Week 2 Flashcards

1
Q

Miose vs. mydriase

A

Miose: pupilvernauwing, verloopt via m. sphincter pupillae. Kan worden tegengegaan met atropine.
mydriase: pupilverwijding, verwijding via m. dilatator pupillae. Kan worden tegengegaan met pilocarpine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Co-transmissie

A
Een varicositeit (vesicle) kan verschillende neurotransmitters afgeven. 
Bij sympatische systeem: noradrenaline, neuropeptide Y en ATP.
Bij parasympatisch systeem: acetylcholine, NO en vasoactieve intestinal peptide (VIP).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Para vs sympatische innervatie van het hart

A

Para: nervus vagus, activeert SA en AV knoop.
Sympatisch: ruggenmerg, grenssteng, naar pacemakers en hartspiercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vergiftiging met cholinesteraseremmers symptomen

A
Diaphoresis (zweten) en diaree
Urineren
Miosis
Bronchorroe en bronchospasme
Emesis (braken)
Lacrimatie (traanproductie)
Salvation en secretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Typen receptoren receptorfarmacologie

A
  • g-eiwit gekoppelde (muscarine)
  • ion-gekoppelde (nicotine): depolarisatie/hyperpolarisatie
  • kinase-gekoppelde (insuline): eiwitten fosforyleren
  • gen-transcriptie (oestrogeen): in kern als transcriptiefactor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Typen agonisten en antagonisten

A

Agonisten:

  • volle
  • partiële
  • inverse

Antagonisten:

  • chemisch: onafhankelijk receptor, wegvangen stof
  • farmacokinetisch: onafhankelijk receptor, afbraak stof of bijdragen aan verslechteren opname stof
  • receptor blokkade: reversibel en irreversibel competitief
  • niet competitief: bindt op andere plek receptor dan agonist
  • fysiologisch: bindt op een andere receptor en heeft een tegengesteld effect aan agonist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Farmaca zijn in te delen op basis van hun functies

A
  • parasympathicomimetica
  • parasympathicolytica
  • sympathicomimetica
  • sympathicolytica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ingrijpen op de cholinerge synaps met verschillende stofjes

A
  • hemicholinium: zorgt ervoor dat choline niet meer kan worden opgenomen in het neuron.
  • triethylcholine: wordt als fake substraat opgenomen en kan ervoor zorgen dat er geen ACh wordt gevormd of dat het neuron niet wordt gedepolariseerd.
  • tetrodotoxine: remt natrium kanalen die natrium opnemen, geen depolarisatie.
  • botulinetoxine: acetylcholine wordt niet meer afgegeven uit de blaasjes.
  • M- en N-receptor agonisten en antagonisten: post-synaptisch membraan.
  • cholinesteraseremmers: neostigmine en physostigmine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Plaats en effect van nicotinereceptoren en muscarine receptoren

A
Nicotine:
Ganglia; transmitter afgifte
Bijniermerg; adrenaline en noradrenaline
Presynaptisch; transmitter afgifte
Skeletspier; contractie 

Muscarine:
Hart; verlaging HF, inotropie, HMV en verlaging bloeddruk
Arteriën; verwijding en verlaging bloeddruk
Presynaptisch; verlaging transmitter afgifte
Gladde spieren; contractie oog, bronchiën, maagdarmkanaal en urineblaas
Exocriene klieren; traan, speeksel, bronchiale en zweetsecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Receptortype en locatie muscarine receptor

A
M1: CZS (brein) en perifere zenuwen
M2: hart, zenuwen
M3: exocriene klieren en gladde spieren
M4: CZS (locomotie)
M5: CZS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

therapeutisch gebruik parasympathomimetica

A
  • glaucoom: pilocarpine om oogdruk naar beneden te halen.
  • urineretentie: bethanechol door blaas samen te laten trekken.
  • herstel spierverslapping: neostigmine helpt om na anesthesie spierverslapping te herstellen, werking van muscarine receptor wordt tegengegaan.
  • myasthenia gravis (spierzwakte): pyridostigmine/neostigmine.
  • Alzheimer: rivastigmine werkt op muscarinereceptor en is ook een cholinesteraseremmer.
  • insecticiden en zenuwgassen: oncontroleerbare contracties wat zorgt voor verlaging hartfrequentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

therapeutisch gebruik Botulinetoxine A

A
  • blefarospasme: spasme ooglid
  • hemifacialispasme: spasme helft gezichtsspieren
  • torticollis spasmodica: nekspieren verkrampt hoofd een kant op
  • strabismus: scheelzien
  • hyperhydrose: uitscheiden overmatig zweet
  • chronische migraine
  • face-lift: rimpels verlammen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ingrijpen op adrenerge systeem met stofjes

A
  • tetrodotoxine: depolarisatie gestopt.
  • reserpine: voorkomt dat NA vanuit reuptake weer wordt opgenomen in blaasjes.
  • guanethidine: blaasjes geven niet meer NA af.
  • cocaïne en tricyclische antidepressiva: remmen NA reuptake.
  • a- en b-adrenerge receptoren agonisten en antagonisten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor wordt het slagvolume bepaald?

A

De preload (voorbelasting), afterload (belasting na aanvang contractie) en contractiliteit (intrinsieke kracht spier).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lengte onafhankelijke krachtontwikkeling

Lengte onafhankelijke krachtontwikkeling

A

Afhankelijk: bij een grotere voorbelasting kun je veel meer kracht ontwikkelen. Als het hart meer gevuld wordt, dus meer wordt opgerekt, stijgt het slagvolume. Hierbij gaat het om calcium gevoeligheid.
Onafhankelijk: hierbij is meer kracht maar de lengte hetzelfde, dit komt door een toename in contractiliteit. Het gaat hierbij om de hoeveelheid calcium instroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Medische geschiedenis: Jewson zag drie soorten geneeskunde

A
  • bedgeneeskunde: vooral verhaal patiënt staat centraal
  • ziekenhuisgeneeskunde: lichamelijk onderzoek en zintuiglijke waarneming door de arts wordt belangrijker
  • laboratoriumgeneeskunde: de geneeskunde richt zich op het bestuderen van lichaamsfuncties op grafische, numerieke en visuele weergave

Later erbij: surveillance en informational medicine

17
Q

Medische geschiedenis: transformatie van de medische professie sinds 1900

A
  • theoretisch fundament: anatomische lokalisering, specialiteitsbeginsel
  • praktische mogelijkheid: beschikbaarheid van nieuwe technologieën
  • institutionele context: het moderne ziekenhuis
18
Q

Contractie gladde spiercel

A

Calmoduline en MLCK