week 15 Flashcards

allergie

1
Q

hoe ziet de ontwikkelingscyclus van de enterobius vermicularis (aarsmade) er uit?

A

vrouwtje zet eieren peri-anaal af –> jeuk –> bij krabben eitjes naar handen –> orale opname/verspreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe wordt enterobius vermicularis (aarsmade) gediagnosticeerd?

A
  • determinatie adulte worm in ontlasting
  • plakband preparaat perianale huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke therapie wordt gebruikt tegen enterobius vermicularis?

A

mebendazol oraal 1 dd 100 mg, herhaling na 14 dagen

niet bij zwangerschap!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe ziet de ontwikkelingscyclus van de ascaris lumbricoides er uit?

A

eitjes worden uitgescheiden –> larfje wordt opgenomen in darm –> door mucosa naar bloedvat –> larfje naar longen –> ophoesten en doorslikken –> volwassen worm in darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke symptomen zien we bij ascaris lumbricoides?

A

Loffler syndroom:
- koorts
- hoesten
- eosinofilie
- pulmonair infiltraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het verschil in klachten bij veel of weinig ascaris lumbricoides?

A

paar wormen geven geen klachten, veel wel:
- buikpijn
- obstructie
- ondervoeding
- zwerflust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe diagnosticeren we ascaris lumbricoides?

A

feces onderzoek op wormeieren en wormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke therapie wordt gebruikt tegen ascaris lumbricoides?

A

eenmalig albendazol 400 mg oraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe ziet de onwikkelingscyclus van strongyloides stercoralis er uit?

A

eieren komen in darmen al uit –> larfjes worden uitgescheiden –> larfjes gaan door de huid (filariforme larven) –> bloedvaten –> longen –> uitgehoest en doorgeslikt richting darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een hyper strongyloides infectie?

A

autoinfectie met strongyloides bij patienten met lage afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn symptomen van strongyloides stercoralis?

A
  • diarree en buikpijn
  • jeuk
  • ontstekingsreactie/koorts (weefselverspreiding door worm)
  • vocht in longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe diagnosticeren we strongyloides stercoralis?

A
  • PCR feces
  • serologie antilichamen
  • bij disseminatie: BAL of liquorpunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe behandelen we strongyloides stercoralis?

A

ivermectine 1dd 0,2 mg/kg voor min 2 dagen, afhankelijk van disseminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe ziet de Th2 respons er uit?

A

Th2 produceert IL-4, IL-5 en IL-13, dit produceert IgE en mucus, IgE activeert mestcellen

eosinofiele granulocyten spelen hierbij ook een rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe ziet de ontwikkelingscyclus van schistomiasis er uit?

A

eieren worden uitgescheiden in zoet water –> opzwellen en openbarsten –> larve vindt met trilharen zoetwaterslak –> ontstaan cercarien –> middels chemotaxis naar huid –> via bloedbaan naar long –> lever –> darm/urinestelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke soort schistosoma is te vinden in de darm?

A

s. mansoni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke soort schistosoma is te vinden in het urinestelsel?

A

s. haematobium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe ontstaat de pathologie van schistosomiasis?

A

uitgescheiden eieren lopen vast in weefsel –> granulomen –> leverontsteking en leverfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

in welke klinische stadia is schistosomiasis onder te verdelen?

A
  1. invasiestadium
  2. katamaya-syndroom
  3. gevestigde infectie
  4. chronische schistosomiasis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van het invasiestadium van schistosomiasis?

A
  • cercarien dermatitis: jeuk, papillaire huiduitslag (na 2-3 dagen)
    preventie door afdrogen, evt water chloreren/joderen/verhitten
    therapie: antihistaminica/anti-pruritis middelen
  • met name heftig bij niet-humane schistosoma soorten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de kenmerken van Katamaya syndroom?

A
  • koorts, oedeem, urticaria, eosinofilie (6-8 weken vanaf week 2)
  • mn bij niet-immune personen en zware eerste infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn de kenmerken van een gevestigde schistosomiasis infectie?

A
  • GI –> buikpijn en diarree
  • genitaal –> hematurie, pijnlijk urineren
  • diagnostiek: feces + urine onderzoek, serologieq
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn de kenmerken van chronische schistosomiasis?

A

mansoni: portale hypertensie, hepatosplenomegalie, leverfibrose, ascites, decompensatie, pseudo-polyposis

haematobium: pseudopapillomas, tuberkels, obstructie ureter, hydronefrose, nierfunctiestoornissen, uremie, slechte blaasfunctie, blaascarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke therapie is er voor schistosomiasis?

A

praziquantel 1-2 dosis 40-60 mg/kg 1 dag –> zeer effecteif tegen volwassen wormen

altijd behandelen vanwege effect ei-antigeen op granuloomvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is een allergie?

A

een overdreven reactie van het afweersysteem die bij een deel vn de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die van buiten het lichaam afkomstig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is een type 1 overgevoeligheidsreactie?

