week 2 Flashcards

1
Q

Waar staat HOTT voor?

A
  • hypovolemie (48%)
  • hypoxie (13%)
  • tension pneumothorax (13%)
  • tamponade (10%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat een echo FAST

A

Is voor het controleren op grote bloedingen: buiten de patiënt, buik, borst, bekken, bovenbenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een open boek fractuur?

A

breuk van het bekken (aan de voorkant bij symphyse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doe je bij een open boek fractuur pre-hospitaal?

A

bekkenband, bloed geven vanwege hemodynamische instabiliteit, als bedreigde A kun je intuberen (je weet de oorzaak soms niet van bedreigde A, dus beter op een later moment intuberen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het gevaar van intuberen zonder dat je de oorzaak van bedreigde A weet?

A

Door anesthesie zal de bloeddruk dalen en kan de patiënt in een reanimatiesetting komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan de druk in het hoofd groter worden en hoe los je het op?

A

Als je CO2 niet afblaast > pH daling > bloedvaten hersenen worden opengezet > druk in hoofd wordt hoger. Oplossing is gecontroleerde beademing na sedatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 5 punten van CRM?

A
  • Vraag optijd om hulp
  • Effectief communiceren
  • Rollen: teamleider, teamlid
  • Verdeel het werk verstandig
  • Reassess en herzie het plan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is situational awareness

A

het vermogen om iemands situatie waar te nemen, te begrijpen en er effectief op te reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat anesthesie en in welke volgorde?

A
  • pijn-analgesie
  • bewustzijn verlagen
  • verslappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarmee kun je bewustzijn verlagen?

A

propofol, inhalatie/damp anesthetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom wil je iemand verslappen?

A

o Maakt beademingen makkelijker doordat diafragma niet wordt gebruikt.
o Voor chirurg kan het fijn zijn, spieren aanspannen. Met name met abdominale chirurgie is het handig.
o Voor intubatie wil je verslapping  anders stembanden in de weg
o Je hoeft niet altijd te verslappen. Als het een niet-pijnlijke ingreep is, patiënt ademt dan zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is BIS?

A

je meet de hersenactiviteit (tussen 40 en de 60 is slapend). Als er geen BIS is kun je reflexen controleren (oog voelen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Belangrijkste doel op de OK voor anesthesioloog?

A

bewaken vitale functie, je moet de oxygenatie in stand houden (voornamelijk van de hersenen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kun je in de A doen bij traumaopvang in het ziekenhuis?

A
  • mayo: houdt tong etc aan de kant
  • LMA, laynxmasker: komt tot epiglottis
  • tube: gaat voorbij stembanden en opgeblazen ballon zorgt ervoor dat er niets meer in kan bij andere kant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel in de B (ziekenhuis traumaopvang)

A

ventileren: zuurstof erin, CO2 eruit > zorgen dat er gaswisseling is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij een hoog CO2?

A

pH omlaag (pt wordt zuur). Ademprikkel gaat verloren. Vasodilatatie van hersenvaten  verhoogt de druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de CPP?

A

cerebral perfusion pressure: druk waarbij de hersenen voldoende perfusie krijgen.
* Wordt bepaald door MAP – ICP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het doel in de C (ziekenhuis)

A

bloed rondpompen (vooral naar hersenen belangrijk, zijn meest kwetsbaar bij gebrek aan doorbloeding). 20% van de zuurstofbehoefte gaat naar de hersenen toe. Naar een arm of een been is een uur geen bloed erdoor geen probleem. Hersenen sterven al af na 3-4 minuten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat kun je beïnvloeden in de C op de OK?

A
  • Vaattonus is te beïnvloeden door noradrenaline
  • Volume is te beïnvloeden door transfusie, kristalloïden (NaCl etc.) en colloïden (zit tussen bloed en kristalloïden in).
  • Voorkomen/bevorderen van stolsels
  • Hartactie
    o Frequentie: beta agonisten (‘’B staat voor beating, hart gaat sneller kloppen’’)
    o Kracht: met inotropie (voorbeeld is dobutamine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waardoor wordt de D beïnvloed op de OK?

A
  • anesthesie
  • zorgen voor glucosetoevoer
  • hersenperfusie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom moet je temperatuur op de OK bewaken?

A
  • te hoog: enzymen denaturatie
  • te koud: geen stolling
    o trias: Als je te koud bent, stol je minder goed (belangrijk bij traumapatiënt), je blijft bloeden  te weinig volume  te weinig weefselperfusie  zuurder (stolling gaat nog verder achteruit).
     hypothermie
     coagulopathie
     acidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat werkt niet goed als je koud bent?

