Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is een psychose?

A

ervaringen en overtuigingen die niet met de realiteit overeenkomen en het onvermogen om de realiteit te scheiden van niet-realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de prevalentie van psychose?

A

(of catatonische) stoornis geassocieerd met een andere medische conditie.
 In de VS zal 1-2% van de populatie schizofrenie krijgen en wereldwijd 0.5-2%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de positieve symptomen van schizofrenie?

A

 Ze worden positief genoemd, omdat ze openlijke uitingen zijn van ongebruikelijke percepties, gedachten en gedragingen. Het zijn:
1. Wanen;
2. Hallucinaties;
3. Gedesorganiseerde gedachten en spraak;
4. Gedesorganiseerd gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn wanen?

A

ideeën die iemand gelooft dat ze waar zijn, maar die hoogst onwaarschijnlijk zijn en vaak eigenlijk onmogelijk. Volgens de DSM5 zijn het gefixeerde overtuigingen die niet vatbaar zijn voor verandering in het licht van tegenstrijdig bewijs. Ze verschillen van zelfbedrog (self-deceptions), zoals ‘Ik ga de loterij winnen’ op 3 manieren:
1. Zelfbedrog kan mogelijk zijn, en wanen niet;
2. Mensen met zelfbedrog kunnen op zijn tijd over de overtuigingen denken, maar mensen met waan zijn gepreoccupeerd ermee;
3. Mensen met zelfbedrog kunnen erkennen dat de overtuigingen fout zijn, maar mensen met waan kunnen dat niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

 Hallucinaties: onrealistische perceptuele overtuigingen die frequent, doordringend, complex en soms bizar zijn en vaak gecombineerd met waan. Er zijn verschillende soorten hallucinaties:
o Auditieve hallucinaties: stemmen, muziek, etc. horen, deze komen het vaakst voor en zijn vaak negatief.
o Visuele hallucinaties: dingen of personen zien die er niet zijn, deze komen na auditieve hallucinaties het meest voor en zijn vaak i.c.m. auditieve hallucinaties en consistent met de wanen.
o Tactiele hallucinaties: de perceptie dat iets gebeurt buiten het lichaam van de persoon, bijvoorbeeld dat er insecten over de rug lopen.
o Somatische hallucinaties: de perceptie dat iets gebeurt binnen het lichaam van de persoon, bijvoorbeeld dat wormen de darmen opeten.
 Net zoals wanen, kunnen hallucinaties verschillen per cultuur en voorkomen bij andere stoornissen zoals depressie en bipolaire stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is gedesorganiseerde gedachten en spraak?

A

 Gedesorganiseerde gedachten bij mensen met schizofrenie wordt ook wel formele denkstoornis genoemd. De meest voorkomende vorm van desorganisatie is een neiging om van één onderwerp opeens naar een ongerelateerd onderwerp te gaan zonder coherente transitie, dit heet ook wel losse associaties of derailment (ontsporing) en kan zorgen voor een woordensalade.
o Het kan zijn dat de persoon zelf woorden verzint die alleen hij/zij kent, dat zijn neologismen. Het kan ook zijn dat de persoon associaties maakt tussen de woorden gebaseerd op geluiden van de woorden i.p.v. de inhoud, dit zijn clangs, of blijft de woorden herhalen.
 Mannen laten meer ernstige gebreken zien in taal dan vrouwen, omdat taal meer bilateraal beheerst wordt (door beide breinhelften) door vrouwen dan door mannen. Vrouwen kunnen dus beide breinhelften gebruiken om te compenseren voor de gebreken.
 Taal is wel meer gelokaliseerd in mannen, dus als deze breingebieden worden beïnvloed door schizofrenie, kunnen mannen niet goed voor het gebrek compenseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is gedesorganiseerd of catatonisch gedrag?

A

 Mensen met schizofrenie hebben moeite met het organiseren van dagelijkse routines, zoals douchen, gepast kleden, regelmatig eten, omdat hun aandacht en geheugen is beperkt, het kost hen dan alle concentratie om één taak te voltooien.
 Catatonie: gedesorganiseerd gedrag dat ongevoeligheid voor de omgeving weerspiegelt. Dit varieert van gebrek aan respons op instructies (negativisme) tot rigide, ongepaste, of bizarre postuur tot een compleet gebrek aan verbale of motorresponses (mutisme).
o Bij catatonische opwinding laat de persoon doelloze en buitensporige motorische activiteit zien zonder duidelijk reden. De persoon kan een aantal wanen of hallucinaties verwoorden of kan onsamenhangend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn negatieve symptomen?

A

 Ze worden negatief genoemd, omdat ze het verlies van bepaalde kwaliteiten van de persoon bevatten, i.p.v. gedragingen of gedachten die de persoon openlijk uit. Het zijn:
1. Beperkte affect/emoties;
2. Avolitie/asocialiteit.
 Negatieve symptomen zijn meer geassocieerd met slechtere uitkomsten dan positieve symptomen, omdat ze doordringend zijn en moeilijker te behandelen.
 Negatieve symptomen komen minder voor in andere psychotische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is beperkte affect?

A

 Mensen met schizofrenie hebben minder gezichtsuitdrukkingen, vermijden oogcontact en gebruiken minder gebaren voor emotionele informatie en kunnen eentonig praten.
 Uit een onderzoek met vragenlijsten (zelfrapportages) bleek dat mensen met schizofrenie anhedonie hebben, echter is dat niet waar want mensen met schizofrenie die geen emotie uiten kunnen wel intense emotie ervaren die ze niet kunnen uiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is avolitie/asocialiteit

A

 Avolitie: onvermogen om algemene, doelgerichte activiteiten te ondernemen of vol te houden, zoals die op werk, school en thuis. Dit kan geuit worden als asocialiteit: het gebrek van verlangen om interactie te hebben met andere mensen.
o Asocialiteit kan alleen gediagnosticeerd worden als de persoon wel toegang heeft tot een verwelkomend gezin en vrienden, maar geen interesse in socializen met hen heeft.
 De persoon is fysiek langzamer in de bewegingen en lijkt ongemotiveerd. Mensen met schizofrenie trekken zit vaak terug en zijn sociaal geïsoleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de cognitieve gebreken bij schizofrenie?

