Week 15 Flashcards

1
Q

Wanneer is er sprake van pathologische angst?

A

Specifieke gedachten en emoties in combinatie met consistente fysieke en gedragssymptomen
Deze gedachten zijn vaak onrealistisch en irrationeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke autonome symptomen kunnen voorkomen bij angst?

A

Hartkloppingen, trillen, zweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een paniekaanval?

A

Plotseling episode van intense angst die ernstige fysieke reacties veroorzaken, terwijl er geen echte gevaar of duidelijke oorzaak is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer bereikt een paniekaanval zijn hoogtepunt

A

In ongeveer 10 minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is vermijdingsgedrag?

A

Patiënt probeert de confrontatie met gevreesde situatie te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn cognitieve symptomen van angst?

A

Gedachten over dreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn conatieve symptomen van angst?

A

Wegrennen, vermijden van dreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is voorbeeld van veiligheidsgedrag?

A

Het bij je dragen van twee laders, in het geval dat één kapot gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is passieve vermijding?

A

Een situatie volledig vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen cognitieve vermijding en interoceptieve vermijding?

A

Cognitieve vermijding is het vermijden van angstige gedachten
Interoceptieve vermijding is het vermijden van fysieke activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is er sprake van een paniekstoornis?

A

Wanneer er regelmatig en onverwacht paniekaanvallen voordoen en de patiënt zich nog meer zorgen baart en daardoor het gedrag aanpast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de man/vrouw verhouding bij agorafobie?

A

4 : 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is agorafobie?

A

Angst voor openbare situaties waarin patiënten zich hopeloos voelen, zich in verlegenheid brengen en het moeilijk vinden om te ontsnappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is sociale fobie?

A

Intense angstgevoelens of angst om veroordeeld, bekritiseerd of afgewezen te worden in een sociale/prestatie-situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is arachnofobie?

A

Spinnenfobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is acrofobie?

A

Hoogtevrees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is kenmerkend aan een paniekaanval bij een specifieke fobie?

A

De paniekaanval houdt aan totdat de prikkel is weggenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn veel voorkomende onderwerpen waar patiënten met gegeneraliseerde angststoornis zich zorgen over maken?

A

Gezondheid, financiële zekerheid, familie of relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is positieve metacognitie?

A

Overtuiging dat alle zorgen hen voorbereiden op worst case scenario en hen zal helpen de situatie beter te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is negatieve metacognitie?

A

Zorgen maken over het zorgen maken en de angst om controle te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer beginnen de verschillende angststoornissen?

A

Kindertijd: specifieke fobie

puberteit: sociale angst, gegeneraliseerde angst

vroege volwassenheid: paniekstoornis, agorafobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een risico voor zowel depressieve als angststoornissen?

A

Neurocitisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk centrum is het belangrijkste voor de emotionele respons?

A

Amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is hypoactief bij patiënten met een angststoornis?

A

frontostriatale circuits

25
Q

Wat is hyperactief bij patiënten met een angststoornis?

A

Het angstsysteem, wat leidt tot overactivering van vecht-of-vluchtsysteem

26
Q

Waarbij is de periaqueductale grijze stof betrokken?

A

Bevriezen

27
Q

Waarbij is het ventraal striatum betrokken?

A

Vermijdingsgedrag

28
Q

Waardoor wordt de persistentie van angststoornissen verklaard?

A

Operante conditionering, omdat angst verdwijnt als de prikkel wordt vermeden

29
Q

Wat zijn obsessies?

A

Niet-zelf opgelegde ongewenste gedachten

symptomen zijn gedachten herkauwen, dwangmatig piekeren, dwangmatige twijfel en besluiteloosheid

30
Q

Wat zijn compulsies?

A

Sterke drang om herhaalde, vaak onnodige handelingen te verrichten

31
Q

Wat is morfodysfore stoornis?

A

Stoornis in lichaamsbeleving ; patiënten houden zich overmatig bezig met gebreken aan hun lichaam en utierlijk die meestal niet worden gezien of niet sterk worden opgemerkt door anderen

32
Q

Waarmee is obsessieve en stressgerelateerde stoornissen (OCS) mee geassocieerd in neurobiologische correlaten?

A

Ontregeling van CSTC-circuits en gewijzigde fronto-limbische en frontoparietale verbindingen

33
Q

Welke mono-amine speelt GEEN rol bij OCS?

A

Noradrenaline

34
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen acute stressstoornis en PTSS?

A

Acute stressstoornis ontwikkelt binnen 3 dagen tot 1 maand na blootstelling

PTSS ontwikkelt lang nadat traumatische gebeurtenis voorbij is, en houdt langer dan 1 maand aan

35
Q

Wat is de etiopathogenese van acute stressstoornis?

A

Activatie van stress-reactiesysteem, wat leidt tot activering van biologische overlevingsprocessen. Door overmaat van informatie kan de amygdala geen passende reactie produceren, wat leidt tot dissociatieve symptomen

36
Q

Wat is de etiopathogenese van PTSS?

A

PTSS wordt geassocieerd met overactieve amygdala
Verder worden er verlaagde cortisolspiegels, verhoogde glucocorticoïde receptor gevoeligheid en sterke negatieve feedback van HPA-as gevonden

37
Q

Wat is de cognitieve gedragstheorie van PTSS?

A

PTSS is te wijten aan geconditioneerde respons waarbij signalen die zijn gekoppeld aan traumatische gebeurtenis de herbeleving van de slechte herinneringen stimuleren

38
Q

Hoe ontstaan aanpassingsstoornissen?