A

stolling; de stollingsfactoren zijn er wel maar werken niet goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kun je doen om temperatuur te bewaken?

A
  • Je zorgt dat de ruimte warm is, de pt voldoende is afgedekt, de bloedproducten verwarmd zijn.

Je kan pt een blaaskatheter geven en ze via de katheter verwarmde vloeistof geven. Ook kan je in een maagsonde warme vloeistof doen. Als een pt koud is op de OK, dan kun je er voor kiezen om een bak warm water in de buik van de patiënt te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waardoor kun je er voor zorgen dat de hersenen genoeg perfusie krijgen?

A
  • MAP beinvloeden door vaattonus, HF of door knijpkracht. MAP moet hoog zijn!
  • ICD beïnvloeden door CO2 omlaag, hypertoon zout (zorgt dat hersenen kleiner worden, veneuze vaten)
  • Heeft niks te maken met druk in hoofd, maar: Voldoende O2 en CO2 laten afblazen
  • Aan de liqour kan je drainage doen door de neurochirurg. Lichaam zelf doet ook veel met de liqour, als druk in hoofd hoog is wordt het het hoofd uitgeduwd?
  • Schedel kan weggehaald worden  hersenen kunnen zwellen zonder problemen
  • Arteriën: zorgen dat CO2 laag blijft.
  • In extreme trauma gevallen kun je een deel van hersenen weg snijden, is altijd met schade! Kan wel het verschil maken tussen wel of niet leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer is CPP beter?

A

hoge MAP en lage ICD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is shock?

A

syndroom waarbij de circulatie niet in staat is om aan de zuurstofvraag van de weefsels te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waaruit bestaat de behandeling van shock?

A

behandelen van onderliggende oorzaak. Is er een DO2-VO2 balans (weefselperfusie)?
* Shock is geen diagnose
* Zolang je onderliggende oorzaak niet behandeld gaat de patiënt dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke onderzoeken zet je in om uit te zoeken wat voor shock er is

A
  • Lactaat: ernst van de shock
  • Bloedkweek: welk micro-organismen is de oorzaak?
  • Algemeen urine: ontstekingswaarden, is er urosepsis?
  • X-thorax: is er pneumosepsis
  • CT abdomen: is er een abdominale sepsis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat doe je als eerste bij shock als je oorzaak weet?

A

antibiotica geven

30
Q

distributieve shock

A

sceptische shock, anafylactische shock, neurogene shock

31
Q

Hoe kan je iemand hemodynamisch optimaliseren?

A

vullen met ringerlactaat en vasopressie

32
Q

Wat doet vasopressie?

A

verhogen van de bloeddruk

33
Q

Wat zijn symptomen van shock?

A
  • Tachycardie: CO gaat omlaag dus HF moet compenseren
  • Tachypnoe: veneuze return wordt verhoogd > preload omhoog > slagvolume omhoog
  • Hypotensie
  • Oligurie (verminderde urineproductie): De verminderde doorbloeding van de nieren zorgt voor een afname van de urineproductie.
  • Verstoorde perifere circulatie (koude/bleke huid)
  • Angst en/of onrust
     Compensatie mechanismen van de circulatie of symptomen van inflammatie.
34
Q

Wat is belangrijkste alarmsymptoom als je twijfelt voor shockbehandeling?

A

Lactaat zegt iets over initiële fase van shock: is er een DO2/VO2 mismatch

35
Q

Wat gebeurt er bij een DO2/VO2 disbalans?

A

Weinig zuurstof: alleen glycolyse, weinig ATP oplevering > lactaat productie

36
Q

hypodynamische shock

A

lage totale bloedflow van hele lichaam
o Obstructief, cardiogeen, hypovolemisch

37
Q

hyperdynamische shock

A

hoge totale bloedflow van hele lichaam. Er is een hoge cardiac output, maar er zijn symptomen van een lage cardiac output.
o Distributieve shock
o Inflammatie moet uitdoven bij septische shock om de symptomen te laten verdwijnen.

38
Q

Wat is fluid responsiveness

A

stijgen van veneuze return door geven van volume en daardoor stijgen van slagvolume. Als je vocht geeft en de pt zn CO stijgt.

39
Q

Waarom is fluid responsiveness belangrijk?