A

 Mensen met schizofrenie hebben gebreken in basis cognitieve processen, zoals aandacht, geheugen en verwerkingssnelheid, dit kan bijdragen aan de positieve en negatieve symptomen van schizofrenie.
 De directe verwanten van mensen met schizofrenie laten ook cognitieve gebreken zien in mindere mate, ook als ze geen symptomen van schizofrenie hebben.
 Het blijkt ook dat deze cognitieve gebreken al aanwezig zijn vóór schizofrenie en dat deze gebreken niet verbeteren in de loop der tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de DSM criteria voor schizofrenie?

A

A. 2(+) van de volgende, elke aanwezig voor significante tijd tijdens een 1-maand periode (of minder als het succesvol behandeld wordt). Minstens 1 van deze moeten 1, 2 of 3 zijn:
1. Wanen;
2. Hallucinaties;
3. Gedesorganiseerde spraak;
4. Erg gedesorganiseerd of catatonisch gedrag;
5. Negatieve symptomen.
B. Sinds het begin van de verstoring, is het niveau van functioneren in 1(+) van de functiegebieden, zoals werk, interpersoonlijke relaties, zelfverzorging, onder het niveau van vóór het begin;
C. Continue signalen van verstoring houden aan voor minstens 6 maanden, met minstens 1 maand met symptomen die voldoen aan criteria A en perioden van prodromale of residuale symptomen bevatten. Tijdens deze perioden, zijn de signalen van de verstoring alleen negatieve symptomen of 2(+) symptomen in criteria A in een verzwakte vorm;
D. Schizoaffectieve stoornis en depressieve of bipolaire stoornis met psychotische kenmerken zijn het niet, omdat of (1) er geen depressieve of manische perioden zijn geweest met de actieve fasesymptomen, of (2) omdat er geen stemmingsepisoden zijn geweest tijdens actieve fasesymptomen, ze zijn aanwezig voor een minderheid van de actieve en residuale perioden van de ziekte;
E. De verstoring komt niet door fysiologische effecten van een middel of andere medische conditie;
F. Als er een geschiedenis van autismespectrumstoornis of communicatiestoornis is van kindertijdbegin, wordt schizofrenie alleen gediagnosticeerd als de prominente wanen of hallucinaties i.c.m. de andere vereiste symptomen van schizofrenie minstens 1 maand aanhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de prognose bij schizofrenie?

A

 De levensverwachting van mensen met schizofrenie is tussen de 10-20 jaar korter dan mensen zonder schizofrenie. Tussen 5-10% van mensen met schizofrenie pleegt zelfmoord, waarbij de hoogste percentages zijn bij degenen die recent gediagnosticeerd zijn of de eerste psychotische episode meemaken.
 Ook veel mensen met schizofrenie kunnen wel goed functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen en schizofrenie?

A

vrouwen hebben een betere prognose dan mannen, hebben minder en kortere ziekenhuisopnames, mildere negatieve symptomen tussen actieve fasesymptomen, hebben betere sociale aanpassing als ze niet psychotisch zijn en hebben minder cognitieve gebreken. Vrouwen hebben ook een betere geschiedenis, zoals een diploma hebben, kinderen hebben, etc., dit kan komen omdat het begin van schizofrenie bij vrouwen begint in de late 20-jaren of vroege 30-jaren, en bij mannen in de late tienerjaren of vroege 20-jaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de symptomen van schizoaffectieve stoornis?

A

 Schizoaffectieve stoornis: gemixte symptomen van schizofrenie en een stemmingsstoornis, zoals depressie of manie, de psychotische kenmerken moeten minstens 2 weken aanhouden zonder stemmingssymptomen;
A. Een onverstoorde periode van ziekte waarbij er een major stemmingsepisode is (major depressief of manisch) met criteria A van schizofrenie;
B. Wanen of hallucinaties voor 2(+) weken zonder major stemmingsepisode;
C. Symptomen die voldoen aan de criteria voor major stemmingsepisode zijn aanwezig voor merendeel van de tijd van de totale duur van de actieve en residuele porties van de ziekte;
D. De verstoring komt niet door effecten van een middel of andere medische conditie.
 Specifieer als:
o Bipolair type: manische episode is onderdeel van de presentatie, major depressieve episoden kunnen ook voorkomen;
o Depressief type: alleen als major depressieve episoden geen onderdeel zijn van de presentatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de symptomen van schizofreniforme stoornis?

A

 Schizofreniforme stoornis: symptomen van schizofrenie voor meer dan 1 maand, maar minder dan 6 maanden.
A. Criteria A, D en E van schizofrenie;
B. Episode van de stoornis houdt minstens 1 maand aan maar minder dan 6 maanden. Als de diagnose gemaakt moet worden zonder te wachten op herstel, moet het gekwalificeerd worden als ‘provisional’.
 Specificeer als:
o Met goede prognostische kenmerken: zoals 2(+) van de volgende:
1. Begin van prominente psychotische symptomen binnen 4 weken van de eerst zichtbare verandering in ongepast gedrag of functionering;
2. Verwarring of perplexiteit;
3. Goede premorbide sociale en werkfunctionering;
4. Geen oppervlakkige of platte affect.
o Zonder goede prognostische kenmerken;
o Met catatonie.
 De meerderheid (2/3e) van patiënten met deze stoornis zullen later ook schizofrenie of schizoaffectieve stoornis ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de symptomen van een korte psychotische stoornis?

A

 Korte psychotische stoornis: symptomen van schizofrenie voor minder dan 1 maand;
A. Aanwezigheid van 1(+) van de volgende, minstens één moet 1, 2 of 3 zijn:
1. Wanen;
2. Hallucinaties;
3. Gedesorganiseerde spraak;
4. Erg gedesorganiseerd gedrag of catatonisch gedrag.
B. Duur van een episode is minstens 1 dag, maar minder dan 1 maand, met uiteindelijk weer volledig herstel naar premorbide niveau van functionering;
C. Verstoring komt niet door major depressieve of bipolaire stoornis met psychotische kenmerken of een andere stoornis, zoals schizofrenie of catatonie, en komt niet door de effecten van een middel of andere medische conditie.
 Specifieer als:
o Met gemarkeerde stressor(en): als symptomen voorkomen als reactie op gebeurtenissen die, alleenstaand of samen, stressvol zijn voor bijna iedereen in gelijke situaties in dezelfde cultuur;
o Zonder gemarkeerde stressor(en);
o Met postpartum begin: als begin tijdens zwangerschap is of binnen 4 weken postpartum;
o Met catatonie.
 Ongeveer 1 op 10.000 vrouwen krijgen korte psychotische episoden na hun bevalling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de symptomen van een waanstoornis?