A

allergenen veroorzaken IgE gemedieerde allergische reactie door mestcel degranulatie, binnen 2 uur na contact met een allergeen

27
Q

wat is een type 2 overgevoeligheidsreactie?

A

binding van IgG of IgM antilichamen aan ECM en complement activatie

te behandelen met anti-IgE (omelizumab, 1x per 4 weken als injectie)

28
Q

wat is een type 3 overgevoeligheidsreactie?

A

binding van IgG antilichamen aan circulerende antigenen, die immuuncomplexen vormen en in bloedvaten neerslaan –> complement activatie en rekrutering van leukocyten naar depositie

29
Q

wat is een type 4 overgevoeligheidsreactie?

A

een T-cel gemedieerde reactie door Th1, Th2 en Th17. B-cellen, macrofagen en eosinofielen spelen grote rol in pathogenese

kan zowel acuut als vertraagd ontstaan, bij bijvoorbeeld contacteczeem of ernstige geneesmiddelen reacties

30
Q

wat is een IgE gemedieerde reactie?

A

hoort bij de type 1 reactie: APC stimuleert B-cel, wat IgE synthese veroorzaakt. vervolgens ofwel sensibilisatie ofwel effector fase

31
Q

wat is de sensibilisatiefase van de IgE gemedieerde reactie?

A

IgE komt tot expressie op mestcel, maar geen allergische reactie

32
Q

wat is de effectorfase van de IgE gemedieerde reactie

A

allergische, vrijwel altijd acute, reactie

33
Q

welke mediatoren komen vrij uit de mestcel bij een allergische reactie?

A

histamine, leukotrienen C, D en E, prostaglandine D2, platelet activating factor, tryptase, chymase en kininen

34
Q

wat zijn de effecten van het vrijkomen van mediatoren uit de mestcel bij een allergische reactie?

A
  • bronchusconstrictie
  • vasodilatatie
  • oedeem
  • mucussecretie
  • zenuwstimulatie
35
Q

welke symptomen zien we bij atopisch syndroom?

A

urticaria, rhino-conjunctivitis, piepen/heesheid, buikpijn/misselijkheid, hypotensie, anafylaxie

36
Q

welke therapie wordt bij allergieen toegepast?

A
  • vermijden/eliminatie allergeen
  • dieet
  • farmacotherapie
  • immunotherapie (gras/boompollen, huisstofmijt, kat, bij/wesp, na 3 jaar volledig tolerant)
37
Q

wat zijn kenmerken van urticaria?

A
  • rode verheven plaques die enorm jeuken
  • zijn weg binnen 24 uur, ontstaat snel
  • chronisch: langer dan 6 weken
38
Q

wat is pemphigus?

A

auto-antigenen tegen desmogleinen –> type 2 overgevoeligheidsreactie

39
Q

wat is de diagnostiek voor contactallergieen?

A

epicutaan allergisch onderzoek (plakroef) –> reactie na 24-48 uur bij Europese standaardreeks

40
Q

wat zijn de kenmerken van eczeem?

A
  • JEUK!
  • erytheem
  • droge huid
  • schilfering
  • lichenificatie (verdikking vd huid)
  • kortsjes, blaasjes, vochtafshceiding
41
Q

wat haal je uit de anamnese bij een voedselallergie?

A
  • typische allergische klachten
  • klachten in relatie tot blootstelling
  • consistent klachten na blootstelling
  • klachten direct na blootstelling
42
Q

wat zijn de symptomen van een allrgie?

A
  • GI: oral allergy, misselijkheid, buikpijn, braken, diarree
  • huid: urticaria, angioedeem
  • bovenste en onderste luchtwegen: loopneus, verstopte neus, jeuk neus, niezen, benauwd, piepen, hoesten, stridor, heesheid
  • ogen: jeuken, roodheid, tranen, zwelling
  • cardiovasculair: collaps, tachycardie, hypotensie
43
Q

welke testen zijn mogelijk om allergie te diagnosticeren?

A
  • immunocap
  • skin prick test
  • dubbelblind placebo controlled food challenge
44
Q

wat zijn de voor- en nadelen van immunocap als diagnostische test voor allergie?

A

voordelen:
- 1x afname
- verdere diagnostiek naar specifieke allergenen
- geen kans op allergische reactie
- medicatie geen effect

nadelen:
- uitslag duurt een week
- soms moeilijke interpretatie

45
Q

wat zijn de voor- en nadelen van de skin-prick test?

A

voordelen:
- resultaat direct zichtbaar
- mogelijkheid grote diversiteit allergenen

nadelen:
- per allergeen 1 prik
- kleine kans allergische reactie
- geen antihistaminica gebruiken
- niet voor alle huidtypen
- kwaliteit afhankelijk van onderzoeker en allergeen extract

46
Q

wat zijn de voor- en nadelen van de dubbelblind placebo controlled food challenge?

A

voordelen:
- informatie over drempelwaarde en aard klachten

nadelen:
- arbeidsintensief
- tijdrovend voor patient en ouders
- duur
- risico op anafylaxie

47
Q

welke 3 hypothesen zijn er om te omschrijven waarom er steeds meer allergieen zijn in de westerse wereld?