A

Het is belangrijk omdat
* Is er een disbalans tussen de zuurstofvraag en het zuurstofaanbod en kan ik met het geven van vocht het zuurstofaanbod vergroten (door CO te verhogen).

40
Q

Wat kun je doen als iemand niet fluid responsive is?

A

inotropica geven

41
Q

functie frontaalkwab

A

motoriek, taal, planning, aandacht, concentratie, persoonlijkheid, Broca

42
Q

temporaalkwab functie

A

geheugen en leren, auditieve informatie verwerking, horen, Wernicke

43
Q

functie parietaal

A

zintuigelijke info, sensibiliteit, rekenen, ruimtelijke oriëntatie, doorgang visuele banen

44
Q

functie occipitaal

A

zien, kleuren, snelheid, beweging

45
Q

Wat is de functie van liquor?

A
  • Schokdemper
  • Voedt ons brein
46
Q

Wat doet de 3e hersenzenuw?

A

zorgt voor pupilreactie. Zit in het midden van het brein. Als er vanaf welke kant dan ook een probleem is komt de zenuw al snel in het gedrang.

47
Q

Gebieden bloedvoorziening hersenen

A
  • A. vertebralis: voorziet deel cerebellum, ruggenmerg
  • A. basilaris: hersenstam, cerebellum, thalamus
  • A. cerebri anterior: frontaalkwab, corpus callosu,
  • A. cerebri media: frontal, parietal, temporaal
  • A cerebri posterior: occipitaalkwab
48
Q

Welke hematomen in de hersenen heb je?

A

Epiduraal = op de dura, scherp begrensd (lensvorm)
Subarachnoïdaal: zit overal?
Subduraal: onder de dura

49
Q

hersenvliezen van buiten naar binnen

A
  • Dura mater
  • Arachnoïdea
  • Pia mater
50
Q

Wat betekent Monro Kellie?

A

Brein + bloed + liqour is constant. Normaal gesproken is er een stabiele intracraniële druk (compensatiemechanismen). Bij pathologie (bloed, tumor) ontstaat disbalans in deze volume-druk relatie  inklemming.

51
Q

Soorten inklemming hersenen

A
  • Subfalcien: onder falcx
  • Transtentorieel of uncaal
  • Centraal of middenhersenen
  • Extracranieel
  • Cerebellair of tonsillair
52
Q

Waardoor kan ICP stijgen?

A
  • Bloeding
  • Oedeem
  • Tumor
  • Hydrocephalus
  • Ideopathische intracraniele hypo/hypertensie???
53
Q

Wat zijn symptomen van ICP stijging?

A
  • Hoofdpijn
  • Uitval
  • Duizelig
  • Sufheid > EMV daling
  • Verstoord pupilreflex
  • Misselijkheid, braken
  • Sunset fenomeen: oogstand naar beneden
  • Onrust
  • Cushing respons
54
Q

Wat is CBF

A

cerebrale bloed flow > meest optimaal bij MAP tussen de 60-150 mmHg

55
Q

Wat moet je doen als ICP stijgt?

A

bloeddruk omhoog met noradrenaline

56
Q

Hoe kun je ICP meten?

A
  • Kan je meten met een drukschroef in het brein
  • Fontanel/schedelomtrek
  • Lumbaalpunctie
  • Intracranieel (rechts plaatsen, want anders raak je Broca)
    o Ventrikel
    o Parenchym
    o Sub/epiduraal
57
Q

Hoe behandel je een hoge ICP?

A
  • Hoofd in midline en 30 graden
    o Veneus bloed gaat dan beter naar beneden  druk neemt af
  • Sedatie/verslapping
  • Opereren: botlap? Eruit
  • Liquordrainage
  • Hyperventileren: meer CO2 afblazen en dus vasoconstrictie in het hoofd (dilatatie in de rest)
  • Mannitol
  • Hypertoon zout: trekt vocht uit brein door hogere concentratie Na
  • Barbituraten (hele diepe sedatie, niks hoort te reageren)
  • Normothermie
    o Hyperthermie zorgt voor zwelling in het brein
58
Q

Mogelijke oorzaken POB

A
  • Myocardinfarct
  • Spierpijn
  • Pericarditis
    o Endocarditis geeft meestal geen POB
  • Syndroom van Tietze: ontsteking aanhechting van de ribben aan het sternum
  • Longembolie
  • Reflux
  • Trauma
  • Aortaklepstenose: te weinig coronaire perfusie
  • Acute dissectie: geeft scheurende pijn tussen schouderbladen
59
Q