A

 Waanstoornis: doordringende overtuigingen die onrealistisch zijn, maar geen andere symptomen van schizofrenie;
A. Aanwezigheid van 1(+) wanen met duur van 1 maand of langer;
B. Criteria A van schizofrenie is nooit aan voldaan. Hallucinaties, als ze aanwezig zijn, zijn niet prominent en zijn gerelateerd aan het waanthema;
C. Apart van de impact van de wanen, is functionering niet beperkt en is gedrag niet duidelijk bizar of vreemd;
D. Als manische of major depressieve episoden zijn voorgekomen, zijn deze kort vergeleken de duur van de waanperioden;
E. Verstoring komt niet door effecten van een middel of andere medische conditie en wordt niet verklaard door een andere mentale stoornis, zoals lichaam dysmorfische stoornis en OCD.
 Specificeer of:
o Erotomanic type: centrale waanthema is dat een ander persoon verliefd is op de persoon;
o Grandioos type: centrale waanthema is overtuiging dat persoon een groot talent of inzicht heeft of een belangrijke ontdekking heeft gedaan;
o Jaloers type: centrale waanthema is dat iemands partner of minnaar ontrouw is;
o Persecutory type: centrale waanthema is dat er wordt samengezworen tegen iemand, bespioneerd wordt, etc.;
o Somatisch type: centrale waanthema bevat lichamelijke functies of sensaties;
o Gemixt type: niet één waanthema is dominant;
o Ongespecificeerd type: de dominante waanovertuigingen kunnen niet duidelijk bepaald worden of wordt niet beschreven in voorgaande typen.
 Specificeer als:
o Met bizarre inhoud: als wanen duidelijk implausibel zijn, onbegrijpelijk en niet van ordinaire levensgebeurtenissen.
 Waanstoornis komt niet vaak voor en de levensprevalentie is 0.2%, het komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en het begin van de stoornis is later dan de meeste stoornissen, met een gemiddelde leeftijd van de eerste aanraking met psychiatrie van 40-49 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de symptomen van een schizotypische PD?

A

 Schizotypische PD: paranoïde, overtuigingen dat willekeurige gebeurtenissen gerelateerd zijn aan de persoon, magisch denken, perceptuele illusies, sociale isolatie, beperkte emoties;
A. Een doordringend patroon van sociale en interpersoonlijke gebreken gekenmerkt door acute discomfort met, en verminderde capaciteit voor, hechte relaties en door cognitieve of perceptuele verstoringen en vreemd gedrag, beginnend in vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals blijkt uit 5 (of meer) van de volgende:
1. Referentie-ideeën (m.u.v. referentiewaanzin).
2. Vreemde overtuigingen of magisch denken dat gedrag beïnvloedt en inconsistent is met subculturele normen (zoals bijgelovigheid, geloof in helderziendheid, telepathie of ‘zesde zintuig’; bij kinderen of adolescenten, bizarre fantasieën of preoccupaties).
3. Ongebruikelijke perceptuele ervaringen, zoals lichamelijke illusies.
4. Vreemd denken en spraak (zoals vaag, indirect, metaforisch, overdreven uitgebreid of stereotiep).
5. Achterdocht of paranoïde gedachten.
6. Ongepaste of beperkte affectie.
7. Gedrag of uiterlijk dat vreemd, excentriek of ongewoon is.
8. Gebrek aan hechte vrienden of vertrouwelingen anders dan eerstegraads familieleden.
9. Overmatige sociale anxiety die niet afneemt naarmate men er vertrouwd mee is, en eerder geassocieerd wordt met paranoïde angsten dan met negatieve oordelen over zichzelf.
B. Komt niet alleen voor tijdens schizofrenie, bipolaire of depressiestoornis met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis of autismespectrumstoornis.
 Als aan criteria wordt voldaan vóór schizofrenie, noem het dan ‘schizotypische PD (premorbide)’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zeggen familieonderzoeken over schizofrenie?

A

in de figuur hiernaast is te zien dat identieke tweelingen en kinderen van 2 ouders met schizofrenie het grootste aantal genen delen met mensen met schizofrenie.
o Als de genetische gelijkheid met een persoon met schizofrenie daalt, daalt ook het risico op schizofrenie.
o Familieleden van mensen met schizofrenie ontwikkelen niet ook zelf altijd schizofrenie, ze hebben wel een hoger risico op bipolaire stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zeggen adoptieonderzoeken over schizofrenie?

A

biologische familieleden van geadopteerden met schizofrenie hebben 10x zoveel kans op schizofrenie vergeleken biologische familieleden van geadopteerden zonder schizofrenie. Maar de adoptiefamilieleden van geadopteerden met schizofrenie hadden geen hoger risico.
o Ongeveer 10% van de kinderen wiens biologische moeder schizofrenie had, kreeg schizofrenie of een andere psychotische stoornis, vergeleken ongeveer 1% van de kinderen wiens biologische moeder geen schizofrenie had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zeggen tweelingonderzoeken over schizofrenie?

A

concordantiepercentage van 46% voor identieke tweelingen en van 14% voor twee-eiige tweelingen, er zou een genetische variatie zijn van 83% in schizofrenie.
o Stress en andere negatieve gebeurtenissen kunnen het risico op schizofrenie ook verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn breinabnormaliteiten bij schizofrenie?

A

o Er is ook abnormale activiteit in de PFC, die weer verbonden is met alle andere corticale gebieden, zoals het limbische systeem dat weer betrokken is bij emotie en cognitie, en de basale ganglia die weer betrokken zijn in motoriek. Dit kan verklaren waarom mensen met schizofrenie hier gebreken in hebben.
o Ook is er abnormale hippocampusactivatie (betrokken bij langetermijngeheugen) als er taken worden gedaan die de persoon vereisen om informatie te coderen in hun geheugen of informatie op te halen uit het geheugen. Ze hebben ook abnormaliteiten in het volume en de vorm van de hippocampus op cellulair niveau. Soortgelijke abnormaliteiten worden gevonden in eerstegraads familieleden van mensen met schizofrenie.
o Er is ook een vermindering en abnormaliteiten in witte massa, dit is al aanwezig vóór schizofrenie.
o Ook zijn er grotere ventrikels waardoor mensen met schizofrenie sociale, emotionele en gedragsgebreken laten zien, ook dit kan al aanwezig zijn vóór schizofrenie.
 Mensen die dit hebben, hebben ook ernstigere symptomen van schizofrenie en zijn minder responsief op medicatie.

