Week 2 Flashcards

1
Q

Wat kan worden onderzocht bij laboratoriumdiagnostiek bij MDL ziekten?

A
  • Bloed
  • Urine
  • Faeces
  • Darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 3 soorten diagnostiek zijn mogelijk voor onderzoek van anatomie bij MDL ziekten? (van beste naar slechtste)

A
  • Gastroscopie
  • X-slokdarm
  • CT scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 4 soorten diagnostiek zijn mogelijk voor onderzoek van functionaliteit bij MDL ziekten? (van beste naar slechtste)

A
  • Manometrie/pH-metrie (even goed)
  • X- slokdarm
  • Gastroscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke diagnostiek is het beste om behandeling te bepalen bij MDL ziekten?

A

Gastroscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 6 indicaties voor gastroscopie?

A
  1. Melena
  2. Passageklachten
  3. Reflux
  4. Coeliakie
  5. Anemie
  6. Ulcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvoor gebruik je ERCP?

A

Om de galwegen en alvleesklier weer te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke afbeeldingstechniek gebruik je bij een Barrett slokdarm?

A

Gastroscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke afbeeldingstechnieken kun je bij pancreascysten gebruiken?

A

EUR of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke afbeeldingstechnieken kun je bij levercirrose-HCC gebruiken?

A

Echo abdomen of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 3 stadia bij de Forrest classificatie van een ulcus pepticum?

A
  1. Actief bloedverlies
  2. Heeft eerder gebloed of tekenen van hematine
  3. Heeft nog niet gebloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke 3 manieren is een ulcus pepticum te behandelen?

A

Maagzuurremmers
Clipplaatsing
Coaguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn 7 indicties voor het afbeelden van de dunne darm?

A
  • Rectaal bloedverlies
  • Ferriprieve anemie
  • IBD
  • GIST
  • Lymfooom
  • Carcinoïd
  • Andenocarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn 4 manieren om de dunne darm af te beelden?

A
  • MRI-enterografie
  • Camerapil slikken
  • Dubbel-ballon enteroscopie
  • Siraal-enteroscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn 3 soorten poliepen?

A
  • Ilflammatoir
  • Adenomateus
  • Serrated
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kun je poliepen verwijderen?

A
  • Snaar
  • Endoloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 7 indicaties voor een colonoscopie?

A
  • Ferriprieve anemie
  • IBD
  • Crohn
  • Colitis ulcerosa
  • Buikklachten
  • > 50 jaar
  • Veranderd defecatiepatroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is er aan de hand bij achalasie?

A

Geen contracties van de slokdarm, deze zet uit omdat de onderste sphincter dicht blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn 4 manieren om diagnostiek van de pancreas en galwegen uit te voeren?

A
  • Echografie en fibroscan
  • CT scan
  • MRI/MRCP
  • Endoscopische echografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt een ERCP in?

A

Endoscopie van de pancreas en galwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer is een ERCP geïndiceerd?

A
  • Galstenen
  • Stricturen
  • Chronische pancreatitis
  • Gallekkage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de 3 fases van het slikproces en zijn die wel of niet vrijwillig?

A
  1. Orale fase: vrijwillig
  2. Faryngeale fase: onvrijwillig
  3. Oesfogiale fase: onvrijwillig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de beschermende functie van de bovenste slokdarmsfincter?

A

Beschermt luchtpijp vor voedsel en maagsap reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de beschermende functie van de slokdarm?

A

Verwijdert reflux materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de beschermende functie van de onderse slokdarmsfincter?

A

Beschermt slokdarm van maagsap reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar is de myenterische/Auerbach’s plexus te vinden?

A

Tussen LS & CS
Slokdarm t/m rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar is de submucosale/Meissner’s plexus te vinden?

A

Alleen in submucosa
Sunne & dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waaruit bestaat de serosa?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waaruit bestaan de spieren?

A

Longitudinale en circulaire spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waaruit bestaat de submucosa?

A

Bindweefsel, bloedvaten & klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waaruit krijgen myenterische neuronen input?

A

Input vanuit beide de parasympathiscus en de sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat monitoren de myenterische neuronen?

A
  • Rek van spieren
  • pH
  • Osmolaliteit
  • Mechanische stimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is stap 1 van de peristaltiek?

A

Gelijktijdige inhibitie via cDMN & NO van alle slokdarmdelen -> spierelaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is stap 2 van de peristaltiek?

A

Sequentiele excitatie via rDMN & ECh -> spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke soort actiepotentiaal wordt bij de peristaltiek gebruikt?