A

Wanneer de coping-mechanismen van een persoon inadequaat zijn in reactie op een stressor

39
Q
  1. Stelling: Iemand die zeer bang is om het openbaar vervoer te gebruiken, openbaar vervoer vermijdt
    en al ruim drie maanden last heeft van deze klachten, voldoet aan de DSM-5 criteria voor
    agorafobie.
    Deze stelling is:
    (a) Juist
    (b) Onjuist
A

Onjuist

40
Q
  1. Om onderscheid te kunnen maken tussen verschillende angststoornissen is het belangrijk om ook
    naar de focus van de angst te vragen.
    Welk type angst-gedachten komt met name voor bij een paniekstoornis?
    (a) Angst om gek te worden of dood te gaan
    (b) Angst voor alles wat maar fout kan gaan in het leven
    (c) Angst voor hulpeloosheid indien men onwel wordt
    (d) Angst voor negatieve evaluatie door anderen
A

Angst om gek te worden of dood te gaan

41
Q
  1. De eerste stap bij medicamenteuze behandeling van post traumatische stress stoornis is:
    (a) benzodiazepine
    (b) antipsychoticum
    (c) selectieve serotonine heropname remmer
    (d) tricyclisch antidepressivum
A

SSRI

42
Q

juist of onjuist:

  1. Bij normale angst is de aandacht gericht op de fysiologische response die in reactie op de externe
    dreiging optreedt.
    (a) Juist
    (b) Onjuist
A

Onjuist

43
Q
  1. Wat is de samenhang tussen obsessies en compulsies?
    (a) Obsessies ontstaan als reactie op compulsies
    (b) Compulsies ontstaan als reactie op obsessies
    (c) Obsessies en compulsies vertonen geen samenhang
A

Compulsies ontstaan als reactie op obsessies

44
Q
  1. Wat is in de meeste gevallen de eerste stap in de medicamenteuze behandeling van een
    angststoornis? Behandeling met een…
    (a) benzodiazepine
    (b) selectieve serotonine heropname remmer
    (c) tricyclisch antidepressivum
A

SSRI

45
Q
  1. Herhaaldelijk ’tellen in gedachten’ komt voor bij patiënten met een obsessieve compulsieve stoornis.
    Is ‘tellen in gedachten’ een voorbeeld van een compulsie of een obsessie?
    (a) compulsie
    (b) obsessie
A

Compulsie

46
Q
  1. Een patiënt heeft veel last van angst en piekeren, wat moeilijk onder controle gehouden kan worden.
    De angstklachten zorgen voor vermoeidheid, rusteloosheid en spanning in de nek en schouders.
    Van welke diagnose is hier, gegeven de bovenstaande informatie, meest waarschijnlijk sprake?
    (a) gegeneraliseerde angststoornis
    (b) obsessief compulsieve stoornis
    (c) paniekstoornis
A

Gegeneraliseerde angststoornis

47
Q
  1. Een patiënt weigert herhaaldelijk om met zijn collega’s koffie te gaan drinken in de kantine, vanwege
    de angst voor een paniekaanval.
    Dit gedrag is het best te omschrijven als:
    (a) actief vermijdingsgedrag
    (b) cognitief vermijdingsgedrag
    (c) introceptief vermijdingsgedrag
    (d) passief vermijdingsgedrag
A

Passief vermijdingsgedrag

48
Q
  1. In welke verhouding tussen mannen en vrouwen, komen de meeste angststoornissen voor?
    o (a) Bij mannen twee keer zo vaak als bij vrouwen
    o (b) Bij vrouwen twee keer zo vaak als bij mannen
    o (c) Bij mannen vier keer zo vaak als bij vrouwen
    o (d) Bij vrouwen vier keer zo vaak als bij mannen
A

Vrouwen twee keer zo vaak als mannen

49
Q
  1. De behandeling van een gegeneraliseerde angststoornis vindt allereerst plaats in de eerste lijn. Wanneer moet de huisarts naar een psychiater in de tweede lijn verwijzen?
    o (a) Bij indicatie voor cognitieve gedragstherapie
    o (b) Bij indicatie voor medicamenteuze therapie
    o (c) Bij onvoldoende effect van de behandeling na 2 maanden
A

Bij onvoldoende effect van de behandeling na 2 maanden

50
Q

Wat is opvallend aan de behandeling van OCS?

A

Medicatie moet in hoogste dosis gegeven worden en moet voor gedurende 12 weken worden gebruikt
Medicatie moet een jaar na reductie worden doorgeslikt door het grote risico op een terugval

51
Q

Waardoor wordt een hyperactieve amygdala veroorzaakt bij een paniekstoornis?

A

Verminderde hoeveelheid GABA

52
Q

Wat is de eerste stap in de behandeling van angstklachten?

A

voorlichting en controle-afspraken bij de huisarts

53
Q

Wat is de geschatte bijdrage van erfelijkheid bij het krijgen van een paniekstoornis?

A

35 - 50%

54
Q

Welke angststoornis komt even vaak voor bij mannen als bij vrouwen?

A

sociale angststoornis

55
Q

Welke angststoornis heeft de hoogste life-time prevalentie?

A

Specifieke fobie

56
Q

Hoeveel procent van de bevolking ervaart minstens één paniekaanval?

A

10%

57
Q

Wat zijn overige symptomen van gegeneraliseerde angststoornis?

A

Slaapproblemen, rusteloosheid, gespannen, concentratieproblemen, spierpijn, misselijkheid, diarree

58
Q

Wat is de eerste stap bij medicamenteuze behandeling van een angststoornis?

A

SSRI antidepressivum

59
Q

Wat is de eerste stap bij medicamenteuze behandeling van een obsessieve compulsieve stoornis?

A

SSRI antidepressivum + antipsychotica