24
Q

Wat hebben geboortecomplicaties te maken met schizofrenie?

A

degenen met een geschiedenis van verloskundige problemen hadden een grotere kans op schizofrenie. Een van de meest belangrijke complicaties is perinatale hypoxie: zuurstoftekort bij de geboorte of in de paar weken voor of na de geboorte, 30% van mensen met schizofrenie hebben dit meegemaakt

25
Q

Wat heeft prenatale virusblootstelling met schizofrenie oorzaak te maken?

A

zoals de griepepidemie, en vooral tijdens het 2e trimester van zwangerschap, omdat dit de belangrijkste fase is voor het centrale zenuwstelsel en verstoring in deze fase kan structurele breingebreken veroorzaken. Mensen met schizofrenie worden het meest geboren in de lente.
o Ook moeders die hongersnood en herpes simplex-virus hebben ervaren, kunnen het risico op schizofrenie verhogen bij hun kinderen. Virussen zorgen ervoor dat het immuunsysteem van de moeder actiever is dat de ontwikkeling van berincellen en dopaminesystemen in de foetus negatief kan beïnvloeden.

26
Q

Wat is de dopaminetheorie?

A

: symptomen van schizofrenie worden veroorzaakt door overmatige niveaus van dopamine in het brein, vooral in de PFC en het limbische systeem. Deze theorie werd ondersteund door:
1. Drugs die de symptomen verminderen, zoals fenothiazines of neuroleptica, blokkeren de heropname van dopamine, waardoor het functionele niveau in het brein vermindert;
2. Drugs die het functionele niveau van dopamine verhogen in het brein, zoals amfetamines, verhogen de positieve symptomen;
3. Neuroimaging onderzoeken suggereren de aanwezigheid van meer dopaminereceptoren en hogere niveaus van dopamine in sommige breingebieden van mensen met schizofrenie.
­ De theorie is te simpel, simpele dopamine-uitputting verklaart de negatieve symptomen niet helemaal omdat dopamineniveaus relatief snel veranderen na medicatietherapie

27
Q

Met welke theorie kwam Davis et al in 1991?

A

kwamen met een herziene theorie dat verschillende soorten dopaminereceptoren en verschillen dopamineniveaus in verschillende breingebieden zorgen voor de symptomen:
1. Er kan overmatige dopamineactiviteit zijn in het mesolimbische pad, dat betrokken is bij verwerking van beloning. Deze abnormale functionering kan ervoor zorgen dat personen saillantie toeschrijven aan anderszins onschadelijke stimuli, en dit draagt bij aan de wanen en hallucinaties en motivatiegebreken.
 Atypische antipsychotica kunnen de symptomen verminderen door te binden aan een specifieke dopaminereceptor waardoor de actie van dopamine geblokkeerd wordt.
2. Er kan ongebruikelijk lage dopamineactiviteit zijn in het prefrontale gebied, dat betrokken is bij aandacht, motivatie en gedragsorganisatie. Dit kan leiden tot de negatieve symptomen en versterkt het bewijs dat fenothiazines (die dopamineactiviteit verminderen) weinig invloed hebben op het verlichten van negatieve symptomen.

28
Q

Wat wordt er gezegd over serotonineneuronen?

A

 Serotonineneuronen reguleren dopamineneuronen in het mesolimbische systeem en sommige nieuwe medicatie voor schizofrenie binden aan serotoninereceptoren.

29
Q

Wat hebben sociale drift en stadsgeboorte met schizofrenie te maken?

A

 Sociale driftverklaring: omdat schizofreniesymptomen interfereren met iemands vermogen om educatie te voltooien en een baan te behouden, hebben mensen met schizofrenie de neiging om in de sociale klasse naar beneden te gaan vergeleken de klasse van hun familie.
o Het kan ook de andere kant op gaan; dat sociale status en omgevingen schizofrenie beïnvloeden. Voor beide richtingen is er een mogelijkheid.
 Mensen met schizofrenie en andere vormen van psychose zijn eerder geboren (ongeveer 5x zoveel kans) in een grote stad dan in een klein dorp. Het kan zijn dat leven in een stad schizofrenie veroorzaakt door overbevolking dat het risico verhoogt dat een zwangere vrouw of pasgeborene wordt blootgesteld aan virussen, aangezien die vaker voorkomen in de steden.
 Ook sociale factoren gerelateerd aan stress, zoals armoede, discriminatie en marginalisatie, spelen een rol.

30
Q

Wat heeft stress met schizofrenie terugval te maken?

A

 Er zijn hogere stressniveaus kort na het begin van een nieuwe episode vergeleken andere tijden in de levens van mensen met schizofrenie.
 Een grote stressor gelinkt aan een verhoogd risico op episode is immigratie, waarbij er financiële stress, taalbarrières en geen comfort een rol spelen.
 Het is belangrijk om de relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en nieuwe episoden niet te overschatten, omdat psychotische symptomen en terugvallen ook kunnen gebeuren zonder negatieve gebeurtenissen.
 De levensgebeurtenissen kunnen ook komen door prodromale symptomen die voorkomen voordat ze terugvallen in een psychose, zoals sociale terugtrekking met als gevolg baanverlies.

31
Q

Wat heeft de familie met schizofrenie te maken?

