringsenzymen in het duodenum
- eiwitafbrekende pro-enzymen
- vetafbrekende enzymen: pancreas lipase, pro-colipase
- koolhydraat afbrekende enzymen: amylase

secretie van bicarbonaat in het duodenum
- voorkomt zuurschade darmwand (ulcera)
- zorgt voor optimale pH (>6) voor digestieve enzymen in het duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke transporters zitten er in de alvleesklier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke cellen worden gestimuleerd voor de pancreas secretie? wat is de stimulatie?

A

I-cel
stimulatie:
- vetzuren
- aminozuren, peptides
- CCK-RF

S-cel
stimulatie:
- H+ (pH<4,5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Is er altijd contractie activiteit (motaliteit) in de maagwand? wat zorgt hiervoor?

A

ja, door de motaliteit die wordt gereguleerd door MMC waardoor secretie van enzymen plaatsvind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de oorzaak van een exocriene pancreasinsufficientie

A
  • verminderde productie en secretie van pancreasenzymen –> oorzaak:
    1. acute necrosierende pancreatitis
    2. chronische pancreatitis
    3. cystic fibrosis
  • malabsorptie: beschadiging van de intestinale mucosa
    1. coeliakie
    2. ziekte van crohn
    3. colitus ulcerosa
29
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van acute pancreatitits (necrotiserend)?

A
  1. galstenen
  2. alcohol
30
Q

wat zijn klinische definities van acute pancreatitis?

A

2 uit 3
1. buikpijn
2. serum amylase/lipase >3x ULN
3. radiolgisch beeld

31
Q

Wat is het gevolg van chronische pancreatitis?

A
  • verlittekingen
  • schade aan je alvlees parachiem
32
Q

Hoeveel procent van je pancreasenzymen kun je kwijtraken zonder klinische gevolgen

A

90% afname van pancreas enzymen

33
Q

wat is steatorroe ontlasting?

A

losse, oelieachtige, extreme onaangenaam geur, moeilijk door te spoelen

34
Q

Wat is de gouden standaard van de ontlastingevaluatie? noem nog andere manieren om ontlasting te testen?

A
  • Van de kamer test (ontlasting evaluatie) (GS)
  • faeces elastase
  • C- triglyceride ademtest
  • directe functietest (toediening secretiestimulator –> verzamelen enzymen)
35
Q

wat is de behandeling van exocriene pancreasinsufficientie?

A
  • verminderen van symptomen t.g.v. malabsortpie
  • verbeteren voedingsstatus
  • inname enzymcapsules (levenslang)
36
Q

noem drie pancreatic enzymes?

A
  1. trypsine (eiwitten)
  2. lipase (vet)
  3. amylase (koolhydraten)
37
Q

welke twee hormonen worden geproduceerd door de pancreas?

A
  • insuline
  • glucagon
38
Q

wat is de mortaliteit bij pancreatitis
1. milde pancretitis (geen necrose)
2. steriele ontsteking (necrose)
3. niet steriele ontsteking (necrose)

A
  1. milde pancreatitis 5%
  2. steriele ontsteking 12%
  3. niet steriele ontsteking 25%
39
Q

welke stof zorgt voor de activatie van enzymen van pro-enzym naar geactiveerde afbrekende enzymen?

A

enteropeptidase (bevind zich in het duodenum)

40
Q

benoem symptomen acute pancreatitis?

A
  • ontzettende buikpijn
  • met uitsraling naar de rug
  • misselijkheid en overgeven.
  • (bij biliare obstructie kan ook coliekpijn optreden)
41
Q

benoem mechanismes die tot malabsorptie kunnen leiden

A
  • afgenomen pancreassecretie
  • asynchronie voedsel en enzymen
  • functionele veranderingen
  • afname pancreasweefsel
  • als gevolg van onderliggende ziekte.
42
Q

Welke klinische eigenschappen/symptomen passen bij exocriene pancreas insufficientie?

A
  • buikkrampen
  • steatterroe (vetachtige ontlasting)
  • gewichtverlies
  • defficientie van vetoplosbare vitamines
43
Q

benoem de binnenwand van de duodenum, jejunum en ileum?

A
  • plicea (uitstulpingen)
  • vili
  • microvili
44
Q

hoe noem je de instulpingen en uitstulpingen in de wand van de duodenum?

A
  • crypte (instulping)
  • plique (uitstulping)
45
Q

hoe heet de klier die in de submucosa laag ligt van de duodenum?

A

brunner klieren

46
Q

welke zenuw takken liggen in het duodenum? en wat is de naam hiervan?

A
  • plexus Meissner/submucosal (submucosa)
  • plexus van auerbach/myentericus (muscularis propria)
47
Q

Welke delen van de maag zit de vili?

A

duodenum, jejunum, ileum

*colon dus niet

48
Q

Wat is de criteria voor ondervoeding bij volwassenen?

A
  • onbedoeld gewichtverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden of meer dan 5% in de laatste maand.
49
Q

Welke antropometische bepalingen worden uitgevoerd om te controleren of iemand ondervoed is?