A

Slow waves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk innervatiepatroon wordt in de gladde spiercellen gebruikt?

A

Unitary

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar zijn slikproblemen?

A

Ter hoogte van mond/keel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een globusgevoel?

A

Het gevoel alsof er iets in de keel vastzit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn 8 oorzaken van passageklachten?

A
  1. Tumor
  2. Ontsteking
  3. Extra-oesophagale tumor
  4. Hiatus hernia
  5. Stricturen
  6. Divertikel
  7. Motiliteitsstoornis
  8. Neuromusculaire/systemische problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is er aan de hand bij achalasie?

A

Verlies van ganglioncellen in plexus myentericus: dysfunctie inhibitoire neuronen distale oesofagus/LES

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn mogelijk oorzaken voor achalasie?

A

Ontestekingsinfiltraat: autoimuun/viraal, genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat gebeurt er bij achalasie?

A

Geen peristaltiek: stase voedsel, dilatatie slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn 3 mogelijke behandelingen van achalasie?

A
  1. Farmacologisch
    • Calciumblokkers
    • Nitraten
  2. Pneumatische dilatatie
    • Reflux als gevolg
  3. (Surgical) myotomie
    • Funduplicatie om reflux te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat houdt dyspepsie in?

A
  • Klachten zoals pijn in epigastrio, misselijkheid en zuurbranden
  • Dyspepsie is geen diagnose/ziekte, maar omschrijvende samenvatting van symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn 8 mogelijke oorzaken van een maagulcus?

A
  • Helicobactor pylori
  • NSAIDs/aspirine
  • Maagkanker
  • Andere infecties
  • Andere medicamenten
  • M. Crohn
  • Zollinger Ellison syndroom
  • Ischemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn 3 soorten ulcusbloedingen?

A
  • Spuiter
  • Oozend
  • Visible vessel: uiting van recente bloeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn 3 risicofactoren voor reflux?

A
  • Hernia diafragmatica
  • Overgewicht
  • Roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Vanaf wanneer is het een ulcus?

A
  • Defect in het epitheel
  • Diameter ≥ 0,5 cm
  • Doordringend tot in de submucosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is een negatieve bijwerking bij bilroth 1?

A

Stenosering door het cirkelvormige litteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is een negatieve bijwerking bij bilroth 2?

A

Gal komt in maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn de 3 therapieën bij een maagbloeding?

A

→ Altijd sowieso injectietherapie, daarbij thermisch of mechanisch

  • Injectietherapie
    • Adrenaline
  • Thermische therapie
    • Goldprobe
    • Argon plasma coagulatie
  • Mechanische therapie
    • Clip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn de 3 treatment aims bij ehandeling van een maagbloeding?

A
  • Resuscitation/stabilise circulation
  • Stop ongoing bleeding
    • Endoscopic haemostasis, if necessary
    • Referral for angiography or surgery, if bleeding cannot be controllen
  • Prevent re-bleeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn 3 medicamenteuze mogelijkheden voor behandeling bij een baagbloeding?

A
  • Zuurremmers
    • Histamine-receptor blokkers (H2 blokkers)
    • Protonpomp remmers (PPIs)
  • Anti-H.Pylori therapie
    • Triple-therapie: PPI met twee antibiotica
  • Staken NSAID of vervanging door COX-2 selectief NSAID met PPI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom worden bij maagbloedingen maagzuurremmers gebruikt?

A

Bij hogere pH betere coagulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarom worden er 2 antibiotica gebruikt bij maagbloedingen?

A
  • Antibiotica minder effectief in zuur milieu
  • Snel ontstaan resistentie bij monotherapie
  • Slechte penetratie antibiotica in mucuslaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn de 2 functies van de pancreas?

A
  • Digestie (exocrien)
  • Bloed glucose regulatie (endocrien)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de meest belangrijke complicatie van ERCP?

A

Acute pancreatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar staat ERCP voor?

A

Endoscopisch retrograde cholangio- en pancreaticografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoeveel van de gevallen bij acute pancreatitis zijn ernstig?

A

10-20%

59
Q

Wat is de mortaliteit van acute pancreatitis?

A

9%

60
Q

Wat is de prevalentie van chronische pancreatitis?

A

0.04-5%

61
Q

Wat is de mortaliteit van chronische pancreatitis?

A

tot 50% over 25 jaar

62
Q

Hoe presenteert iemand met acute pancreatitis zich?

A
  • Ernstige epigastrische pijn, uitstralend naar de rug
  • Misselijkheid en braken
  • In het geval van biliaire origine soms gepaard met koliekpijn
63
Q

Wat zijn 3 belangrijke oorzaken van acute pancreatitis?