A

 Vroeger suggereerden psychodynamische theorieën dat schizofrenie kwam door de moeders die tegelijkertijd overbeschermend zijn en afwijzend, dus kinderen die gemixte gevoelens kregen.
­ Dit werd wetenschappelijk niet ondersteund en zorgde alleen maar voor schuldgevoelens.
 Geuite emotie is lage warmte en hoge kritiek en is geassocieerd met meerdere episoden van schizofrenie, als gezinnen hier hoog op scoren zijn ze te erg betrokken met elkaar, overbeschermend over de persoon met schizofrenie en tegelijk kritisch, vijandig en wrokkig. Ze praten alsof de persoon met schizofrenie de symptomen zelf kan beheersen en kan verbeteren.
o Geuite emotie wordt beoordeeld door lange interviews met mensen met schizofrenie en hun familieleden door projectieve testen en directe observatie van de interacties.
o In ontwikkelingslanden zijn er lagere niveaus van geuite emotie en dus ook minder terugvalpercentages.
­ Het kan ook zijn dat de negatieve symptomen meer geuite emotie uitlokken van hun familieleden. Dus het kan ook de andere kant op gaan. Ook kan het zijn dat familieleden die veel geuite emotie hebben zelf psychopathologie hebben, waardoor genetische factoren meer een rol spelen.
o Echter zorgen interventies die geuite emotie in familieleden verminderen, ook voor minder terugvalpercentages.

32
Q

Wat zijn cognitieve perspectieven betreft schizofrenie?

A

 Cognitieve conceptualisatie: het kan zijn dat problemen in aandacht, inhibitie en naleving van communicatieregels ervoor zorgen dat mensen met schizofrenie proberen hun beperkte cognitieve hulpbronnen te behouden. Dit wordt gedaan door bepaalde biases of denkstijlen.
o Wanen komen dan doordat de persoon vreemde perceptuele ervaringen probeert te verklaren en springt naar conclusies gebaseerd op beperkt bewijs.
o Hallucinaties komen dan door hypergevoeligheid voor perceptuele input met een neiging om ervaringen extern toe te schrijven.
o Negatieve symptomen komen dan door verwachtingen dat sociale interacties negatief zullen zijn en door de behoefte om terug te trekken en de beperkte cognitieve bronnen te besparen.
 Dit heeft empirische steun en heeft geleid tot cognitieve behandelingen:
o Patiënten kunnen stressvolle situaties geassocieerd met symptomen identificeren en ermee omgaan en de wanen en hallucinaties in twijfel trekken. De negatieve symptomen worden behandeld door patiënten te helpen om aan te leren dat sociale interactie positieve voordelen heeft.

33
Q

Wat zijn biologische behandelingen voor schizofrenie?

A

 In 1930 werd insuline comatherapie gebruikt waarbij er zoveel insuline werd ingespoten dat ze in een coma terechtkwamen, dit hielp natuurlijk niet. Later kwam ECT, wat ook weinig effect had.
 In 1955 werden mensen met schizofrenie en andere stoornissen opgevangen en kregen ze huishoudelijke zorg, alleen werden ze dus niet echt behandeld.
 In 1950 kwam er effectieve medicatie, chloorpromazine, en later kwamen er andere medicaties zoals antipsychotica (neuroleptica) en recentelijk atypische psychotica om positieve symptomen te verzachten.
 Typische antipsychotica: in 1950 werd gevonden dat chloorpromazine (fenothiazines) agitatie, wanen en hallucinaties vermindert, later kwamen er ook andere soorten die dopaminereceptoren blokkeren en dus agitatie in het brein verminderen. Hierdoor konden veel mensen met schizofrenie de positieve symptomen beheersen. Echter werkten deze typische antipsychotica maar bij 25% van de mensen omdat ze niet de negatieve symptomen aanpakken en er waren veel bijwerkingen:
o Duizeligheid, droge mond, wazig zien, kwijlen, seksuele disfunctie, visuele stoornissen, gewichtstoename of -verlies, obstipatie, onregelmatige menstruatie, depressie, akinesie (trage motoriek, monotone spraak en uitdrukkingsloos gezicht), tardieve dyskinesie (onvrijwillige bewegingen van tong, gezicht, mond, kaak) en symptomen van Parkinson. Hierdoor wilden veel mensen de medicatie niet meer innemen, terwijl bij typische antipsychotica dat wel vereist is.
o De bijwerkingen kunnen verminderd worden door lagere doseringen (maintenance dosering), alleen zijn de symptomen dan nog steeds wel zichtbaar.
 Atypische antipsychotica: zoals clozapine, verminderen zowel de negatieve als positieve symptomen, maar hebben ook wel bijwerkingen zoals duizeligheid, misselijkheid, verdoving, seizures, kwijlen, gewichtstoename, tachycardie en agranulocytose. Later kwamen er nog meer soorten atypische antipsychotica.
o Ook al zijn atypische antipsychotica beter dan oudere medicatie, is er meer onderzoek nodig om te bepalen welke het veiligst en effectiefst zijn en voor welke patiënten.

34
Q

Wat zijn psychologische en sociale behandelingen voor schizofrenie?

A

 Omdat de voorgaande medicatie voornamelijk de positieve symptomen aanpakt en niet de negatieve, kan psychotherapie helpen om de negatieve symptomen te verlichten. Hierdoor begrijpen mensen met schizofrenie hun stoornis, waarderen ze de behoefte om hun medicatie te blijven slikken en kunnen beter omgaan met de bijwerkingen van de medicatie.
 Gedrags-, cognitieve en sociale behandelingen: gedrags, cognitieve en sociale behandelingen kunnen functionering verbeteren, echter zijn de lange termijn effecten klein.
o Gedrag: operante conditionering en modelling om patiënten skills aan te leren zoals initiëren en conversaties houden met anderen, om hulp vragen en activiteiten ondernemen.
o Cognitief: patiënten helpen om demoraliserende attitudes te herkennen en te veranderen zodat ze hulp zoeken en deelnemen aan de maatschappij.
o Sociaal: contact verhogen tussen patiënten en steunende mensen door zelfhulp steungroepen waarbij sociale en probleemoplossingsskills worden aangeleerd.
 Familietherapie: met educatie over schizofrenie met de training van familieleden zodat zij met ongepast gedrag van de patiënt kunnen omgaan met de impact op hun levens. Deze familietherapieën i.c.m. medicatie zijn effectiever dan alleen medicatie. De interventie moet wel aangepast worden aan de cultuur van de patiënt.
 Assertieve community behandelingsprogramma’s: uitgebreide diensten voor patiënten met expertise van medische professionals, maatschappelijke werkers en psychologen om te voldoen aan de behoeften van de patiënten 24 uur per dag. Hierdoor zouden patiënten kunnen re-integreren in de maatschappij, hun medicatie blijven slikken, de vereiste skills hebben en kunnen functioneren op hun hoogste niveau.
o Assertieve community therapie is de gouden standaard voor community-gebaseerde interventies. Helaas is er weinig geld hiernaartoe gegaan waardoor het niet veel wordt gebruikt, er gaat namelijk meer geld naar mensen met minder serieuze mentale stoornissen. Hierdoor krijgen 40-60% van mensen met schizofrenie weinig of geen zorg in één jaar.