A
  • bovenarmomtrek (MUAC)
  • huidplooimeting
  • air displacement plethysmografie
50
Q

welke soorten endoscopie hebben we? bij welke organen horen deze?

A
  1. gastroscopie: slokdarm, maag en duodenum
  2. enteroscopie:
    - spiraal
    - dubbel-balloon
  3. colonscopie
51
Q

Welke radiologie onderzoeken kunnen worden uitgevoerd in de tractus digestivus?

A
  • slokdarm, maag en duodenum: slikfoto (röntgen) CT-thorax/abdomen
  • dunne darm: CT/MRI-enterografie (buikoverzichtsfoto of echografie)
  • dikke darm: CT-colongrafie (buikoverzichtfoto)
52
Q

benoem twee specifieke MDL diagnostiek

A
  1. ademtest (glucose, lactose, lipase)
  2. functiestesten (pH-metrie–> reflux, manometrie–> motaliteit)
53
Q

welke leeftijdsgroep wordt opgeroepen voor een preventieonderzoek voor de MDL? welke test wordt daarvoor gebruikt?

A

55-75 jaar –> ontlastingtest

54
Q

Welke ziektes passen bij IBD (inflamatory bowel disease)?

A
  1. Colitis ulcerosa (vanaf anus tot darm)
  2. M. Crohn (van mond tot anus)
55
Q

Benoem twee geavanceerde endoscopie technieken

A
  1. EUS (endoscopische echografie)
    - diagnostiek
    - weefsel verkrijgen
    - interventies
  2. ERCP (cholangio- pancreaticografie)
    - geen diagnosticum
56
Q

benoem de drie fases die te maken hebben met het slikproces en benoem of deze vrijwillig of onvrijwillig zijn)

A
  1. orale fase: vrijwillig
  2. faryngeale fase: onvrijwillig
  3. oesofagiale fase: onvrijwillig
57
Q

Wat houdt de Forrest classificatie in?

A

daarmee wordt de mate van bloedingen weergegeven (MDL)

58
Q

benoem de beschermende functie van de volgende onderdelen:
- bovenste slokdarmsfincter
- slokdarm
- onderste slokdarmsfincter

A

bovenste slokdarmsfincter (UES)
- beschermt luchtpijp
- voedsel
- maagsap reflux

slokdarm
- verwijdert reflux materiaal

onders slokdarmsfincter (LES)
- beschermt slokdarm
- maagsapreflux

59
Q

Hoe wordt het proximale- en het distale deel van de oesophagus geinerveerd?

A
  1. proximaal: de nucleus ambiguus (dwarsgestreept spier)
  2. distaal: via de dorsal motor nucleus (gladgestreept spier) –> werkt zelfstandig
60
Q

Wat is het verschil tussen multiunit en unitary?

A

multiunit: fijne spiercontrole, weinig intercercellulaire koppeling
unitary: gecoördineerde contractie, veel intercellulaire koppelingen (gap junctions)

61
Q

Welke drie typen actiepotentialen bevinden zich in glad spierweefsel?

A
  • Spike: lijkt op skeletspier (unitary)
  • Plateau: lijkt op hartspier met duidelijk plateau
  • Slow waves: autoritmische oscillaties, regulatie door lokale humorale, mechanische en rek stimuli
62
Q

Benoem de oorzaken van dysfagie (slikstoornis)?

A
  • maligne
  • ontsteking (refluxziekte)
  • extra oesofageale tumor (schildklier/mediastinum)
  • Hiatus hernia (middenrif breuk)
  • stricturen
  • divertikel (hoog-laag)
  • motiliteitsstoornis
  • Neuromusculair/systemisch
63
Q

Door de beschadiging van welke plexus ontstaat achalasie?

A

verlies van ganglioncellen van de plexus myentericus?

64
Q

Welke twee behandelingen hebben we voor achalasie?

A
  1. door met een ballonnetje de sphincter op te rekken.
  2. Perorale endoschopsiche myotomie (POEM) –> kringspier gaat kapot
65
Q

Welke twee soorten divertekels hebben we?

A

cervicaal (begin oesophagus) en epifrenisch (einde oesophagus)

66
Q

Hoe wordt de maag beschermt tegen het zure milieu?

A

slijmlaag, dit geldt niet voor oesofagus en duodenum

67
Q

Welke ziektebeelden zijn zuurgerelateerd?

A
  • gastro-oesofageale reflux
  • peptische stenose
  • barrett oesofagus/barret carcinoom
  • ulcus ventriculi
  • ulcus duodeni
68
Q

Welke factoren spelen een rol bij gastro-oesofageale refluxziekte?

A
  • verlaagde druk van de onderste oesofagus sfincter
  • hernia diafragmatica
  • vertraagde maagontlediging
69
Q

Welke behandeling word gekozen bij ulcera?

A
  • med: protonremmers en histamie-2-receptor antagonisten
  • anti-H. pylori therapie: triple-therapie
  • staken NSAID