A
  • Obstructie (biliaire pancreatitis)
  • Toxines en drugs (voornamelijk alcohol)
  • Trauma (bijv. bij paardrijders of kinderen)
64
Q

Wat zijn de verdelingen van ‘milde’ en zeer ernstige acute pancreatitis?

A

80% ‘mild’, 20% zeer ernstig

65
Q

Wanneer is acute pancreatitis zeer ernstig?

A

Als er necrose plaatsvindt

66
Q

Wat is de verdeling van de soorten necrose (steriel en geïnfecteerd) bij mensen met zeer ernstige acute pancreatitis?

A

70% steriel, 30% geïnfecteerd

67
Q

Wat is de mortaliteit bij steriele necrose bij zeer ernstige acute pancreatitis?

A

+/- 10%

68
Q

Wat is de mortaliteit bij geïnfecteerde necrose bij zeer ernstige acute pancreatitis?

A

+/- 25%

69
Q

Op welke manieren kun je een acute pancreatitis behandelen?

A
  • IC
  • Oorzaak weghalen (bijv als er een steen zit)
  • Endoscopisch (bij vocht/abces)
  • Radiologisch
  • Operatief
70
Q

Wat is de meest frequent voorkomende oorzaak van acute pancreatitis?

A

Galwegstenen

71
Q

Hoeveel % van de mensen met chronische pancreatitis sterft aan complicaties direct gerelateerd aan de ziekte?

A

15-20%

72
Q

Hoeveel % van de mensen met chronische pancreatitis sterft aan complicaties indirect gerelateerd aan de ziekte? (En wat voor dingen kunnen dit zijn?)

A

80-85%

malnutritie, alcoholische leverziekte, trauma, roken

73
Q

Wat zijn de 4 aspecten die je bij chronische pancreatitis wilt behandelen?

A
  1. Pijn
  2. Exocriene insufficiëntie
  3. Endocriene insufficiëntie
  4. Pseudocysten
74
Q

Hoe kun je de pijn bij chronische pancreatitis behandelen?

A
  • Drugs
  • Endoscopisch
  • Operatief
75
Q

Hoe kun je de exocriene insufficiëntie bij chronische pancreatitis behandelen?

A

Supplementen

76
Q

Hoe kun je de endocriene insufficiëntie bij chronische pancreatitis behandelen?

A

Insuline injecties

77
Q

Hoe kun je de pseudocysten bij chronische pancreatitis behandelen?

A
  • Endoscopisch
  • Operatief
78
Q

Welke eiwitafbrekende enzymen produceert de pancreas?

A

Trypsinogeen, chymo-trypsinogeen, pro-elastase, pre-carboxypeptidases

79
Q

Welke vetafbrekende enzymen produceert de pancreas?

A

Pancreaslipase, pro-colipase

80
Q

Welke koolhydraatafbrekende enzymen produceert de pancreas?

A

a-amylase

81
Q

Wat is de functie van de acinaire cel in de pancreas?

A

Productie van zymogenen (enzymen) en eiwitten

82
Q

Waardoor wordt de acinaire cel in de pancreas geactiveerd?

A

CCK en gastrine

83
Q

Wat is de functie van de ductulaire cel in de pancreas?

A

HCO3- afgifte aan het lumen

84
Q

Waardoor wordt de ductulaire cel in de pancreas gestimuleerd?

A
  • Secretine uit bloed
  • Guanyline uit lumen
85
Q

Waardoor wordt de ductulaire cel in de pancreas geremd?

A

Somatostatine

86
Q

Welke 2 transporters in de ductulaie cel zorgen voor Cl circulatie?

A

CFTR (Cl naar lumen) en AE (Cl cel in)

87
Q

Wat wordt door luminocriene secretie gecoördineerd?

A

Ductulaire secretie

88
Q

Hoe stimuleert de cephale fase de pancreassecretie?

A

Door de n. vagus

89
Q

Hoe stimuleert de gastrische fase de pancreassecretie?

A

Door vagusreflexen/gastrine

90
Q

Hoe stimuleert de intestinale fase de pancreassecretie?

A

Door CCK uit de I-cellen en secretine uit de S-cellen

91
Q

Wat wordt door de I-cellen geproduceerd?

A

CCK

92
Q

Wat wordt door de S-cellen geproduceerd?

A

Secretine

93
Q

Waardoor worden de I-cellen gestimuleerd?

A
  • Vetzuren
  • Aminozuren
  • CCK-RF
94
Q

Waardoor worden de S-cellen gestimuleerd?