35
Q

Wat wordt onderzochti n het artikel van Ritunnano?

A

 Er wordt onderzocht hoe mensen met wanen door psychose veranderingen waarnemen en interpreteren in hun zelfgevoel, wereld en betekenis.

36
Q

Wat was de conclusie over wanen?

A

 Wanen in psychose kunnen het best begrepen worden als sterk geïndividualiseerde en complexe fenomenen die komen door een dynamische interactie tussen onderling afhankelijke sub-persoonlijke, persoonlijke, interpersoonlijke en sociaal-culturele processen, zie de figuur op de volgende bladzijde.

37
Q

Wat was de conclusie over individuele processen?

A

 Individuele processen van betekenis maken en zelfinterpretatie en de sociale co-constructie van betekenis door getuigenisuitwisselingen spelen een belangrijke rol in het verkrijgen en het behoud van wanen. In de initiële fasen van psychose zijn die betekenis maken processen centrale voorspellers voor stress en de behoefte voor zorg, dit suggereert dat afwijkende ervaringen alleen niet altijd op de aanwezigheid van een klinische stoornis duiden.
o Voor assessment moet er een meer persoon-gecentreerde benadering komen en verder gekeken worden dan symptoomvermindering. Betekenis maken kan dus centraal zijn voor het begrijpen van herstelprocessen en het verbeteren van lange termijn uitkomsten.

38
Q

Wat stelt het model dus?

A

 Het model stelt dus een contextuele fenomenologie van psychopathologie met een verbredende focus op zelfverstoringen inclusief omgevings- en sociale contexten waarin de verstoringen voorkomen.
o Er moet gekeken worden naar meerdere soorten emoties in waanthema’s, i.p.v. alleen op zorgen, depressie en anxiety, er moet vooral gekeken worden naar onzekere emoties, zoals verbazing, angst, hoop en ontzag.
o Therapeuten moeten alert en responsief zijn op gevoelens van leegheid, hopeloosheid en betekenisloosheid die kunnen opkomen in de post-waanfase en die verergerd kunnen worden door schaamte en zelfstigmatiserende attitudes.

39
Q

Wat waren limitaties in het artikel van Rimutotto?

A

­ De bevindingen zijn misschien niet generaliseerbaar voor iedereen met wanen, omdat deelname aan diepe kwalitatieve interviews een wil om mee te doen en een mate van klinisch inzicht vereisen, en niet iedereen met wanen heeft dat.
­ Er is geen onderscheid gemaakt tussen waanfenotypen m.b.t. verschillende psychotische stoornissen.
­ De waanfenomenen kunnen niet altijd gescheiden worden van andere ervaringsaanpassingen wat ook hoort bij de psychosefenotype.
­ Het bevatte alleen Engelstalige onderzoeken en miste misschien cross-cultureel onderzoek, de meeste onderzoeken waren in westerse, opgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische maatschappijen.

40
Q

Waar ging het artikel van Campodonico over?

A

Trauma en psychose: kwalitatief onderzoek dat perspectieven van mensen met psychose onderzoekt over de invloed van traumatische ervaringen over psychotische symptomen en levenskwaliteit

41
Q

Wat zijn factoren die praten over trauma hinderen of vergemakkelijken?

A

o Vergemakkelijken: mensen kennen/hebben die vertrouwd zijn en willen luisteren speelt de belangrijkste rol, ook een veilige omgeving, met iemand zijn met soortgelijke ervaringen, een steunende professional die aardig, geduldig, geïnteresseerd en niet veroordelend is. De deelnemers geven aan dat op veel momenten ze wilden dat iemand hen had gevraagd over hun moeilijke levensgebeurtenissen, en dat dit vaak de enige duw in de goede richting had geweest.
o Hinderen: geen kans hebben om erover te praten, of mensen (inclusief professionals) waren afgeleid of ongeïnteresseerd. Blootstelling aan familie bevatte vaak negatieve reacties, zoals woede, ongeloof en ontslag, terwijl blootstelling een steungroepen ook als teleurstellend of onvoldoende werd gezien. Anderen hadden angst dat ze niet geloofd of begrepen zouden worden en anderen praatten er niet over omdat ze het trauma nog niet hadden verwerkt door onvermogen het te herinneren of door ontkenning. Anderen waren te bang voor de gevolgen en geloofden dat er slechte dingen zouden gebeuren als ze over het trauma zouden praten.

42
Q

Wat zijn gevolgen van er wel of niet over praten?

A

o Wel over praten: positieve gevolgen voor zichzelf en voor anderen, het voelt alsof er gewicht van je schouders afvalt en dat negatieve emoties niet meer opstapelen, het delen van je verhaal kan ook ervoor zorgen dat anderen zich minder alleen en hopeloos voelen en dat je dus nuttig en inspiratie kan zijn voor anderen.
o Niet over praten: dit beïnvloedde vooral de manier waarop ze er betekenis aan gaven, zoals het begrijpen van de redenen van hun trauma, wat resulteert in zelfverwijt, schuld, schaamte (zwak voelen) en onvermogen om ermee om te gaan. Het heeft dus lange termijn gevolgen en het niet in controle voelen door motivatie te verliezen wat leidt tot verdriet en depressie. Interpersoonlijk trauma is geassocieerd met vermijding van sociaal contact, mensen zijn voorzichtig rond anderen omdat ze angst hebben dat ze pijn gedaan worden of iemand verliezen van wie ze houden, dit leidt tot meer isolatie. Ze hebben moeite met uiten van emoties en verwarring over liefde en affectie.

43
Q

Wat is de relatie tussen trauma en psychose?

A

veel geloofden dat trauma de oorzaak van psychotische symptomen waren en dat als ze de kans hadden om hun trauma eerder te bespreken, ze de huidige psychotische conditie hadden kunnen vermijden, sommigen deelnemers wisten het niet zeker en één deelnemer dacht dat diegene gediagnosticeerd was met psychose omdat professionals zijn/haar trauma niet geloofden.
o Deelnemers zagen specifieke relaties tussen trauma en de inhoud en kenmerken van psychotische symptomen. De stemmen die ze horen in hun psychose zijn echter niet altijd negatief, sommigen dachten dat de stemmen hun veilig houden om nieuwe trauma’s te vermijden.