A
  • hygiene hypothesis –> te schoon leven
  • biodiversity hypothesis –> te weinig microbiele blootstelling
  • epithelial barrier hypothesis –> verstoorde epitheliale barriere door westers dieet
48
Q

wat zijn de nadelen van een eliminatie dieet bij eczeem?

A
  • geen effectief bewijs
  • onderbehandeling eczeem
  • verhoogd risico acuut allergische reacties
  • eetstoornissen/belemmerde psychosociale ontwikkeling
  • moeilijk dieet te handhaven
49
Q

hoe behandelen we eczeem?

A
  • goede voorlichting en instructie
  • lokale immunosuppressiva
  • antibacterieel zo nodig
  • indifferente middelen
  • evaluatie atopisch syndroom
  • algemene levensadviezen
50
Q

wat zijn verschillende oorzaken van anafylaxe?

A
  • IgE gemedieerd allergisch
  • niet-IgE gemedieerd allergisch
  • niet-allergische anafylaxie
51
Q

welke verschillende definities van anafylaxie hebben we?

A

een acute reactie met betrokkenheid van huid en/of slijmvliezen, en ten minste 1 van de volgende verschijnselen:
- respiratoire klachten of insufficiëntie
- verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande symptomen

na blootstelling met een mogelijk allergene stof ≥2 van onderstaande <2 uur:
- betrokkenheid huid of slijmvliezen
- respiratoire klachten of insufficientie
- verlaagde bloeddruk/hiermee gepaard gaande symptomen
- persisterende gastro-intestinale klachten

verlaagde bloeddruk na blootstelling aan een voor die patiënt bekend allergeen

52
Q

wat rekenen we bij verschillende leeftijden als een verlaagde bloeddruk?

A
  • 1 mnd - 1 jr –> sys < 70 mmHg
  • 1 - 11 jr –> sys 70-90 mmHg
  • > 11 jr –> sys < 90 mmHg
  • volwaasenen –> sys < 90 mmHg OF >30% afname sys ten opzichte van uitgangswaarde
53
Q

welke verschillende graden onderscheiden we bij de schaal van Muller?

A
  1. gegeneraliseerde jeuk, urticaria en/of erytheem
  2. 1+ gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, licht gevoel in het hoofd, niet uitstralende POB, buikpijn, diarree
  3. 1/2 + stridor, dysfagie, heesheid, onduidelijke spraak, dyspnoe
  4. cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid, ernstige hartritmestoornissen, al dan niet met 1-3
54
Q

wat zijn de effecten van adrenaline bij anafylaxie?

A

beta-1 adrenerg:
- verhogen contractiekracht
- verhogen hartritme

beta-2 adrenerg:
- verlagen cAMP intracellulair
- bronchodilatatie

alfa-1 adrenerg:
- perifere vasoconstrictie
- verhogen BD
- afname larynxoedeem

55
Q

hoe behandelen we anafylaxie?

A
  • adrenaline
  • antihistaminica
  • corticosteroïden
56
Q

wat zijn risicofactoren op het krijgen van beroepsallergie?

A
  • hoge en continue expositie aan allergeen
  • atopie
  • roken
  • sensibilisatie voor allergeen
57
Q

wat vragen we in de anamnese bij een verdenking op beroepsallergie?

A
  • beroep
  • aantal jaren in huidige baan
  • symptomen: verbetering weekend/verergering eind werkweek, ontstaan in relatie begin baan
  • arbeidsverleden
  • arbeidsomstandigheden
  • expositie op werk
  • verdachte allergenen
  • recente veranderingen van functie in huidige werk
  • verminderde productiviteit
  • naast neusklachten ook longklachten
58
Q

wat zijn verschillende oorzaken voor beroepsallergie?

A
  • allergische reactie voor beroepsallergenen
  • hyperreactiviteit van luchtwegen
  • direct toxische effecten van irritantia
59
Q

wat is het gevolg van hyperreactiviteit van de luchtwegen bij beroepsallergie?

A
  • toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli
  • meer last van beroepsmatige stimuli
60
Q

wat zijn de klachten die irritantia kunnen geven bij beroepsallergie?

A
  • cilia verlies
  • hyperplasie
  • metaplasie
  • atrofische rhinitis
61
Q

wat is RADS?

A

reactive arway dysfunction syndroom: persisterend astma en hyperreactiviteit door eenmalig forse expositie aan irritans

62
Q

wat is kruisreactiviteit?

A

IgE antistoffen gericht primair tegen inhalatieallergenen, die ten gevolge van botanische verwantschap secundair reageren met voedselallergenen

63
Q

welke soorten kruisreactie zijn er?

A
  • PR1 –> thermolabiel, klinisch relevant, milde symptomen
  • LTP –> thermostabiel, voornamelijk zuid-Europa, ernstige klachten
  • profilin –> niet klinisch relevant
  • storage proteins