A

H+ (pH <4,5)

95
Q

Hoe voorkomt de pancreas zelfvertering?

A

Door enzymen in een pro-vorm te produceren en dit samen met trypsin inhibitor in granulae te verpakken

96
Q

Welke aminozuren worden niet als pro-enzym door de pancreas aangemaakt?

A

Lipase en a-amylase

97
Q

Wat wordt door alpha cellen in de pancreas aangemaakt?

A

Glucagon

98
Q

Wat wordt door bèta cellen in de pancreas aangemaakt?

A

Insuline

99
Q

Wat is je DD bij chronische pancreatitis en gewichtsverlies?

A
  1. Pancreaskanker
  2. Pancreatische exocrien insufficiëntie
  3. Gewichtsverlies door pijn en verminderde voedselinname
100
Q

Welke 3 dingen kunnen voor exocriene pancreasinsufficiëntie zorgen?

A
  • Problemen van het pancreatische parenchym
  • Problemen in het intestinale milieu
  • Post-operatieve problemen
101
Q

Wat zijn 3 mogelijke problemen van het pancreatische parenchym?

A
  • Acute necrotische pancreatitis
  • Chronische pancreatitis
  • Cystic fibrosis
102
Q

Wat zijn 3 mogelijke problemen in het intestinale milieu die exocriene pancreasinsufficiëntie kunnen veroozaken?

A
  • Coeliakie
  • Crohn’s
  • Zollinger-Ellison
103
Q

Wat is de juiste definitie van exocriene pancreasinsufficiëntie?

A

Malabsorptie doordat de enzymen niet meer adequaat hun werk kunnen doen

104
Q

Met welke 3 problemen presenteren mensen met exocriene pancreasinsufficiëntie zich?

A
  • Abdominale krampen
  • Gewichtsverlies
  • Steatorrhoea
105
Q

Wat zijn 3 mogelijke tests voor exocriene pancreasinsufficiëntie?

A
  1. Van de Kamer test (gouden standaard)
  2. C-triglyceride ademtest
  3. Faeces elastase test
106
Q

Wat houdt de van de Kamer test in?

A

Het vetgehalte in de ontlasting testen, in gezonde mensen <7%

107
Q

Wat zijn 3 nadelen van de van de Kamer test?

A
  1. Hoeveel vet iemand binnen krijgt moet precies te weten zijn
  2. Niet makkelijk to comply
  3. Ontlasting in lab handelen is niet prettig
108
Q

Wat houdt de C-triglyceride ademtest in?

A

Een gelabeld C-triglyceride wordt ingeademd, dit wordt door lipase opgezet en uitgeademd. De hoeveelheid uitgeademd is een weergave van lipaseactiviteit

109
Q

Wat zijn 3 nadleen van de C-triglyceride ademtest?

A
  1. Tijdinnemend
  2. Weinig beschikbaar
  3. Duur
110
Q

Wat houdt de faeces elastasetest in?

A

Elastase wordt door pancreas gemaakt en er wordt gekeken hoe veel er in de ontlasting zit

111
Q

Wat zijn 2 voordelen van de faeces elastase test?

A
  1. Makkelijk en goedkoop
  2. Makkelijk beschikbaar
112
Q

Wat zijn 2 nadelen van de faeces elastase test?

A
  1. Fout positieven bij diarree (dilutatie)
  2. Alleen zeer ernstige pancreasinsufficiëntie kan opgepikt worden
113
Q

Wat zijn 2 doelen van de behandeling van pancreasinsufficiëntie?

A
  • Minder maldigestie-gerelateerde symptomen
  • Een normale nutritionele status verkrijgen
114
Q

Uit welk 4 onderdelen bestaat de multifactoriele behandeling van pancreasinsufficiëntie?

A
  1. PERT
  2. Lifestyle
  3. Dieet
  4. Follow-up
115
Q

Wat voor medicatie kan je geven bij pancreasinsufficiëntie?

A

Capsules met de enzymen er in, deze heeft een enterische coating om de gastrische pH barrier te overkomen en bij pH > 5,5 op te lossen

116
Q

Wat kun je doen als een behandeling met PERT niet succesvol is bij een pancreasinsufficiëntie?

A

PPI’s toevoegen, dit neutraliseert en verbetert enzymatische functie in het duodenum

117
Q

Wat zijn de 4 protectiemechanismen van de maag?

A
  1. G- & D-cellen
  2. Slijmbekercellen
  3. Acute reparatie
  4. Anatomie
118
Q

Wat zijn de 4 protectiemechanismen van de maag?

A
  1. G- & D-cellen
  2. Slijmbekercellen
  3. Acute reparatie
  4. Anatomie
119
Q

Wat wordt door G-cellen geproduceerd?