44
Q

Wat was de discussie over het artikel over trauma?

A

 Deelnemers hebben dus veel interpersoonlijke trauma’s en het bespreken hiervan kan vergemakkelijkt worden door een vertrouwd en geïnteresseerd persoon te kennen/hebben, het er niet over praten kan zorgen voor negatieve gevolgen.
 Praten over trauma kan oncomfortabel zijn, maar deelnemers verwelkomen het idee dan professionals er wel over praten met ze, als ze zich maar veilig en niet veroordelend voelen.
 Als meer mensen met psychose behandeld worden voor trauma, kan het beïnvloeden hoe hun symptomen geconceptualiseerd worden en de diagnostische interpretatie als of door psychose, of door PTSS, aangezien flashbacks vaak lastig te onderscheiden zijn van hallucinaties.
 Het bespreken van trauma in psychose is dus mogelijk en voordelig en trauma-gefocuste benaderingen en interventies kunnen dus erg handig zijn, zoals TF-CBTp.

45
Q

Wat waren limitaties in het artikel over trauma?

A

­ Deelnemers hadden al een keer meegedaan aan een onderzoek over trauma en waren misschien meer geïnteresseerd hierin en kunnen makkelijker over trauma praten.
­ Sub-groepsverschillen werden niet onderzocht, zoals etniciteit en gender.
­ Het is geen causale relatie, er zijn ook mensen met psychose die geen trauma hebben.

46
Q

Wat doet CBTp voor psychose?

A

 Cognitieve gedragstherapie voor psychose (CBTp) stellen dat trauma een rol kan spelen in psychotische ervaringen door het beïnvloeden van schematische en procedurele overtuigingen die de gevoeligheid voor het ontwikkelen van een psychose verhoogt. Psychose komt door deze affectieve of sensorisch-perceptuele intrusies die onderhevig zijn aan cultureel onacceptabele of externaliserende beoordelingen.
 CBTp benadrukt potentiële trauma-gerelateerde mechanismen die bijdragen aan psychose en die aangepakt kunnen worden in therapie.
o Skills training en gedragsexperimenten kunnen gebruikt worden voor het leren van alternatieve manieren om te reageren op bedreigingen, zodat er positievere ervaringen gevormd worden.
 CBTp kan gezien worden als een trauma-geïnformeerde therapie waarbij de formulering en interventiestrategieën een focus op trauma integreren.
 Er is echter verschil in de mate waarin er op trauma gefocust wordt in CBTp en de slechte implementatie van routinematig onderzoek over trauma en de effecten ervan, dit zorgt voor een barrière voor trauma-gerelateerde behoeften in CBTp.
­ Het kan zijn dat CBTp onvoldoende trauma-gerelateerde mechanismen aanpakt die een rol spelen in het behoud van problemen, zoals de rol van emotieregulatie en episodische herinneringen. Er is dus meer behoefte aan traumatherapieën die direct focussen op het veranderen

47
Q

Wat doet trauma gefocuste therapie?

A

) gebruikt cognitieve, ervarings- en/of gedragstechnieken om het verwerken van trauma-gerelateerde herinneringen, overtuigingen en emoties te vergemakkelijken.
 De eerste TFT voor PTSS in psychose bevatte 16 sessies van cognitieve herstructurering (CR) voor mensen met severe mental illness (SMI). De hoofdfocus van CR is negatieve trauma-gerelateerde beoordelingen gelinkt aan PTSS-symptomen te veranderen en arousal te verminderen. Dit wordt gedaan door mensen leren om te gaan of her-beoordelen van hun trauma-gerelateerde overtuigingen.
o Sessie 1-3: psycho-educatie over PTSS, normaliseren en valideren van trauma-effecten en hyperarousal management skills leren;
o Sessie 4-16: zelfmanagement skill, dus stressvolle gedachten leren identificeren, die evalueren en veranderen of beheersen via een actieplan.
­ CR liet gemixte resultaten zien in RCT’s.

48
Q

Wat doet prolonged exposure en EMDR?

A
  1. Prolonged exposure (PE): focust op verminderen van vermijding dat PTSS behoudt en gewoonte vergemakkelijken van emotioneel geladen herinneringen. Het bevat denkbeeldige exposure en in vivo exposure aan traumatische stimuli en herinneringen die normaal vermeden worden.
  2. EMDR: 8-faseprotocol met een focus op her-verwerken van herinneringen door een duale taak (oogbewegingen) terwijl de persoon de negatieve traumatische herinnering ophaalt.
    o Beide therapieën zijn voordelig voor PTSS en zijn acceptabel en veilig, zonder verergering van de psychose-uitkomsten erna. Er waren ook voordelen voor paranoïde (maar niet voor hallucinaties) die gemedieerd werden door verbeteringen in trauma-gerelateerde overtuigingen
49
Q

Wat is het effect van EMDR op psychotische ervaringen?

A

 Het theoretische model van EMDR is het adaptieve informatieverwerkingsmodel en stelt dat er een aangeboren informatieverwerkingssysteem is dat levenservaringen uitwerkt en aanpast in bestaande geheugennetwerken. Deze netwerken bevatten adaptieve informatie, dat perceptie, cognitie en gedrag beïnvloedt. Geheugenverwerking bevat dus adaptief leren van en responses op onze ervaringen.
o Ervaringen worden opgeslagen in een ‘onverbonden’ vorm, zonder gepaste connecties aan adaptieve informatie wat leidt tot onhandige emotionele, gedrags- en cognitieve verstoringen als deze herinneringen getriggerd worden door geassocieerde stimuli.
 Er zijn 3 benaderingen van EMDR voor psychose (EMDRp):
1. Eerste methode: gericht op herinneringen geassocieerd met het begin van psychotische ervaringen;
2. Tweede methode: gericht op psychose, door herinneringen te bespreken die gelinkt zijn aan hoofdovertuigingen geassocieerd met psychose;
3. Derde methode: flashforward of fantasiedenkbeelden gelinkt aan psychose kan een focus zijn van herverwerking.
 EMDR zorgt voor verminderingen in psychotische symptomen, echter is EMDRp schaars en moet er meer onderzoek naar gedaan worden, dit wordt nu gedaan in NL.

