Week 2 Flashcards
Miose vs. mydriase
Miose: pupilvernauwing, verloopt via m. sphincter pupillae. Kan worden tegengegaan met atropine.
mydriase: pupilverwijding, verwijding via m. dilatator pupillae. Kan worden tegengegaan met pilocarpine.
Co-transmissie
Een varicositeit (vesicle) kan verschillende neurotransmitters afgeven. Bij sympatische systeem: noradrenaline, neuropeptide Y en ATP. Bij parasympatisch systeem: acetylcholine, NO en vasoactieve intestinal peptide (VIP).
Para vs sympatische innervatie van het hart
Para: nervus vagus, activeert SA en AV knoop.
Sympatisch: ruggenmerg, grenssteng, naar pacemakers en hartspiercellen.
Vergiftiging met cholinesteraseremmers symptomen
Diaphoresis (zweten) en diaree Urineren Miosis Bronchorroe en bronchospasme Emesis (braken) Lacrimatie (traanproductie) Salvation en secretie
Typen receptoren receptorfarmacologie
- g-eiwit gekoppelde (muscarine)
- ion-gekoppelde (nicotine): depolarisatie/hyperpolarisatie
- kinase-gekoppelde (insuline): eiwitten fosforyleren
- gen-transcriptie (oestrogeen): in kern als transcriptiefactor
Typen agonisten en antagonisten
Agonisten:
- volle
- partiële
- inverse
Antagonisten:
- chemisch: onafhankelijk receptor, wegvangen stof
- farmacokinetisch: onafhankelijk receptor, afbraak stof of bijdragen aan verslechteren opname stof
- receptor blokkade: reversibel en irreversibel competitief
- niet competitief: bindt op andere plek receptor dan agonist
- fysiologisch: bindt op een andere receptor en heeft een tegengesteld effect aan agonist
Farmaca zijn in te delen op basis van hun functies
- parasympathicomimetica
- parasympathicolytica
- sympathicomimetica
- sympathicolytica
Ingrijpen op de cholinerge synaps met verschillende stofjes
- hemicholinium: zorgt ervoor dat choline niet meer kan worden opgenomen in het neuron.
- triethylcholine: wordt als fake substraat opgenomen en kan ervoor zorgen dat er geen ACh wordt gevormd of dat het neuron niet wordt gedepolariseerd.
- tetrodotoxine: remt natrium kanalen die natrium opnemen, geen depolarisatie.
- botulinetoxine: acetylcholine wordt niet meer afgegeven uit de blaasjes.
- M- en N-receptor agonisten en antagonisten: post-synaptisch membraan.
- cholinesteraseremmers: neostigmine en physostigmine.
Plaats en effect van nicotinereceptoren en muscarine receptoren
Nicotine: Ganglia; transmitter afgifte Bijniermerg; adrenaline en noradrenaline Presynaptisch; transmitter afgifte Skeletspier; contractie
Muscarine:
Hart; verlaging HF, inotropie, HMV en verlaging bloeddruk
Arteriën; verwijding en verlaging bloeddruk
Presynaptisch; verlaging transmitter afgifte
Gladde spieren; contractie oog, bronchiën, maagdarmkanaal en urineblaas
Exocriene klieren; traan, speeksel, bronchiale en zweetsecretie
Receptortype en locatie muscarine receptor
M1: CZS (brein) en perifere zenuwen M2: hart, zenuwen M3: exocriene klieren en gladde spieren M4: CZS (locomotie) M5: CZS
therapeutisch gebruik parasympathomimetica
- glaucoom: pilocarpine om oogdruk naar beneden te halen.
- urineretentie: bethanechol door blaas samen te laten trekken.
- herstel spierverslapping: neostigmine helpt om na anesthesie spierverslapping te herstellen, werking van muscarine receptor wordt tegengegaan.
- myasthenia gravis (spierzwakte): pyridostigmine/neostigmine.
- Alzheimer: rivastigmine werkt op muscarinereceptor en is ook een cholinesteraseremmer.
- insecticiden en zenuwgassen: oncontroleerbare contracties wat zorgt voor verlaging hartfrequentie.
therapeutisch gebruik Botulinetoxine A
- blefarospasme: spasme ooglid
- hemifacialispasme: spasme helft gezichtsspieren
- torticollis spasmodica: nekspieren verkrampt hoofd een kant op
- strabismus: scheelzien
- hyperhydrose: uitscheiden overmatig zweet
- chronische migraine
- face-lift: rimpels verlammen
Ingrijpen op adrenerge systeem met stofjes
- tetrodotoxine: depolarisatie gestopt.
- reserpine: voorkomt dat NA vanuit reuptake weer wordt opgenomen in blaasjes.
- guanethidine: blaasjes geven niet meer NA af.
- cocaïne en tricyclische antidepressiva: remmen NA reuptake.
- a- en b-adrenerge receptoren agonisten en antagonisten.
Waardoor wordt het slagvolume bepaald?
De preload (voorbelasting), afterload (belasting na aanvang contractie) en contractiliteit (intrinsieke kracht spier).
Lengte onafhankelijke krachtontwikkeling
Lengte onafhankelijke krachtontwikkeling
Afhankelijk: bij een grotere voorbelasting kun je veel meer kracht ontwikkelen. Als het hart meer gevuld wordt, dus meer wordt opgerekt, stijgt het slagvolume. Hierbij gaat het om calcium gevoeligheid.
Onafhankelijk: hierbij is meer kracht maar de lengte hetzelfde, dit komt door een toename in contractiliteit. Het gaat hierbij om de hoeveelheid calcium instroom.