A

Gastrine

120
Q

Wat wordt door D-cellen geproduceerd?

A

Somatostatine

121
Q

Hoe worden pariëtale cellen gestimuleerd?

A
  1. Door histamine uit een enterochromaffine cel
  2. Door gastrine van een G-cel
  3. Door Ach van een cholinerg neuron
122
Q

Hoe worden pariëtale cellen geremd?

A
  1. Door somatostatine uit de D-cel
  2. Door secretine uit het duodenum
  3. Door gastric peptide inhibitor uit het duodenum
  4. Door PGE2
123
Q

Waardoor worden G-cellen gestimuleerd?

A
  1. Door Ach van een neuron
  2. Door gastrin releasing peptide
  3. Door rek maagwand, peptides en aminozuren
124
Q

Wat is de centrale fysiologische stimulator van pariëtale cellen?

A

Histamine

125
Q

Wat is de centrale fysiologische inhibitor van pariëtale cellen?

A

Somatostatine

126
Q

Wat wordt door muceuse cellen in de maag geproduceerd?

A
  1. H2O
  2. Glycoproteïnen
  3. Surfactant
127
Q

Wat wordt door hoofdcellen in de maag geproduceerd?

A
  1. Lipase
  2. Leptine
  3. Pepsinogeen
128
Q

Hoe stimuleert de cephale fase de HCL secretie in de maag?

A

Gastrinerelease door Ach van de nervus vagus

129
Q

Hoe stimuleert de gastrische fase de HCL secretie in de maag?

A

Door rek, peptides en aminozuren

130
Q

Hoe stimuleert de intetsinale fase de HCL secretie in de maag?

A

Door opname van aminozuren en rek

131
Q

Hoe remt de gastrische fase de HCl secretie?

A

Als pH <5, dan gastrineremming

132
Q

Hoe remt de intestinale fase de HCl secretie?

A
  1. Als veel H+ → secretineaanmaak
  2. Als veel vetzuur en MG → GIP en CCK aanmaak
133
Q

Welk maagzuurremmend mechanisme is bij Zollinger-Ellison syndroom, maagoperaties en achloorhydratie kwijtgegaan?

A

Als pH < 5, dan gastrineremming (tijdens gastrische fase)

134
Q

Welk maagzuurremmend mechanisme is bij ulcus duodeni patiënten kwijtgegaan?

A
  1. Als veel H+ → secretineaanmaak
  2. Als veel vetzuur en MG → GIP en CCK aanmaak
135
Q

Wat gebeurt er (in volgorde) bij de neurohumorale stimulatie van de pariëtale cel in de maag?

A
  1. Fosforylering
  2. Vesicle fusie
  3. Kanaalactivering
136
Q

Welke 2 farmaca zijn te gebruiken voor maagzuursecretieremming?

A
  1. Histamine/H2 receptor antagonisten
  2. Proton pump inhibitors (PPI’s)
137
Q

Hoe werken H2 receptor antagonisten?

A

Blokkeren de H2 receptor op de pariëtale cel, hierdoor kan histamine geen HCl secretie meer stimuleren

138
Q

Zijn H2 receptor antagonisten of PPI’s effectiever?

A

PPI’s

139
Q

Noem 3 voorbeelden van H2 receptor antagonisten

A
  1. Ranitidine
  2. Zantac
  3. Cimetidine
140
Q

Wat is een nadeel van H2 receptor antagonisten bij gebruik bij H- pylori?

A

Ze remmen wel de groei van de H. pylori maar na stop gebruik is er een grote kans dat de H. pylor terugkeert

141
Q

Hoe werken proton pump inhibitors? (PPI’s)?

A

In een zuur milieu krijgt het PPI molecuul 4 ringen, dit molecuul gaat binden aan de protonpompen en inhibeert ze irreversibel

142
Q

Hoe lang duurt het voordat de protompompen zijn vervangen bij een PPI?

A

18 uur

143
Q

Hoe kunnen NSAID’s ulcera veroorzaken?

A

In een zuur milieu neemt de NSAID een H+ op en kan he tde cel in. In de cel is het een milieu van pH = 7, duus splitst dit weer tot NSAID en H+. In de cel remt de NSAID COX-1 en wordt er geen PGE2 meer aangemaakt, waardoor de mucuslaag dunner wordt en er minden HCO3- uitscheiding is

144
Q

Door welke 2 mechanismes zorgen NSAID’s voor maagulcera?

A
  1. COX-1 remming → dunnere mucuslaag
  2. Minder HCO3- secretie