50
Q

Wat doet trauma-gefocuste CBT voor psychose therapie?

A

 Trauma-gefocuste CBT voor psychose (TF-CBTp) is gericht op traumaherinneringen en gerelateerde overtuigingen, en op psychose-gerelateerde ervaringen, beoordelingen en gedragingen. TF-CBTp is veilig, uitvoerbaar en waarschijnlijk effectief.
o Study of Trauma and Recovery (STAR) is de eerste RCT over PTSS en psychose en benadrukt de interactie tussen PTSS en psychose; trauma-gerelateerde overtuigingen, episodische herinneringen en cognitieve, gedrags- en interpersoonlijke emotionele regulatie interacteren waardoor er aanleiding wordt gegeven voor PTSS en psychose. Het kunnen ook onderliggende onzekere hechtingsstijlen zijn die geassocieerd zijn met psychose. Het bevat 26 sessies over 9 maanden.
 TF-CBTp stelt dat een integratieve, individuele formulering van PTSS en psychose therapiebetrokkenheid, naleving en uitkomsten kan optimaliseren. De therapie is pragmatisch, dus in een flexibele stijl met de nadruk op betrokkenheid en een goede therapeutische relatie. Het bevat 4 flexibele fasen die verworven zijn binnen en tussen sessies:

51
Q

Wat is  Imagery rescripting (ImRs) kan

A

kan belangrijk zijn bij het aanpakken van overtuigingen of emotionele thema’s die geworteld zijn in ervaringen, vooral complex trauma dat vaak voorkomt in psychose. Bij ImRs is er een focus op het voldoen aan onvoldane ontwikkelings- of relationele behoeften, ze geven een ‘tegengif’ aan denkbeeldig-gerelateerde betekenissen en geassocieerde stress of ontwikkelen betere, huidig-gefocuste zelfovertuigingen.
o ImRs voor stemmen en nachtmerries in psychose laten veiligheid, aanvaardbaarheid en effectiviteit zien.

52
Q

Wat doen gerichte interventies voor trauma gerelateerde stemmen?

A

 Er zijn ook interventies specifiek gericht op het horen van stemmen:
1. Talking With Voices (TwV): focust op traumaresponses van dissociatie, waarbij stijlen van stemmen gerelateerd worden aan negatieve zelfovertuigingen. Het beschouwt de ervaring als dissociatief, specifiek als een subjectief reële bewustzijnsstaat die een ‘beschermende’ functie kan vervullen door de aandacht te richten op onopgeloste emotionele conflicten.
 Het bevat coping verbetering en psychologische formulering met verbale betrokkenheid waarbij een therapeut praat tegen de stem door het vragen te stellen terwijl de patiënt de responses van de stem hardop herhaalt.
 Het vergemakkelijkt het proces van verzoening en integratie tussen de hoorder en de stem waardoor aspecten van emotioneel bewustzijn, zelfconcept en interpersoonlijke relaties wordt verbeterd.
 Het bevat de normalisering van stemmenhoren, subjectieve doelen promoten, collaboratieve benadering benadrukken en stemmen framen als een psychologisch betekenisvolle ervaring.
­ Er moet meer onderzoek naar gedaan worden, er zijn wel al positieve effecten zonder veiligheidszorgen.
2. Hearing Voices Movement: internationale coalitie van gebruikers van gezondheidszorg en professionele bondgenoten die pleit voor meer inclusieve, psychosociaal geïnformeerde opvattingen over stemmenhoren.
 Interpersoonlijke dynamieken zijn belangrijke aspecten van stemmenhoren en moeten gezien worden als een mogelijke behandelingsstrategie.

53
Q

Wat doet Gerichte interventies voor trauma-gerelateerde stemmen: avatartherapie

A

 AVATAR therapie richt zich op de interpersoonlijke relatie tussen de hoorder en de stem door een 2D visuele belichaming van iemands hoofdstem, waardoor er een visuele en auditieve simulatie wordt weergegeven van stemmenhoren. Dit wordt gebruikt in face-to-face dialogen met de therapeut, tussen de persoon en de ‘avatar’. Het doel is dat de hoorder empowerment ervaart binnen de relatie met de stem(men) en verbindt met de eigen identiteit. Het bevat 2 fasen:
1. Fase 1: anxiety vermindering gekoppeld aan meer macht en controle over de stem, dit is consistent met CBTp-benaderingen;
2. Fase 2: empowerment blijft cruciaal en dialoog focust op ontwikkelingscontext en persoonlijke betekenis. Dialogen worden gebruikt om de volgende dingen te begrijpen:
1. Mogelijke functie(s) of betekenis(sen) van de stemmen;
2. Relaties met vroege ontkrachtende ervaringen;
3. Relatie tussen stemmen en wat ervaren wordt als de zelf.
 Het kan de heropvoering van voorgaande relationele conflicten bevatten.
­ Er moet wel meer onderzoek naar gedaan worden naar de factoren die therapie-uitkomsten kunnen beïnvloeden, zoals emotieregulatie.

54
Q

Wat zijn klinische kwesties in traumatherapieen voor psychose?

A

 Alle modellen benadrukken de dominante rol van bedreigings-gerelateerde emotionele processen, die iemands subjectieve ervaring doordringt in de vorm van herinneringen, betekenissen en sensorisch-perceptuele intrusies. Deze leiden tot veiligheids-zoekende responses die paradoxaal het gevoel van bedreiging kunnen behouden.
 Traumatherapieën voor PTSS in psychose kunnen veilig en effectief zijn zonder stabilisatie, er moet wel rekening gehouden worden met dat drop-out hoog is in exposure-gebaseerde therapieën voor psychose.
o De behoefte aan stabilisatie kan verschillen per context, vooral in routinezorg. Ook moet er gekeken worden naar het sociale netwerk en de ernst van psychotische ervaringen van de patiënten.
 Er moet meer onderzoek naar gedaan worden met een focus op ontwikkelen en evalueren van trauma-gefocuste paden in routinezorg en er is momenteel misschien een gebrek aan therapeuten die deze kunnen implementeren. Er moet dus ook meer training komen.

55
Q
A