Evaluatie patiënten met thoracale pijn

A
  • Is myocardiale ischemie de oorzaak van klachten?
  • Atherosclerose aanwezig, risico op events?
60
Q

risicofactoren coronair lijden

A
  • Roken
  • Leeftijd
  • Hoog BMI
  • Hoog cholesterol
  • Hypertensie
  • Belaste familieanamnese
  • Diabetes: risico is erg verhoogd. Komt door meer ontstekingen in kleinere vaten.
    Belangrijk bij klachten bij POB  risico inschatting maken.
61
Q

3 soorten pijn

A
  • Typische angina
    o Onaangenaam gevoel op de borst, kan met uitstraling naar keel, kaak of armen.
    o Neemt toe bij inspanning
    o Reageert op nitroglycerine sublinguaal
  • Atypische klachten: 2 van de 3 criteria
  • Non-angina pijn: 1 of geen criteria
    4 classificaties in de pijn
62
Q

diagnostiek POB

A
  • LO
  • Lab
  • Ergometrie
  • Echocardiografie: dimensies van hart zien, wanddikte, klep functie, snelheden bloedstroom
    o Belangrijk: je kunt de pompfunctie zien
  • Stress echocardiografie
  • Myocardperfusie scintigrafie
  • Hartcatheterisatie
  • MSCT
63
Q

pathofysiologie MI

A
  • Ontstaan atherosclerose met dynamische trombotische component
  • Thrombusvorming door:
    o Plaatjesactivatie (clopidogrel/tica/ascal)
    o Activatie stollingscascade (fibrinolyse)
  • Totale occlusie  STEMI
  • Partiële occlusie  non-STEMI
64
Q

definitie MI

A
  • Acuut MI bepaald door cardiomyocyte necrose in klinische setting van acute myocardiale ischemie
  • Combinatie van criteria nodig om tot diagnose acuut MI te komen
65
Q

criteria MI

A
  • Detectie van een stijging of daling van cardiale biomarkers
  • Gecombineerd met de volgende criteria:
    o Symptomen van myocardiale ischemie
    o Nieuwe ischemische veranderingen op ECG
    o Ontstaan van pathologische Q golven op ECG
    o Verlies van viable myocard of nieuwe wandbewegingsstoornissen bij aanvullend onderzoek
    o Intracoronair trombus bij angiografie
66
Q

Verdenking ACS

A
  • Anamnese afnemen
  • ECG maken
  • Troponines afnemen (en evt vervolgen)
67
Q

complicaties hartinfarct

A
  • Hartfalen: pompfunctie van het hart verminderd  inspanningsbeperkingen
  • Shock: hoge pols, lage bloeddruk doordat compensatie tekort schiet (slechte LVF)
    o Gevorderd stadium van hartfalen
  • Hartstilstand doordat de elektrische activiteit niet goed gestuwd wordt  ritmestoornis (ventrikelfibrilleren  tijdens hardlopen dood neervallen)
  • Spiertjes waaraan die kleppen hangen scheuren af = papillairspierruptuur
  • Vrije wand kan afscheuren = dodelijk en je kan een septumruptuur hebben  gat tussen linker en rechter harthelft.
    o Enige oplossing is gat dichtmaken
  • Rechter ventrikel falen
  • Negatieve remodelling op langere termijn waardoor afname LVF
  • Aritmie
68
Q

Hoe verloopt cardiogene shock?

A
  1. Acuut MI
  2. Afname LV functie
  3. Afname CO
  4. Verminderde perfusie organen
  5. Afname delivery O2
69
Q

Waarvoor zorgt een intra-aortale ballonpomp?

A

zorgt voor betere doorbloeding kransslagaders en betere pompfunctie van het hart.

70
Q

Extra-corporele membraan oxygenatie (ECMO)

A

twee slangen worden ingebracht. Bloedvat in de lies wordt aangeprikt. Slang gaat naar overgang v. cava inferior en rechterboezem  zuurstof armbloed wordt weggezogen, dit wordt van zuurstof voorzien en CO2 afgehaald en daarna weer ingespoten.

71
Q

Wat is een LVAD?

A

een pomp die op de linkerkamer wordt aangesloten en zo bloed vanuit het hart naar de aorta brengt. Bedieningspaneel hangt om je middel heen. Je zit levenslang aan bloedverdunners langs.

72
Q
A